100 jaar ‘Dood in Venetië’, en nog altijd geen schandaal
Honderd jaar geleden verscheen Thomas Manns novelle ‘Der Tod in Venedig’, een verhaal vol besmettingen. Maar de verliefdheid van de vijftiger Gustav von Aschenbach op de schoonheid van de Poolse knaap Tadzio veroorzaakte destijds geen schandaal.
De novelle, ‘Der Tod in Venedig’, begint met een besmetting. Gustav von Aschenbach, weduwnaar en schrijver, wordt in de Münchense Engelse tuin (in de buurt van een kerkhof!), getroffen door de blik van een man in trekkerstenue. Daardoor voelt de gedisciplineerde burgerlijke schrijver zich gemachtigd om de last van het schrijverswerk van zich af te gooien en op reis te gaan: het lot brengt hem naar Venetië. Daar wordt hij verliefd op de mooie langharige Poolse knaap Tadzio, die met zijn familie in hetzelfde hotel als de schrijver verblijft. Maar Aschenbach blijft op afstand. Er is geen contact met de jongen. Des te sterker wordt Aschenbachs innerlijke leven omgewoeld. Zijn wilskracht wordt gebroken, hij voelt zich overgeleverd aan een macht die zich zo niet eerder aan hem heeft geopenbaard.
Thomas Mann noemde het wedervaren van Aschenbach ‘de tragedie van een vernedering’. Daar komt de cholera-epidemie die Aschenbach via besmette aardbeien velt, als geroepen. In zekere begaat Aschenbach toch een vergrijp. Ondanks zijn obsessie voor Tadzio en ondanks het feit dat hij van de cholera-epidemie op de hoogte is, waarschuwt Aschenbach het Poolse gezin niet voor het besmettingsgevaar. Liever dan dat hij Tadzio plots ziet vertrekken, stelt Aschenbach de jongen aan het risico van de epidemie bloot. Misschien is dat het echte schandaal. Tadzio heeft een slecht gebit, constateert Aschenbach, die niet gelooft dat de knaap een lang leven beschoren is, iets wat de schrijver met een gevoel van geruststelling en genoegdoening constateert.
‘Der Tod in Venedig’ is eigenlijk de demontage van de eerbiedwaardige pose die de kunstenaar ten overstaan van de buitenwereld aanneemt: ‘Het vertrouwen dat de mensen in ons hebben is belachelijk,’ aldus Thomas Mann in een zelfkritisch commentaar.
Thomas Mann schreef de novelle in een crisis. De verschijning van de grote roman ‘Buddenbrooks’ (1901), die Mann beroemd maakte, lag al tien jaar achter hem en behalve enkele novellen had hij alleen nog ‘Königliche Hoheit’ (1909) gepubliceerd. Het zou nog eens tien jaar duren voor hij de uit de naad gegroeide roman ‘Der Zauberberg’, gepland als een novelle, als ‘komische’ tegenpool van het ‘humorloze’ ‘Der Tod in Venedig’ zou publiceren.
Verbazend is dat de publicatie van ‘Der Tod in Venedig’ in 1912 geen schandaal veroorzaakte. Thomas Mann werd er niet van beschuldigd een pedofiel (destijds werd zo iemand een pederast genoemd) te zijn, ook al was dat aspect van Aschenbachs (of Manns) neiging de kritiek zeker niet ontgaan. Alfred Kerr, geen vriend van Thomas Mann, schreef in zijn recensie dat in ‘Der Tod in Venedig’ ‘de pederastie voor de ontwikkelde middenstand acceptabel (is) gemaakt’. Ook destijds braken literatuurhistorici en sociologen zich al het hoofd over het uitblijven van de verontwaardiging bij de lezers. Sommigen wezen erop dat door de verfijnde stijl en de vele metaforische allusies de kern van het verhaal tot esthetisch fijn stof vermalen was. Thomas Mann zou het schandaleuze thema door een esthetisch-formele list hebben geneutraliseerd. De criticus Carl Busse merkte op dat het heikele onderwerp er hier met artistieke middelen in geslaagd was zich te bevrijden van de pijnlijke resten aarde die eraan kleven.
Eigenlijk had Manns novelle eerst ‘Goethe in Marienbad’ moeten heten. Want Thomas Mann werd tot zijn verhaal geïnspireerd door een hilarische anekdote over de oude Goethe die, 73 jaar oud, in 1823 in Marienbad verliefd werd op het jonge meisje Ulrike von Levetzow, met wie hij wilde trouwen.
In 1971 werd de novelle verfilmd door de Italiaanse regisseur Luchino Visconti met Dirk Bogarde in de hoofdrol. Twee jaar later ging Benjamin Brittens opera ‘Death in Venice’ in première. In het Nederlands is de novelle beschikbaar in de reeks ‘modern klassiek’ van de Arbeiderspers.
Piet de Moor
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier