Anna Bijns is een hij geworden

Van Hadewijch tot Patricia de Martelaere: hoe staat het met de Vlaamse vrouwenliteratuur 500 jaar na Anna Bijns?

Meer zuurs dan zoets. De zinspreuk van de Antwerpse Anna Bijns (1493-1575) werd al snel een stoplap om vrouwelijke auteurs, met deze Brabantse Sappho op kop, van verzuurde manwijverij te beschuldigen. Herman Pleij doet er in ‘Anna Bijns, van Antwerpen’ geen doekjes om: ja, zij was een hyperkatholiek viswijf dat hevig tekeerging tegen de lutherse antichrist. Maar toch was ze vooral, aldus Pleij, een virtuoze schrijfster die sinds Hadewijch in de Nederlandse literatuur geen gelijke meer heeft gehad: ‘Nooit is er hartstochtelijker in de Nederlandse taal over de wereldse liefde geschreven.’

Dat Bijns uitgerekend voor haar refreinen tegen de lutherse godsdienst bekend is geworden, heeft natuurlijk te maken met de drie gedrukte bundels antilutherse gezangen die tijdens haar leven het licht zagen, terwijl haar liefdespoëzie alleen maar via handschriften werd doorgegeven. Maar het is vooral de hartstochtelijke toon in beide die van Bijns de eerste volbloed passionaria in de Vlaamse literatuur maakt, ook al dichtte Hadewijch bijna drie eeuwen daarvoor met evenveel intense inzet over de mystieke liefde (minne). De orewoet of razernij van Hadewijch is ook de motor van Bijns’ kunstige tirades tegen Luther of tegen manlief die haar hart brak.

Pleij vermoedt dat het vrouwelijke aandeel in de middeleeuwse en renaissancistische literatuur trouwens groter is dan de enkele overgeleverde namen van vrouwelijke auteurs uit die tijd doen geloven. Literatuur gebeurde toen in eerste instantie al declamerend en orerend. Schrijven was bijzaak – en je naam opschrijven zeker; de performance was alles. Vandaar dat Pleij ervan droomt om binnenkort niet alleen een best of uit Bijns’ werk te kunnen brengen, maar eveneens een cd. Eigenlijk was zij de rapster bij uitstek uit de rederijkerstijd, die haar carrière als puberende tiener begon met het winnen van een poëtisch concours met een zelf voorgedragen Mariagedicht.

Vrouwen hadden in die dagen geen toegang tot hoger onderwijs of de geleerde wereld van het Latijn en gingen zich daarom in de volkstaal vaak te buiten in rebelse, mystieke gezangen, zoals Bijns en Hadewijch deden. Het is pas in de verlichte achttiende eeuw dat er ook een hogere scholing voor vrouwen mogelijk was. Vroeger was die enkel weggelegd voor aristocratische uitzonderingen, zoals Christine de Pisan in de vijftiende eeuw of Madame de Lafayette in de zeventiende. Pisan is bekend geworden met Het boek van de stad van de vrouwen (1405) en Lafayette met De prinses van Clèves (1687).

Tweehonderd jaar geleden komt er een doorbraak voor de schrijvende vrouw van burgerlijke komaf. Het duo Betje Wolff en Aagje Deken was het Nederlandse antwoord op Jane Austen. In Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart (1783) demonstreren beiden voor het eerst in de Nederlandstalige literatuur hoe legitiem hartstocht en passie kunnen zijn wanneer die in een burgerlijke context worden beteugeld. Deze damesroman was allesbehalve feministisch, maar bracht voorbeeldig het kluwen van relaties en hartstochten in kaart en pleitte voor sentimentele zelfverwerkelijking binnen de grenzen van het gezin en het fatsoen.

Andere prozaschrijfsters na Wolff en Deken zouden vooral het bevrijdende effect van die passies celebreren. Virginie Loveling, tante van Cyriel Buysse, was de eerste Vlaamse schrijfster die al in Een revolverschot (1911) de vrouwen recht van antwoord geeft in een explosief einde. Pas na de Tweede Wereldoorlog krijgt de vrouwelijke stem in de Vlaamse prozaliteratuur echt weerklank. Maria Rosseels belichaamde met haar postkatholieke romans, zoals het nog altijd lezenswaardige Ik was een christen (1957) en Dood van een non (1961), een intellectualistische, eerder mannelijke kijk op de werkelijkheid.

Het blijft wachten tot Kristien Hemmerechts en Patricia de Martelaere in de jaren tachtig van de twintigste eeuw voor een eigenzinnige invulling van het begrip vrouwenliteratuur. Hemmerechts maakte furore met haar debuut Een zuil van zout (1987), waarin de vrouwelijke lichamelijkheid werd uitvergroot tot haast mythische proporties. De Martelaere sluit met haar cerebrale romaneske constructies eerder aan bij Rosseels. Als lucide essayiste is De Martelaere echter volstrekt uniek. Het is te hopen dat er na de intellectuele biografie over De Martelaere, waar Marja Pruis momenteel mee bezig is, ook een bundeling van haar beste essays verschijnt.

In 1985 werd de Anna Bijnsstichting opgericht, uitgerekend om de vrouwelijke stem in de Nederlandstalige literatuur meer tot haar recht te laten komen. Daar hoorde een tweejaarlijkse prijs bij die uitsluitend voor een schrijfster met ballen was weggelegd, zoals Anna Bijns er ooit een was. Dat de prijs vandaag nog nauwelijks wordt opgemerkt, is een teken van deze vrouwvriendelijke tijd die geen strijdbare feministische auteurs meer nodig heeft.

Ondertussen maken talloze schrijfsters, zoals Annelies Beck, Saskia de Coster en Ruth Lasters, mee het mooie weer in de Vlaamse letteren. Niemand die daarbij nog wakker ligt van een typisch vrouwelijke gevoelsthematiek. Annelies Verbeke en Margot Vanderstraeten, de grootste vrouwelijke schrijverstalenten in Vlaanderen, hebben een apart zintuig voor de eenzaamheid van buitenstaanders. Misschien dat Chika Unigwe nog het meest de traditionele feministische toets gebruikt in haar romans die pendelen tussen Nigeria en Turnhout. Zij is als vertelster vaak gefocust op de rol van de allochtone vrouw als nigger of the world.

Tegenwoordig zijn het ironisch genoeg veeleer mannelijke auteurs die de kaart van het sentiment uitspelen. Van Tom Lanoyes Sprakeloos (2009) tot Erwin Mortiers Gestameld liedboek (2011): nog nooit werd er openlijk zo veel in boeken om moeder, kind of partner gerouwd als vandaag. Anna Bijns is een hij geworden.

Frank Hellemans

Herman Pleij, ‘Anna Bijns, van Antwerpen’, Bert Bakker, 400 blz., 24,95 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content