Benno Barnard
Anna bezoeken
Benno Barnard gaat op familiebezoek in de Amerikaanse sneeuw van Colorado terwijl hij zich ondertussen in de modder van WOI verdiept.
Maandag
Wanneer we na een vlucht door acht tijdzones en een nacht autorijden (mijn boerenschoonvader van bijna tachtig achter het stuur) in de Rocky Mountains uitstappen, is het acht uur ’s ochtends en 12° graden fahrenheit. De bergen rondom dulden geen tegenspraak; het donkerblauwe ijs boven ons hoofd wordt steeds lichter; de sneeuw is roze in de vroege zon – en midden in deze sneeuwbol staat op zesduizend voet een houten huis, en in de deur verschijnt Anna, omringd door ontelbare nichtjes en neefjes, die achter elkaar gezet de familie von Trapp vormen. Ze is gegroeid, ons mooie kind, en op haar lach ploft de sneeuw uit de dennen. Smaakvol contrasteren haar bruine huid en zwarte haren met het omringende landschap. Zacht is haar hand in mijn hand, terwijl de verhalen over de haag van haar tanden blijven buitelen. De ijle lucht vult mijn hoofd met een alcoholvrije dronkenschap.
Maandagavond
Christopher heeft de dag in Anna’s klas op Pagosa Middle School doorgebracht, en ondanks zijn jetlag met gespeelde achteloosheid een kleine presentatie over België gehouden, tijdens de les Social Studies. ‘Al mijn vriendinnen waren gek op hem,’ zegt zijn zus, ‘het was gewoon niet leuk meer.’ Haar broer trekt de stripverhalenfrons die één deel verlegenheid en één deel gevleidheid uitdrukt. Ik heb mooie kinderen, denk ik tegen mezelf – het is een besef als een kerstcadeau. Anna’s kleding is als zijzelf, even verleidelijk als gestreng, alsof haar rok een wapenrok in de oorlog der geslachten is. Aan de reeks Garbo-Dietrich-Bardot-Cruz moet ik nu toch heus mijn dochter toevoegen. (U lacht? Mijn hoofd is een ballon gevuld met helium, dus staat u mij toe dat ik trots ben op iets waar ik geen enkele verdienste aan heb.) Joy en ik hebben de kinderen van school gehaald. Een opgewekt gebouw, met gangen vol tekeningen, een ruime bibliotheek, sportzalen ’the size of Texas’, zoals Anna dat noemt. Ze stelde ons voor aan de leraar Social Studies, een jongeman die vertederd naar haar glimlachte, en de lerares Engels, die een bevredigende gelijkenis met de archetypische lerares Engels vertoonde: een leeftijdloze vrouw met gevoel voor humor en een knotje. Anna krijgt poëzie. Aan de muur hing een lijst met tientallen minder gangbare woorden, zoals ‘jettison’ en ‘profligate’, die Joy tot mijn opluchting ook niet allemaal kende. God in de hemel, gun onze cultuur toch tien procent van het Amerikaanse zelfrespect! Christopher had voor het eerst in zijn leven de Eed van Trouw aan de Amerikaanse vlag gezworen, staande naast zijn zus, veteraan van dat gebruik – de formulering mondt uit in ‘…and the Republic it stands for’, wat me geheel met het dundoek verzoende.
Dinsdag (kortademig)
Ik zit in River Point Café op Joy te wachten, die de middag in het gymnasium doorbrengt. Op mijn gymnasium bestudeerde ik Horatius en Euripides; in het hare werkt ze aan haar lichaam. In de bergen rond Pagosa Springs wordt geskied; er wonen veel miljonairs, onder wie een paar filmsterren, op enorme ranches van zestig hectare en meer, met een eigen besneeuwde berg vol gemzen en elanden, een eigen bevroren rivier vol zalm, een eigen bevroren waterval, die nu als een zwaard in Gods hand boven de aarde hangt. (God! Het woord is gevallen, over Hem zo meer). Met zoveel rijke mannen is het stadje tot kunstzinnigheid gedoemd: de bijbehorende vrouwen drinken hier hun koffie uit een gewrocht vervaardigd door een der plaatselijke pottenbakkers; aan de kerstboom hangen met de hand gesmede kerstdecoraties; de kaarten in de kaartenmolen zijn door een echte kunstenaar getekend – in heel Pagosa Springs vind je geen normaal koffiekopje, behalve waarschijnlijk bij de Mexicanen (dat zijn de plaatselijke armen, voor wie kleurige koopwoningen worden neergezet, waarin ze tijdens de bouw duizend uur gemeenschapsdienst moeten verrichten in ruil voor een gunstige hypotheek). Omringd door knappe rijke vrouwen zit ik ‘Goodbye to All That’ van Robert Graves te lezen, over de loopgraven bij Béthune, wat wel een heel andere omgeving is, en een heel andere tijd, de zomer van 1915 op de pagina waar ik ben aanbeland. Wanneer ik opkijk, zie ik bij het hotel aan de overkant mensen in badpak, die tussen wolken stoom in de Springs – de zwavelhoudende etymologie van het stadje – een Kerstfeestje vieren… wat een vrolijke hel! Ik sla de pagina om: kapitein Graves verlaat op een maanloze nacht zijn loopgraaf, hij kruipt door Niemandsland en voelt zijn hand in de blubber van een oud lijk wegzakken.
Woensdag (ijlhoofdig) Een vriendin van mijn schoonzus eet mee. Ze heet Lucy. Ze zit tegenover me en mijn blik blijft dralen bij haar gemanicuurde hand met de verzorgde nagels: een trouwring vlijt zich tegen een verlovingsring met een rocky mountain van een briljant aan. Lucy gaat naar dezelfde kerk als mijn schoonzus en zwager, een kerk – vertelt Anna – met gitaren en een scherm waarop de teksten worden geprojecteerd; wanneer de mensen zingen, steken ze hun handen in de lucht en loven God op het gedreun van rockmuziek. Om een of andere reden hoort slechte smaak bij dit soort blijmoedige, ietwat naar het hysterische overhellende ‘evangelische’ christendom als wespen bij de zomer. In zo’n kerk moet je natuurlijk nooit een voet zetten. Gods Engelstalige schepselen hebben niet voor niets een liederenschat waar in de loop der eeuwen grote dichters en componisten aan hebben bijgedragen. Moge hij/zij die zich afkeert van de traditie stinken naar zwavel! Maar mijn arme dochter heeft geen keuze. Dan dwaalt het gesprek af naar homeschooling. Lucy spreekt. Lucy is verpleegster, ze heeft geen enkel diploma Engels of rekenen of geschiedenis, maar ze geeft haar kinderen vastberaden thuis les. ‘Mag ik vragen waarom je dat doet?’ vraag ik zo beleefd als mijn verbazing dat toestaat. ‘Voor mij als Europeaan is zoiets nogal ongewoon, moet je weten…’ Lucy glimlacht een hartveroverende glimlach. Ze veegt de vinger met de beide ringen over haar bovenlip en opent dan haar geverfde mond; ze steekt haar beide handen in de lucht, en terwijl het kaarslicht in haar verlovingsring rockt, kraait ze met grote blijmoedigheid: ‘I feel that God wants me to homeschool.’
Woensdagnacht De discussie met Joy heeft tot een kleine ruzie geleid. Ik moet mensen en hun wonderlijke opvattingen nu eindelijk eens leren respecteren. Ze slaapt vast. Ik lig wakker. De vorst kraakt achter het raam. Een maan van 0° fahrenheit heerst over een eeuwige sneeuw. (Dat geronk in de verte is afkomstig van slapende beren.)
Donderdag (kortademig en ijlhoofdig)
Aan de dakgoot hangen ijspegels van een meter. Mijn schoonvader woont in zijn luie stoel en opent zijn trommel met anekdoten wanneer iemand in zijn buurt komt. ‘Ken je dat verhaal over de ijspegel?’ zegt hij tegen mij, die passeer op weg naar mijn boek en River Point Café. ‘Er was vorig jaar een vent in Colorado die benzine stond te tanken, en toen donderde er zo’n ding van het dak…’ Hij zwijgt even, zijn timing is altijd goed geweest. ‘Het doorboorde zijn schedeldak als een zwaard… hij was op slag morsdood.’
Later
Joy en ik vertrekken naar het dal, waar het stadje schittert in de zon. Christopher en Anna en het oudste nichtje zijn gaan skiën bij Wolf Creek Pass. De zwarte afdalingen zijn nauwkeurig gemarkeerd sinds eervorig jaar. Toen daalden twee jonge Texanen aan de verkeerde kant de berg af; diezelfde avond stormde het hevig, zodat de reddingshelicopters aan de grond moesten blijven. Ze werden de volgende zomer teruggevonden, toen de sneeuw was gesmolten: soldatenlijken in een lieftallig Niemandsland, uitgestrekt tussen bergiris, ridderspoor en akelei, hun ski’s nog aan hun voeten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier