‘Alles wat iedereen doet buiten zichzelf voortplanten, is pure verstrooiing’
Walter Van den Broeck nadert de 75 en wou samen met de lezer de dood in de ogen kijken. Is ‘De vreemdelinge’ die op 5 maart verschijnt echt zijn laatste roman, zoals hij beweert? Onze vliegende reporter Michiel Leen ging het hem vragen.
Bram De Landsheer, hoofdpersonage van Walter Van den Broecks nieuwe roman ‘De vreemdelinge’, heeft veel om gelukkig over te zijn: als boekhandelaar op rust slijt hij zijn dagen met lezen en de stand van de wereld bespreken met gepensioneerde vrienden. Een ontmoeting met een oude jeugdvriend en diens jonge dochter Tess wakkeren bij Bram echter een gemis aan: dochters of kleindochters zijn hem nooit gegund. Maar misschien, als Tess en Brams kleinzoon Dries een koppel zouden vormen… Of Brams wens ingewilligd wordt, is maar de vraag. ‘De vreemdelinge’ is echter meer dan een familiekroniek. Het is een roman met een opvallende kosmische dimensie.
‘De vreemdelinge’ werd aangekondigd als uw ultieme boek. Zelf hebt u het al uw ‘ laatste boek’ genoemd.
‘Ach, misschien schrijf ik nog iets en is dit dan het voorlaatste boek. Maar dit boek wou ik absoluut nog geschreven hebben voordat ik word verrast door Magere Hein. Het stelt me gerust dat het er nu is. Je ziet vaak van die oeuvres die abrupt eindigen, waarbij je als lezer denkt: “Waarheen was dat werk nog op weg?” Dat wilde ik vermijden. Ik besef dat mijn schrijverij de wereld niet verandert, maar ik wil wel dat men weet dat ik niet naïef en argeloos in mijn tijd heb gestaan.’
Er is heel wat aan de hand in die roman: generatieperikelen, vreemde natuurverschijnselen en unheimliche fenomenen op de achtergrond…
‘We leven nu eenmaal in een tijd met dat soort onzekerheden. Kijk naar de klimaatverandering. Mijn broer in Mexico meldt me dat het er sneeuwt. Vroeger kwam dat er eens in de vijftig jaar voor. Vroeger wist je dat een vakantie in het Zuiden zonnig zou zijn. Nu kun je er evengoed in je hotellobby verzuipen… Die zekerheden, zelfs die van de natuur, zijn we helemaal kwijt. Aan die klimaatverandering kan niet meer worden getwijfeld, maar het zou pretentieus zijn die enkel aan de mens toe te schrijven. Dat is de mens overschatten. ‘
‘Op onze planeet is leven mogelijk, op een andere blijkbaar niet. Hoe komt dat? De voorwaarden tot het ontstaan van het leven zijn hier aanwezig. Maar is dat altijd zo geweest? En vooral: zal dat altijd zo blijven? Misschien -een hypothese als een andere, hoor – verdwijnen die voorwaarden op dit eigenste moment langzamerhand. Kijk naar de heftigheid van die weersverschijnselen… Of andere symptomen: zinkgaten waarin halve dorpen verdwijnen, wind- en waterhozen, valwinden… Niemand weet precies wat er aan de hand is. Dat draagt bij aan de onrust van de mens, en dus ook aan die van de personages. Bram heeft nog wel andere redenen om onrustig te zijn: de perikelen in het boekenvak. En zijn speciale wens, die de kop opsteekt na een ontmoeting met een jeugdvriend en diens dochter: het verdoken verlangen om een achterkleindochter te hebben, een vrouwelijk element in een familie met enkel zoons en kleinzoons.”
Voor uw ultieme boek keert u dus niet terug naar de Cité van Olen?
‘Een mens moet met twee dingen in het reine komen in zijn leven: zichzelf en zijn omgeving. De boeken die zich in de cité afspeelden, hebben vooral met de maatschappij te maken. ‘De vreemdelinge’ is in de eerste plaats een boek over het ik, het individu. Het is best mogelijk dat ik nog eens naar de cité terugkeer, als mij de zin en de tijd gegund is, maar de cité is enorm veranderd. Het stratenplan is nog hetzelfde, maar voorts is het een soort woonerf geworden. Je ziet er niemand meer op straat, de huizen liggen erbij alsof iedereen net is weggeroepen om naar iets heel belangwekkends te gaan kijken – een spectaculair grote paddenstoel op het stort of zo. En de kinderen zitten natuurlijk achter hun computerscherm.’
Hoeveel Walter Van den Broeck zit er in Bram De Landsheer?
