Blinde pianostemmer Harry Viaene: ‘Er zijn al normale mensen genoeg’
Het geronk van oude motoren, het gezang van vogels, zelfs het ritme van zijn eigen voetstappen: in zijn hoofd maakt de blinde pianostemmer Harry Viaene er muziek van.
Soms, wanneer geluidsarchivaris en pianostemmer Harry Viaene alleen in huis is, springt hij rond, de armen fladderend naast zich, als de vleugels van een jonge vogel die voor het eerst het nest verlaat. Een uitlaatklep voor overtollige energie, noemt hij het. ‘Ik doe het onbewust’, vertelt hij. Viaene is blind geboren en dat springen omschrijft hij als een blindisme.
‘Het zijn tics, lichamelijke routines, gebaren die blinden ontwikkelen omdat we onszelf niet bezig zien en omdat de blik van anderen ons niet corrigeert. We zien hun verbazing of ergernis niet. Sommigen wiebelen, ik spring en als ik er niet op let, doe ik dit.’ Hij drukt met een hand op een oog. ‘Voor mij voelt het niet raar om op die manier met jou te praten. Het is ontzettend rustgevend en maakt dat ik beter kan nadenken.’ Ik zeg dat het prima is. Hij legt zijn hand weer op tafel. Niet omdat hij vindt dat het niet hoort, praten met je vingers in je oog, benadrukt hij.
Het enige vrouwenlichaam dat ik ken, is dat van mijn eigen vrouw.
‘Ik trek me geen ruk aan van wat mensen van mij vinden of denken. Als ik met de hond wandel, oefen ik soms de zangpartijen van het koor waar ik bij zing. Het gedreun van mijn voetstappen door mijn lichaam geeft het ritme aan. Mijn dochter gruwt ervan. “Stop ermee, papa”, sist ze als we samen op stap zijn en ik luid fluit of hardop zing. “De mensen kijken.”’ Hij grinnikt. ‘Het is door kinderen te krijgen dat ik me realiseer hoe visueel ingesteld mensen zijn en hoe ziende mensen zich laten leiden door de blikken die hen omringen.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Er zijn al normale mensen genoeg’, zingt hij. ‘Dat zeg ik dan tegen mijn dochter.’ Zijn hand dwaalt af naar zijn oog. ‘Ze houdt er niet echt van. Maar ik vind het een belangrijke les.’
Springen, zingen op het ritme van uw stappen. Het klinkt bijna alsof u door het leven danst?
Harry Viaene: Ik dans nochtans niet graag. Omdat ik niet goed weet hoe het moet en dan stoort het me wel dat mensen naar me kijken. Al zijn dat springen, dat fladderen met mijn armen, de cadans van mijn voeten als ik wandel misschien wel mijn vormen van dansen? Ik ervaar mijn lichaam als een samenstelling van een hoop bewegende en gelukkig goed werkende onderdelen. Ik heb eens twee dagen thuisgezeten met een ontstoken spier in mijn nek, maar verder heb ik nog nooit lichamelijke klachten gehad. Ik gooi mijn jongste dochter zo over mijn schouder, ik til met gemak mijn hond van dertig kilo op. Mijn ogen functioneren niet, maar de rest doet het goed. Met de beperking die ik heb, neem ik wel mijn vrijheid. Het vergt misschien wat voorbereiding, maar ik ga en sta waar ik wil.
We bestempelen blind zijn als een lichamelijke beperking. Maar als ik u hoor, kan ook zien een beperking zijn en blind zijn een soort bevrijding?
Viaene: Ik heb het nooit als een probleem ervaren dat mijn ogen niet werken. Ik ben zo geboren en ken niets anders. Amaurosis congenita van Leber heet de aandoening. Het is een erfelijk defect waarbij je netvlies zich niet ontwikkelt. Als je beide ouders drager zijn, heb je vijftig procent kans dat het zich manifesteert. Mijn broer is niet blind, ik wel. Meer weet ik er niet van. Het heeft me nooit zo geïnteresseerd. Ik heb vooral het geluk gehad dat mijn ouders me altijd ontzettend gestimuleerd hebben. Amper drie, vier jaar was ik en ik maakte eindeloze wandelingen met mijn moeder, waarbij zij voor me uit liep en met haar sleutelbos rinkelde en ik op mijn gehoor achter haar aan rende, almaar sneller. Mijn vader leerde me fietsen. Mijn broer nam me mee naar de jeugdbeweging, waar ik aan de hand van anderen over beken sprong en van heuvels holde en ik er altijd op vertrouwde dat ze me niet tegen een boom lieten knallen. De meeste mensen deugen is de titel van een boek (van Rutger Bregman, nvdr). Als blinde leer je dat het bijna altijd zo is. Al kan al die hulpvaardigheid ook vreselijk irritant zijn. Ik bedoel: het is niet omdat je blind bent dat je niets kunt.
Mensen zijn te hulpvaardig? Ze deugen te veel?
Viaene: Ja. En dat is eerlijk gezegd vervelend. Ik moet nog maar in de buurt van een trap komen, of er trekt al iemand aan mijn mouw en roept: ‘Pas op!’ Iedere keer schrik ik me rot. Je mag ervan uitgaan dat een blinde weet dat er een trap is en dat hij er niet af zal totteren. Gebeurt dat toch, dan is het zijn eigen schuld.
Dat klinkt hard.
Viaene: Waarom zou dat hard zijn? Ik wil geen medelijden bij voorbaat. Blinde mensen gaan zelden onvoorbereid ergens naartoe. Het is als blinde je goed recht om zonder stok door het verkeer te lopen, maar als je dan struikelt of van de trap valt, is dat je eigen schuld. Ik begrijp dat het voor mensen die op latere leeftijd blind worden een moeilijk aanvaardingsproces is, dat ze zo lang mogelijk proberen te vertrouwen op hun restvisus en dat ze geen stok willen omdat het stigmatiserend is. Maar wat is het leven anders dan je voortdurend aanpassen aan wisselende omstandigheden?
Als kind rende u achter de rinkelende sleutelbos van uw moeder aan. Hebt u de wereld zo leren kennen? Op uw gehoor?
Viaene: Eigenlijk wel, al moet ik wel een mythe doorprikken. Ik hoor niet beter dan de gemiddelde mens, ik hoor meer details omdat alle geluidsbronnen nuttige informatie kunnen bevatten. Het is een kwestie van uit de muur van geluid die overal opdoemt, de brokjes cement te peuteren die je op dat moment nodig hebt. Neem de steenweg waarlangs ik woon. In het midden van de straat raast het verkeer, en tussen mijn huis en de straat heb je een voetpad, een fietspad en een parkeerstrook. Dan zijn er nog de opritten van huizen en winkels, de garageboxen en de zijstraten. Ik moet constant gefocust zijn. Hoor ik een fietser aankomen? Een auto? Een elektrische step?
Hoe luid is de wereld?
Viaene: Te luid. Mocht de wereld wat stiller zijn, dan zou ik ’s avonds minder moe zijn. Net daarom, en dat klinkt tegenstrijdig, zing ik in een koor en speel ik piano. Dat zijn harmonische klanken waar ik zelf voor kies of die ik zelf produceer. Door muziek te maken of naar muziek te luisteren, filter ik de brij aan overbodig geluid weg.
U stemt en herstelt piano’s. Is het dat wat ze met u doen, u lichamelijk tot rust brengen?
Viaene: De relatie is gecompliceerder. Ik word vrolijk en rustig van muziek en een leven zonder muziek zou een straf zijn. Ik ben er ook als de dood voor dat er iets met mijn vingers zou gebeuren. Soms overweeg ik om ze te laten verzekeren. En toch wringt het vaak tussen mij en een piano. Ik vind het vreselijk als ik ergens ben waar een piano staat en mensen me vragen: ‘Kom, speel nog eens iets.’ Ik moet zo’n piano eerst kunnen stemmen, temmen als het ware, de klank naar mijn hand zetten. Al kan ik ook genieten van eigenzinnige piano’s die goed gemaakt en amper onderhouden zijn, en een bepaalde rauwheid hebben.
Waar komt de liefde voor muziek vandaan?
Viaene: Bij ons thuis was er altijd muziek. Mijn moeder zong altijd mee met de radio, die in mijn herinneringen dag en nacht aanstond. Uren heb ik ernaar geluisterd. Ik was acht of negen, had een kleine transistor op mijn kamer en deed niets liever dan hem op de middengolf zetten en aan die knop draaien tot de vreemdste muziek en talen mijn kamer binnenstroomden. Mijn ouders hadden ook snel door dat ik graag op piano’s tokkelde. Een oom van mij heeft eens een piano meegebracht. Na een jaar zei ik al dat ze lelijk klonk, dat ze gestemd moest worden. Ik was de hele tijd bezig met geluiden, met luisteren. Ik kon overal muziek in horen, zowel in motoren als in de zang van vogels. Mijn vader was vrachtwagenchauffeur. Tijdens de zomervakantie reed ik alle dagen met hem mee. Ik kende het geluid van de motor door en door, hoorde wanneer mijn vader moest schakelen en aan het geronk van de motor wist ik hoe snel we reden.
Is het niet aangenamer naar vogels te luisteren dan naar ronkende motoren? Het eerste associeer ik met rust, het tweede met gejaagdheid.
Viaene: Ik snap wat je bedoelt, maar als ik op straat loop en ik hoor een auto uit de jaren tachtig, dan blijf ik stilstaan om te genieten van die oude motor. Het tekke-tekke-doem. Het is een soort nostalgie, alsof je naar muziek van vroeger luistert. Als ik in het voorjaar de natuur intrek om vogels te horen, brengt dat een andere sensatie met zich mee. Het is spannend en rustgevend. Tijdens de lockdown was dat werkelijk ongehoord en fenomenaal. Van midden maart tot midden mei, de hoogdagen van de vogelzang, reden er amper auto’s, vlogen er geen vliegtuigen en was de wereld zo stil dat de vogels bijna luid waren. ’s Morgens om vijf uur heb ik een nachtegaal horen zingen. Dat jaar zijn er ook blauwborsten in het Mechels Broek neergestreken. Ik weet nog dat ik dacht: geniet van iedere minuut want dit komt nooit meer terug. Het doet me trouwens denken aan een van de fijnste dingen die ik mocht meemaken. Ken je het natuurmuseum van Monschau?
Ik ben er nog nooit geweest.
Viaene: Het is een oud en stoffig museum, boordevol opgezette dieren. Niemand mag ze aanraken, daarvoor zijn ze te fragiel, maar plots vroeg de suppoost of ik ze eens wilde voelen. Daar heb ik voor de eerste keer in mijn leven een haas geaaid, een ree en alle vogels die ik in mijn buurt alleen maar had gehoord. Ik kon ze eens vóélen. Dat was heel bijzonder.
Een andere mythe wil dat blinde mensen gevoeligere vingertoppen hebben, dat hun tastzin beter ontwikkeld is.
Viaene: Dat kan ik onmogelijk zeggen. Hoe zou ik kunnen vergelijken? Maar ik hou er ontzettend van om piano’s te voelen, of aan kasten, aan glas-in-loodramen, aan houtsnijwerken en sculpturen of aan oude auto’s. Ik vind het fijn om met mijn hand over de portieren, de handvatten en de motorkap te glijden. Als kind konden mijn ouders nergens naartoe of ik moest aan alle auto’s voelen. Dan kon ik op het gevoel zeggen welk merk het was. Ik heb blijkbaar een enorm geheugen voor voelen. Ooit heb ik zelfs meegedaan aan Wedden dat? Ik moest auto’s herkennen door eraan te voelen. Je vindt dat fragment terug op YouTube bij de bloopers van VTM. ‘Juist!’ riep Koen Wauters bij de laatste auto. Iedereen juichte, Will Tura stopte me een beker in handen en toen volgde de mededeling van de jury: ‘Sorry, de laatste auto was verkeerd.’
Het is misschien een vreemde vraag, maar weet u hoe een mens eruitziet?
Viaene: Ik weet hoe een mens voelt en als iemand me begeleidt, dan weet ik of die groot of klein is, dik of dun. Maar het enige vrouwenlichaam dat ik ken, is dat van mijn eigen vrouw. Zij is voor mij het vrouwenlichaam. Ik heb ook nooit de drang gevoeld om aan een andere vrouw te vragen: ‘Mag ik u eens voelen?’ Ik weet dat er blinden zijn die, als ze door een vrouw worden begeleid, stiekem proberen haar borsten te voelen. Het is het equivalent van ziende mannen die staren, niet? Al vind ik het wel fijn als mensen dat onwillekeurig toelaten, zonder dat je een grens overschrijdt. Je leert iemand kennen door een hand vast te pakken. Zo was het ook bij mijn vrouw. Eerst was er haar stem, daarna haar handen. Al herken ik mensen soms aan hun geur, maar dat zeg ik niet altijd. Mensen worden er niet graag aan herinnerd dat ze een geur verspreiden. Terwijl geuren me evengoed veel vertellen. Ik ben opgegroeid in Tielt. Het ruikt daar naar varkens. Dat is niet de aangenaamste geur, maar voor mij betekent het: thuiskomen.
Wat maakt u gelukkig?
Viaene: In de berging waar we allerlei rommel verzamelen en ook het oud papier stockeren, heb ik een piano staan, een Blüthner. Ze klinkt herfstig, met warme, diepe tonen. ‘s Avonds zit ik graag aan die piano. Zonder iemand te storen kan ik er muziek spelen en dat brengt me helemaal tot rust. Het is mijn dam tegen een erg luide wereld.
Harry Viaene
Geboren in 1979 in Wingene.
Woont met zijn vrouw en twee dochters in Mechelen.
Studeerde musicologie aan de KU Leuven.
Speelde piano bij Yevgueni.
Werkt als radio-archivaris bij de VRT.
Is pianostemmer en geeft pianoles in zijn eigen muziekschool.