Maak een account aan en switch eenvoudig tussen jouw favoriete magazines

Belpopicoon Walter Verdin brengt nieuwe plaat uit: ‘Rockshows zien er tegenwoordig allemaal hetzelfde uit. Het lijken wel musicals’

Walter Verdin. ‘Of ik van iets spijt heb? Van alles.’ © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Je kunt veel over de paters zeggen, maar soms hebben ze smaak. Het oude Scheutklooster ligt op de mooiste heuvel van Kessel-Lo, met uitzicht op Leuven en de rest van de wereld. Ooit kwamen missionarissen van Scheut er tot rust. Nu huurt een missionaris van de belpop en de videokunst hier een cel om in te werken. Zo verwonderlijk is dat niet, Walter Verdin is altijd een beetje contrair geweest. Terwijl we door de lange gangen lopen, zegt hij: ‘Ik verontschuldig me nu al voor de rommel.’

Dat valt goed mee. Er staan veel oude opnametoestellen en computers in zijn kamer, en nog meer versleten spoelen en cassettes. Een paar hoezen van Pas De Deux ook: de enige muziekgroep die live op de Vlaamse televisie een ware volksopstand uitlokte. Op 19 maart 1983 was dat, de avond dat een jury hen met Rendez-vous naar het Songfestival in München stuurde. Het anders altijd tergend tamme Vlaanderen schoot in een kramp en riep massaal ‘boe’.

Maar Walter Verdin is veel meer dan de man van de onsterfelijke songtekst ‘Maar de maat is vol en m’n kop is toe.’ Op een goede dag draai ik in mijn hoofd weleens Er is iets, en op een slechte het al even aanstekelijke Storingen. Mani Meme (zing: ‘Maar niet met mij’) is een van de beste songs die ooit in dit tochtgat opgenomen werden – zelfs het modemerk Gucci vond dat onlangs en gebruikte hem als reclamedeun.

De laatste veertig jaar was Verdin vooral een videokunstenaar. Al is hij al die jaren muziek blijven maken: soms in de ingang van Alma 3 in Leuven omdat de klank daar zo goed is, soms op het keyboard dat hij kocht van zijn neef Jan Hautekiet. De beste songs zijn nu verzameld op de mooie vinylplaat PINGPONG.

***

Dat hij hier in zijn late dagen op de Scheutsite werkt, is trouwens ook een mooi pingpongtoeval, zegt hij. In de jaren vijftig werd hij groot in de wijk Scheut. Niet in Kessel-Lo, maar in Anderlecht. In een gezin met vijf kinderen: vier van hen stapten in de cultuurwereld. Geen toeval, want ze groeiden allemaal op tussen muzikanten en kunstenaars. Vader Herman was een geliefde professor in Leuven en een van de pioniers van de Vlaamse televisie. Hij had nog quizzen gepresenteerd en voetbalmatchen becommentarieerd. En het huwelijk van koning Boudewijn en koningin Fabiola.

‘Mijn leven was niet zo rock-‘n-roll. De anderen waren al dronken als ik op café kwam.’

Dankzij hem kende de jonge Walter zijn weg in het Flageygebouw. Hij zat er soms op de schoot bij Nonkel Bob. En in Hier spreekt men Nederlands van Joos Florquin zong hij ooit een kerstlied. Zestien was hij in 1969, zijn eerste tv-optreden.  Toch was muzikant worden geen jongensdroom. ‘Ik heb wel even piano geleerd, maar een groot succes was dat niet. Ik zag de notenbalken zweven. Mijn leraar werd kwaad, en ik moest huilen.’ (lacht)

De plakkaatverf was hem dierbaarder. ‘Ik wilde eigenlijk naar Sint-Lucas, maar mijn vader overtuigde me om eerst kunstgeschiedenis in Leuven te gaan studeren.’  Dáár barstte zijn wereld open. Tussendoor ontwierp hij samen met Miet Ongena de platenhoezen van de nieuwe seventieshelden, van Johan Verminnen tot Marc Moulin. ‘Johan kon nogal chargeren in die tijd, al vind ik zijn eerste plaat nog altijd een klassieker. Ik keek toen vooral op naar mensen zoals Boudewijn de Groot of Lamp, Lazerus & Kris. Of naar Luk Tegenbos, de Vlaamse Captain Beefheart.

Terwijl Verdin die hoezen maakte, ontwaakte ook de muzikant in hem. Begin jaren zeventig vormde hij samen met een vriend het duo Het Onmiddellijk Genot. Ze brachten een persiflage op de kleinkunst van Kor van der Goten en co en zongen dingen als: ‘Hier ligt de Vlaamse kleinkunst, ze was niet gaar (…) ze was te braaf, te sentimenteel, zij was te Vlaams, zo echt iets van bij ons, ze moest gaan vrijen zonder lief.’

Een paar jaar later werd het echt menens, toen drummer Stoy Stoffelen hem zei: ‘Je moet Jean-Marie Aerts leren kennen, Walter.’ De godfather van de Leuvense scène in die tijd. Niet lang daarna kwam Storingen uit, met Aerts op gitaar. Het nummer was bedoeld als toegangskaart voor een fanbal van de groep Specimen & The Rizikoos, maar radioman Gust De Coster zette het op de verzamelaar Get Sprouts. Zo werd Verdin, een beetje tegen heug en meug, een van de nieuwe stemmen van de belpop. Hij speelde ook mee in andere bands. Zoals De Nota, met de broers Karel en Pieter Vereertbrugghen. Ze leven nog altijd op YouTube: live in Aula 2, in het voorprogramma van Echo & the Bunnymen – zo opwindend klonken de eighties soms.

Onder zijn eigen naam bracht hij de Nederlandstalige plaat Cinema uit. ‘Ik was misschien niet echt een goede zanger, maar de kritiek was genadeloos. Guy Mortier vond het rommel. Dat kwam ontzettend hard aan, want voor onze generatie was Humo de bijbel. Het heeft er zelfs voor gezorgd dat ik in een burn-out beland ben. Later heb ik gehoord dat platenfirma Polydor van mij de tweede Raymond van het Groenewoud wilde maken. Ik kreeg een contract om drie platen in het Nederlands op te nemen, maar dat zag ik niet zitten.’

Hij stuurde een persbericht de wereld in: ‘Cinema was de titel van m’n elpee, cinema was ook de wereld waar ik in terechtkwam: die van platenfirma’s, sensatiepers, gefrustreerde critici, trendbepalers, freaks, zatlappen, flaminganten en commerçanten… Ik wist toen niet dat dit spinnenweb mij zo vlug met de dood zou bedreigen. Die plaat was voor mij de enige mogelijkheid om uit de kelder te raken. Maar niemand heeft ooit begrepen dat ik nooit een zanger-boegbeeld wilde zijn, terwijl ik dat uiterlijk wel leek. Wel, per 1 januari 1981 stop ik zelf de vertoning. Ik werk intussen naarstig verder.’

© Saskia Vanderstichele

***

Maanden later stapte Verdin het Amerikaans Theater in Brussel binnen. Daar poseerden alle deelnemers voor de preselecties van het Songfestival. In het midden stond de jonge Bart Kaëll, helemaal links Wim De Craene met een blackface – in 1983 vonden ze dat nog geinig. En daartussen hij, met twee jonge vrouwen: Dett Peyskens en Hilde Van Roy.  ‘Marcel Vanthilt schreef toen in een promotekst dat ik hen had horen zingen aan het Centraal Station in Brussel. Maar dat is verzonnen. Ik kende hen van op café in Leuven. We hadden een clip en een singletje gemaakt dat ik op de BRT ging afgeven. Het toenmalige hoofd Lichte Muziek, Ward Bogaert, keek naar de vrouwen en zei: “Walter, er is juist een groep weggevallen voor de preselecties van het Songfestival. Hebben jullie geen goesting om hun plaats in te nemen?” Natuurlijk hadden we zin: twee keer op tv komen, dat was onbetaalbare reclame.’

Hij had wel niet gedacht dat de openbare omroep voor dat ene nummer zou kiezen waarvan hij alle tekst geschrapt had, op één zin na. ‘Als we dit winnen, dachten we, is er commotie – zo hard verschilden wij van de rest van de kandidaten. Maar dat het zo’n grote rel zou worden…’

‘Je jutte de boeroepers tijdens het bisnummer nog op’, zeg ik. ‘Zenuwen’, lacht hij.

Niet dat het hielp. Het volk bleef maar boe roepen omdat de winnende song slechts één zin telde. En de maffe dansjes van het trio hielpen ook niet echt. Ze zagen niet dat achter Pas De Deux nog een onbekende spruit op het podium zat: Ben Crabbé, die die avond wel achter een drumstel zat, maar in de lucht mepte. Er hing die avond un parfum d’absurdisme in het Amerikaans Theater.

‘Na de uitzending kwam Wim De Craene me nog een hand geven’, zegt Verdin. ‘Sympathieke kerel. Maar anderen, zoals Fred Bekky, waren razend op ons.’ Het was trouwens niet de laatste keer dat Pas De Deux uitgejouwd zou worden. Een paar weken later kregen ze colablikken naar hun hoofd, toen ze samen met Eurythmics optraden op een avond voor Radio Capitale in Vorst Nationaal.

De maat was vol, zijn kop was toe. Maar hij speelt koppig verder muziek.

In het parlement werd er een vraag gesteld over Rendez-vous, want konden we met een Franse titel naar het Songfestival? ‘En eenmaal in München wilde het orkest ons nummer zelfs niet spelen. Dat heb ik later van de leider van de BRT Big Band, Freddy Sunder, gehoord. Hij heeft hen toch kunnen overtuigen omdat het “minimalisme” was.’

België kreeg dat jaar dertien punten en werd achttiende, maar iedereen had slecht geluisterd. Rendez-vous is het eerste nummer dat ooit op Studio Brussel werd uitgezonden, en klinkt nu nog een stuk frisser dan de meeste songfestivaldraken samen. ‘Als ik vandaag naar Belgische bands luister uit die periode, denk ik: die wisten wat er in Engeland gebeurde. Maar ik luisterde niet naar die muziek toen. Daarom klonken wij anders.’

***

Pas De Deux overleefde het Songfestival niet lang. Maar Verdin had toen allang een andere liefde: video. ‘In 1980 heb ik mijn burgerdienst gedaan op de audiovisuele dienst van de KU Leuven. Dat heeft mijn leven veranderd. De eerste dag kreeg ik een camera in mijn hand om een reumatologisch onderzoek te gaan filmen.’

Die audiovisuele dienst fascineerde hem mateloos. ’s Avonds, toen iedereen al lang naar huis was, keerde hij terug om zijn dingen te maken. ‘Het mooie aan videokunst is: je kunt uren aanmodderen. Maar plots is er iets dat vaststaat. Je hoeft dat daarna niet meer te reproduceren op een podium.’

Ze noemen Verdin nu weleens de pionier van de Belgische videokunst. ‘Dat is natuurlijk onzin, alsof er in die tijd niemand anders mee bezig was. Veel van hen maakten echter kortfilms op video of gebruikten het medium om de rol van de media ter discussie te stellen. Dat heb ik nooit willen doen. Ik was meer een aanhanger van Antonin Artaud: ik wilde geen verhaaltjes vertellen, maar mensen onderdompelen in trance. Mijn videoschermen waren niet om door te kijken, maar om naar te kijken. Ik heb ook soms moeite met digitale vertoningen van mijn analoge video-installaties. Toen ik een montage van mezelf voor de eerste keer op een lcd-projector zag, herkende ik mijn eigen werk niet. In die jaren was de tijdgeest ook heel anders dan nu. Dat maakt dat het heel moeilijk is om een werk van toen vandaag waarheidsgetrouw te tonen. In die zin heb ik ook vragen bij musea, die oude en nieuwe kunstenaars naast elkaar zetten. Je kunt twee kunstenaars uit verschillende periodes niet met elkaar vergelijken. Je negeert dan de sociale situatie van de kunstenaars en de tijd waarin ze leefden. Vroeger waren dat ambachtslui die werkten voor de hogere klasse. Vandaag hebben ze een andere rol. De tijdgeest is belangrijk bij het maken en tonen van een werk.’

***

Ik kijk naar de poster die aan de muur hangt: het lichaam van Andy Warhol, met het hoofd van de jonge Verdin. Met hem heeft hij wel niet samengewerkt, maar wel lang met groten als Guy Cassiers, Wim Vandekeybus en Anne Teresa De Keersmaeker.

Hij trok ook vaak naar Afrika. ‘Het is allemaal begonnen toen percussionist Frank Michiels een doctoraatsthesis maakte over djembémuziek. “Ik ga mee met mijn camera”, zei ik. We hebben met de opnames toen een videoconcert gemaakt: XAfrika. Tien jaar later kreeg ik telefoon van de Belgische ambassade in Mozambique: “Heb je nog een video van dat concert? We willen dat hier tonen.” “Ik kan dat ook live komen spelen”, antwoordde ik.’

© Saskia Vanderstichele

Sindsdien is hij vaak in Maputo geweest. ‘Ik ben er ontzettend graag. Omdat je daar ziet hoe onze steden er vroeger uitzagen. De huizen zijn erg rudimentair en de mensen opvallend sociaal – al heeft zelfs de armste mens daar een smartphone. Tegelijkertijd zie je in een stad als Maputo ook de toekomst van onze Europese steden: de rijken zitten er allemaal samen in ommuurde wijken.’

‘Heb je van iets spijt?’ vraag ik. ‘Van alles’, lacht hij. ‘Brian Eno zei ooit over John Cale, toen ze samen Wrong Way Up maakten: “Ik deed al het werk, terwijl hij in de tuin zat te luieren. Of achter de vrouwen aan zat.” Daar herken ik me wel in. Mijn leven was niet rock-‘n-roll. Ik was altijd aan het werk, achter mijn scherm. Daarna ging ik wel nog op café, maar de anderen waren dan al lang zat. (lacht) Dat betreur ik niet. Wel al die nutteloze energie die ik in mijn leven in subsidiedossiers gestoken heb. Niet dat ik veel keuze had: ik had nooit geld. Ik was al 48 toen ik voor de eerste keer subsidie kreeg. En op mijn zestigste schreven ze in een rapport: “Het werk van Walter Verdin was baanbrekend in de vorige eeuw. Maar vandaag is het minder en minder van belang.”’ Natuurlijk deed dat pijn – zeker omdat ze het wellicht niet eens bekeken hadden. Ik zou nu kunnen roepen dat het allemaal vriendjespolitiek is. Dat is niet zo, die beoordelingscommissies oordelen met de beste bedoelingen. Maar alles is subjectief: in sommige milieus vinden ze die artiest goed, in andere niet. De leden die moeten oordelen zijn vooral jonge mensen: natuurlijk zullen die eerder kiezen voor iemand van hun generatie die naar de kunstschool geweest is, of vaak in de media komt. Wat bij mij allemaal niet meer het geval is.’ (lacht) Eigenlijk hebben de administraties de grootste macht: zij beslissen wie er in de commissies zit.’

Ik heb nooit een zanger-boegbeeld willen zijn, al leek ik er uiterlijk wel op.

Het heeft wel grote gevolgen. ‘Ik wil mijn werk bijvoorbeeld laten digitaliseren door de vzw meemoo (Vlaams instituut voor het archief, nvdr), maar die doet dat alleen voor gesubsidieerde kunstorganisaties. Mijn verleden sleept zich achter me aan. Ik wil het zo graag beschermen, maar anderzijds vraag ik me ook af: wie zit erop te wachten? Mijn werk met de grote kunstenaars zal misschien nog blijven, maar de muziek? Dat betwijfel ik. Jij kent Pas De Deux nog, maar de TikTok-generatie heeft daar nog nooit van gehoord.’

***

Het is intussen donker in de oude paterscel. Verdin is hier in Scheut the last artist standing – iedereen is al weg. Binnen een paar maanden moet ook hij definitief vertrekken, want twee scholen gaan de ruimte inpalmen: weer een nieuwe generatie die het op haar beurt beter weet. Waar hij naartoe gaat, weet hij nog niet. In elk geval naar een plek waar hij muziek zal blijven maken. Zoals een nieuw nummer dat Alles gaat voorbij heet. ‘Vroeger zou ik dat eerst laten horen aan Jean-Marie Aerts. Dat dat nooit meer kan, raakt me. Ik ben blij dat we allemaal nog een keer konden samenspelen (op het verjaardagsfeest voor Aerts’ zeventigste verjaardag in Het Depot, twee jaar geleden, nvdr). Iedereen voelde dat het de laatste keer zou kunnen zijn, maar toch werd dat niet uitgesproken.’ Nooit mannen geweest van de grote emoties, hoewel. ‘Tijdens de repetities zei Jean-Marie: “Walter, breng maar uw gitaar mee.” Dat heeft hij niet tegen iedereen gezegd.’(lacht)

Het deed hem, een muziekautodidact, plezier. Net als Riet Muylaert en Bart Peeters, die onlangs Er is iets coverden. ‘In een heel andere toonaard, maar heel fris.’

Hij zou het ook nog eens graag zelf zingen. ‘Rockshows zien er tegenwoordig allemaal hetzelfde uit, van Oscar and the Wolf tot Pommelien Thijs: allemaal veel show, licht en rookmachines. Het lijken wel musicals. Heel zelden zie je daar nog iets dat daar niet aan meedoet. Zoals John Cale vorige maand in het Koninklijk Circus: dá was fantastisch.’

Zoiets zou hij ook nog eens willen doen, mét een band, maar zonder tralala of rook. Wat nummers spelen uit PINGPONG. En dan, als ultieme bis, dat ene nummer met maar één zin. Voor de overlevenden: ‘Maar de maat is vol en m’n kop is toe.’

PINGPONG (onuitgegeven werk tussen 1980 en 2000), de dubbele vinylplaat van Walter Verdin, komt uit op 1 april 2025 bij Cortizona.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content