‘Ik heb het niet afgewogen, maar een flinke dosis, vermoed ik. Brams leeshonger, bijvoorbeeld. Dat latente verlangen naar een dochter – kleindochter, achterkleindochter – zit er ook in, al heb ik dat bij Bram tot een obsessie verhevigd. De ontmoeting met mijn jeugdvriend en zijn dochter op een receptie, dat biografische element, zette me aan het denken. Ik heb twee zoons en drie kleinzoons en ben daar erg blij mee, maar leven met dochters in huis is iets heel anders, hoor ik van vrienden. Als je dan een zoon én een dochter zou hebben – een koningswens – dan heb je als individu het leven volledig geleefd: je hebt jezelf in duplo voortgeplant, met zowel een voortplanter als een individu dat zich, nu ja, kan laten bezwangeren. Dan is je werk wel af, genetisch gesproken. (lacht)
Bij die ontmoeting met mijn jeugdvriend hebben we er wat grappen over gemaakt, maar toch was dat de déclic. Dat voorval maakte van alles los waar ik al enige tijd onbewust mee rondliep. Vergelijk het met een draadje dat je uit je trui trekt: vaak is het maar een pluisje, maar het kan ook gebeuren dat je hele trui meekomt, en dat je plots geen trui maar een roman in handen hebt. Boeken die ik puur vanuit mijn verbeelding schrijf, gaan veel meer over mezelf dan ik zelf besef. In de regel kom ik daar pas jaren later achter. In ‘De veilingmeester,’ een vrij grappig boek, komen veel vrouwen voor, en veel doden. Zelf was ik me daar niet van bewust, maar er werd mij door lezers op gewezen. Nu ben ik iemand die niet kan huilen. Geen traan gelaten bij de dood van mijn ouders en mijn lieve schoonmoeder… Ze zijn ongemerkt het boek in geslopen en hebben mijn tranen in inkt omgezet.’
Ook Brams leeftijdgenoten komen aan bod. Hun praatclub van ouder wordende wereldverbeteraars heeft iets melancholisch.
‘Wel, wij hebben ook zo’n clubje van gepensioneerde vrienden, niet zo groot als in het boek. Ieder met zijn interesse en gelukkig nog in goede gezondheid. En allemaal nog goed bij de pinken. Dat is wat er resteert van je wereld wanneer je de zeventig voorbij bent. Er zijn er al enkelen weggevallen, verhuisd, of in het bejaardentehuis beland. Maar het is altijd leuk om ieder over zijn vakgebied bezig te horen en samen een glas te drinken. Zo eindigt dus iedereen hé, jongeman. Maak je maar geen illusies. (lacht)’
Camus komt expliciet aan bod in de roman. In de titel, maar ook in een discussie tussen hoofdpersonages Tess en Dries.
‘In Camus’ ‘De vreemdeling’ wordt een man veroordeeld, niet omdat hij een Arabier heeft vermoord, maar omdat hij geen medelijden heeft betoond om de dood van zijn oude moeder. Voor Camus was het leven absurd, een vergiftigd geschenk. Iedereen wordt geboren in de wetenschap dat hij dood zal gaan. Je zou beter zelfmoord plegen en jezelf zodoende een hoop ellende besparen. Maar Camus revolteert daartegen. Hij vindt dat een mens ondanks die fataliteit op post moet blijven. Tess is het daar niet mee eens. Zij gaat een stap verder: voor haar mag de farce van het leven stoppen, en zij zal het voorbeeld geven. Dat maakt van haar een “vreemdelinge”, eentje die nog vreemder is dan van Camus’ “vreemdeling”.’
Noodlottig genoeg is net Tess in Brams visie de moeder voor de achterkleindochter waar hij zo op hoopt. Zijn zij en kleinzoon Dries à la limite niet vooral de slachtoffers van Brams obsessie om een achterkleindochter te hebben?
‘Nee, op dat vlak zijn de anderen het slachtoffer van Tess’ voornemen. Bram is ontgoocheld door de gang van zaken, dat wel. Tess meent dat het leven een vergiftigd geschenk is. Van alle zijnden in kosmos is het leven waarschijnlijk het minst stabiele. Om te blijven bestaan, moet het zich constant voortplanten. Daartoe heeft het een truc uitgevonden, de begeerte, de liefde zo je wil. Liefdesverhalen maken de hoofdmoot van alle romans uit. Maar hoe goed een relatie ook mag zijn, op een dag komt een van de twee alleen te staan. En dat is wat Tess in de roman al op jonge leeftijd doorheeft en wil vermijden.’
God speelt geen rol in uw boek?
‘Ik krijg weleens bezoek van Jehova’s getuigen. Ze vragen me dan : “Als u naar de sterrenhemel kijkt, wie heeft dat volgens jou gemaakt?” Dan is de verwachting dat ik “God” antwoord. Maar ik zeg: “Jongens, ik zou het niet weten. Maar denken jullie nu echt dat er daarboven iemand is die zich een sikkepit van ons aantrekt? Dat wezen zou nogal werk hebben, en dan heb ik het nog maar over 7 miljard mensen op één planeetje.”
‘Al wat mensen doen buiten zichzelf in stand houden en voortplanten, is afleiding. Verstrooiing om niet te hoeven denken aan de dood. Dat kwam me glashelder voor de geest te staan toen het op een ochtend tot me doordrong dat ik straks 75 zal zijn. Statistisch heb ik dan nog 5 jaar te gaan. Maar in welke conditie? Het kan snel afgelopen zijn. Ik wou niet verrast worden, ik wou die realiteit in de ogen zien. Zonder voortdurend in doodsangst rond te lopen. Dat neemt niet weg dat ik ook graag op de kar van de verstrooiing spring door te lezen bijvoorbeeld. Want dat is het perverse aan de voortplantingsdrang, de begeerte, de liefde: dat je er aan verhangen raakt.
Is die kosmische dimensie die in deze roman zo prominent is, iets nieuws voor uw werk?
‘In mijn romans heb ik het nog nooit zo verwerkt. Op je 20ste schijnt de zon en is de dood nog veraf. Als kind kun je nog geloven dat er ooit wel een medicijn tegen doodgaan zal worden uitgevonden.’
Bram vraagt zich luidop af: wat is dat met de jeugd van tegenwoordig.
‘Dat is van alle tijden, hoor. Het zou raar zijn geweest als die oudere personages in het boek het daarover niet zouden hebben. Jeugd is jeugd, maar de veranderde omgeving dwingt haar tot andere bezigheden dan vroeger. Als er in 1942 internet was geweest, hadden wij ook allemaal voor het scherm gezeten, hoor. De jeugd van vandaag lijdt minder kou dan wij: ze groeien niet meer op in huizen waar maar één ruimte verwarmd is. Gelukkig maar. Wij hadden intenser contact met elkaar. De ontmoeting werd verruild voor de telefoon, en door de opkomst van de mail en de chat verdwijnt zelfs de stem uit het contact. Dat is dan weer een verlies.’
Als u die nostalgie in een verhaal thematiseert, hoe vermijdt u dan het sfeertje van ‘opa vertelt?’
‘In de doorsnee familieroman speelt de buitenwereld een kleine rol. De focus ligt er op familierelaties en gebeurtenissen binnen het gezin. In mijn boek is dat ook zo. Maar ik heb de buitenwereld, de kosmos zelfs, langzaam laten insijpelen om pertinente dingen te kunnen zeggen over het heden.
Op dit moment bevinden we ons op een plek in de kosmos waar we nog nooit eerder geweest zijn. Op school leerden we over ons zonnestelsel. In het midden stond de zon en daarrond cirkelden de planeten. Op onze aarde volgden de seizoenen elkaar netjes op. Daardoor ontstond de indruk dat alles altijd op dezelfde manier terug zou keren. Men vertelde er niet bij dat het hele zonnestelsel op zijn beurt een reis door de ruimte maakte. Dus dat we nooit op dezelfde plaats terechtkomen, en dat we dus ook niet mogen verwachten dat alles terugkeert zoals het voordien was. Het is dus best mogelijk dat door de invloed van andere stelsels die wij op onze tocht ontmoeten de voorwaarden om leven mogelijk te maken op aarde, zouden kunnen verdwijnen. Bijna science-fiction, maar het is reëel.’
Houdt dat u wakker?
‘Niemand hoeft daar wakker van te liggen, het kan nog duizenden jaren duren. Bovendien heeft de mens een geweldig aanpassingsvermogen, maar als er op een gegeven moment geen zuurstof meer is, is het afgelopen. Ach, het zal mijn tijd nog wel duren. (lacht.)’
En op die vrolijke noot…
‘Nee, zo kunnen we toch niet afronden ? (hilariteit) Tja, ‘De vreemdelinge’ is geen vrolijk boek geworden, maar ik vond wel dat ik het moest schrijven. Daardoor kom ik terecht buiten de sector afleiding en verstrooiing. Je verplicht de lezer samen met jou om de dood in de ogen te kijken. Maak je geen illusies: er komt een einde aan het leven, leef daarnaar. De eerste versie van dit boek kwam snel tot stand, ik had echt haast. Ik voelde me een soort Simon Vestdijk. Hem vroegen ze ooit waarom hij zo snel schreef: “Omdat ik benieuwd ben hoe het afloopt.” zei hij. Wel, dat begrijp ik perfect. (lacht.)
Michiel Leen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier