Actrice Alice Toen, een meisje van 100: ‘Ik heb altijd zo veel verschillende dingen willen doen’
Soms moet je de dingen eerst spelen. Jaren geleden, op het podium van het Antwerpse Fakkeltheater, zag ik hoe ze een honderdjarige vrouw acteerde. Ze stond alleen op het podium en was die avond indrukwekkend. Vandaag hoeft ze geen eeuweling meer te spelen: ze is er een.
ALICE TOEN – THEATER kleeft er op haar deurbel. Maar Alice Toen is meer dan theater: ze is ook een zangeres. Ze heeft net haar eerste officiële plaat gemaakt – debuteren op je honderdste, dat doet niemand haar na.
‘’s Morgens kijk ik in de spiegel en zeg ik tegen mezelf: “Komaan kind, je kunt het.” ’s Avonds knipoog ik naar mezelf in dezelfde spiegel. “Kind, je hebt het toch weer gedaan.”’
Niemand zingt zo geloofwaardig ‘Rage, rage against the dying of the light’ van Dylan Thomas. En daarvoor: ‘In geen honderd jaar had ik het durven dromen. Maar kijk hier ben ik dan al honderd jaar. Soms vraag ik me af: hoe ben ik hier gekomen, hoe kreeg ik heel dit leven bij elkaar…’
De eeuw van Toen begon op 5 juli 1924 in Hoboken. De wereld is verschrikkelijk hard veranderd sinds die dag. Ze is niet meer met alle trends mee, al heeft ze zich net lid gemaakt van Instagram. En voor de rest heeft ze verbazend weinig last van nostalgie. ‘Opgroeien in de jaren twintig en dertig was niet altijd gemakkelijk’, zegt ze. ‘Er was alleen de radio. Mijn zus en ik zongen de beste liedjes na.’ Ze woonden in die dagen op het Zuid in Antwerpen, net naast de legendarische variétézaal de Hippodroom. ’s Avonds, toen ze in haar meisjesbed lag, hoorde ze soms het gebrul van de leeuwen. ‘Dan wist ik: het circus is in de stad. Op een keer nodigde een acteur mij uit op het podium van de Hippodroom. Ik keek rond en dacht alleen maar: hier wil ik ooit staan.’
Haar vader moedigde haar aan om talen te leren. Geen snit en naad, want ‘je moest ambitie hebben in het leven’. Zo was hij ook: een man van de wereld die groots droomde. ‘Mijn moeder was net het tegenovergestelde: een eenvoudige vrouw die alleen maar gelukkig wilde zijn. Het botste vaak tussen die twee. Ze hadden absoluut geen goed huwelijk. Uiteindelijk zijn ze ook gescheiden. “Waarom tekent je papa je rapport niet?” vroegen ze op school. Met een rood hoofd moest ik zeggen: “Mijn vader woont niet meer bij ons.” Dat was een schande in die tijd. En elke keer als we naar hem moesten gaan, zei de familie van mijn moeder: “Je moet zeggen dat hij een slechte vader is.” Maar hij pakte ons helemaal in. We gingen een wafel met hem eten, of hij kocht kleren voor ons. Toen we terugkeerden, vroeg die vriendin: “En? Heb je gezegd dat hij een slechte vader is?” Uiteindelijk is papa, net voor de oorlog, naar Amerika verhuisd. Hij wilde meer dan alleen een boekhouder zijn, hij verlangde meer van het leven.’
De gitaar van Bobbejaan
Alice was 15 toen de oorlog uitbrak in 1940. ‘Ik word nog altijd boos als ik jonge mensen vandaag eten zie wegsmijten.’ Dan denkt ze weer aan hoe haar moeder een stuk vlees in vieren sneed. Of kastanjes ging rapen, opdat ze toch iets konden eten. We smeerden onze benen in met cichorei, want geld voor kousen was er niet.’
Nooit vergeet ze haar dagen in de schuilkelders, en de angst vooral. Maar de sprankel in haar ogen kregen de Duitsers niet. Mijn zus en ik zongen op straat of in een café, in ruil voor bloem of aardappelen – kolen pikten we bij de Duitsers. De Toentjes noemden we onszelf. We hebben nog op het podium gestaan met La Esterella. En zelfs Bobbejaan Schoepen was gecharmeerd. “Alleen jullie ukelele,” zei hij, “dat is toch maar een armetierig instrument. Jullie hebben een echte gitaar nodig. Ik heb er nog een op overschot.”’
Ze spaarde al haar centen bij elkaar en kocht de gitaar van Bobbejaan. Na de oorlog speelde ze er nooit meer op. Ze werd secretaresse bij de Compagnie Maritime Belge, maar bleef stiekem dromen van het podium. ‘Er was toen maar één theateropleiding in Vlaanderen: Studio Herman Teirlinck in Antwerpen, maar daar kon je alleen overdag les volgen. Ik werkte dan, dus dat ging niet. Tot ik op een dag hoorde dat Luc Philips in het weekend zou beginnen met theaterlessen in het conservatorium in Mechelen.’
‘Het vervelende aan ouder worden, is dat je woorden verliest. Ik wil geen woorden meer verliezen.’
Ze reed naar Mechelen en sloot zich aan bij de klas van Luc. ‘Ook Jan Reusens en Paula Sleyp zaten daarin. Luc leerde ons hoe we moesten acteren, maar ook hoe we een projector moesten richten.’
Hij deed zijn klas vooral dromen. Na hun studie richtte zij en haar medeleerlingen het Mechels Miniatuur Theater op. ‘Het was de tijd van de kamergezelschappen. Tone Brulin was er ook al mee bezig en wij wilden in Mechelen ook zoiets proberen. We gingen op zoek naar een plek en vonden er een. Een oude opslagplaats van de bierfabrikant Lamote. Als we de oude bieren verkopen, dachten we, dan kunnen we misschien boven spelen. Dat mocht ook. We hebben daar een klein theater gemaakt met vijftig stoelen en een podium van vijf bij vijf. Iedereen mocht mee beslissen. Wij zouden het allemaal anders doen. Toen was dat revolutionair. Je had de grote gezelschappen, maar daar werd neergekeken op beginnelingen. Die moesten in aparte kleedkamers zich omkleden. Je mocht er als debutant hoogstens een brief op het podium brengen.’
Laurence Olivier
In 1958 werd ze directrice van het Mechels Miniatuur Theater. Lef had ze op overschot. Zoals die keer dat ze Amédée ou comment s’en débarrasser van Ionesco wilde spelen, ze had alleen nog toestemming nodig. ‘Ik sloeg het telefoonboek open: Ionesco stond er gewoon in. Dus belde ik hem op. “Ik kom uit een klein theatertje in Mechelen. Mag ik naar Parijs komen?”
In de lichtstad had Ionesco meer aandacht voor haar decolleté, maar dat deerde haar niet. Op het einde van het gesprek zei hij: ‘Ma chère madame, vous pouvez traduire toute ma pièce.’ ‘Zo heb ik ook Laurence Olivier ontmoet op het Shakespeare Festival in Edinburgh. Ik ging gewoon backstage en zei: “Ik heb een afspraak met meneer Olivier.” Dat was natuurlijk niet waar. Maar intussen had er al iemand gezegd: “Er is een jonge vrouw voor je.” “Ken ik u?” vroeg Olivier. “Nee”, antwoordde ik, “maar ik ken u.” Ook de beste acteur ter wereld was weerloos tegen de sprankel in haar ogen: ze kreeg de rechten van het stuk.
Op een dag stond er nog een oude bekende in het MMT. De vader van Alice, sisten haar collega’s. ‘Twintig jaar had ik hem niet meer gezien. “Champagne!”, riep hij direct. Hij was een playboy, die koketteerde met iedereen die daar rondliep. “It’s great what you do, Alice. Je moet naar de States komen.” Hij woonde daar met een Amerikaanse in een chic appartement. Later ben ik hem ook gaan opzoeken.’
Al heeft ze dat nooit durven te zeggen tegen haar moeder. ‘Dat zou te pijnlijk geweest zijn voor haar. Ik heb nooit geweten wat er misgelopen is tussen hen voor de oorlog. Natuurlijk hoorden we mijn moeder snikken na de zoveelste ruzie. Maar ze vertelde daar nooit iets over, mijn vader ook niet trouwens. Zo ging dat toen. Kinderen wisten van niets en aan voorlichting werd al helemaal niet gedaan. “Je zult dat allemaal wel ondervinden.” Daarom heb ik samen met Dries Wieme de groep Jeugd en Theater opgericht. Natuurlijk bestond er al jeugdtheater, maar die voerden altijd sprookjes op of iets van Shakespeare. Kinderen begrepen daar niets van, dat stond zo ver van hun leefwereld. Ik ging naar scholen en vroeg daar aan de leerlingen: “Waarover willen jullie dat we spelen?” “Over mijn papa”, zei de ene. “Die slaat mijn mama.” ‘De mijne zit in de gevangenis”, zei een andere. Er waren onderwerpen genoeg.’ Ze maakte haar versie van De Gelaarsde Kat, die meer dan tweeduizend keer werd opgevoerd.
De terugkeer van Bobbejaans gitaar
Ze was toen al naar de hoofdstad verhuisd. ‘We voelden dat we in Brussel moesten zijn, daar gebeurde het allemaal.’ Het waren de wonderjaren van de televisie en de Vlaamse film.
Ze speelde mee in de heimatfilms van Edith Kiel. En ontelbare rollen later vroeg Dorothée Van Den Berghe haar om mee te doen in de film Meisje. ‘Zou je naakt willen gaan, Alice?’ ‘Och kind, had me dan nu veertig jaar geleden gevraagd’, antwoordde ze. Maar ze stemde wel toe: haar eerste naaktrol op haar 77e. ‘Achteraf kwam regisseur Stijn Coninx naar me toe. “Goed gedaan”, zei hij. (lacht) ‘Ik ben nooit de grote actrice geweest, dat weet ik wel, maar daar heb ik geen spijt van. Ik heb altijd zo veel verschillende dingen willen doen. Zo is dat zingen ook begonnen. Toen ik in Dilbeek kwam wonen, heb ik gitarist Jean Van der Schueren leren kennen. “Ik heb nog een gitaar van in de oorlog”, zei ik. “Gekocht van Bobbejaan Schoepen.” “Wat kun je erop spelen?” vroeg hij. “Twee akkoorden, A7 en E7.” “Dat is niet zo veel”, antwoordde hij. “Ga eerst naar de muziekschool.”’
Dat deed ze ook, tot ze op haar tachtigste wat gitaar kon spelen en noten lezen. Daarna zijn we op tournee gegaan. “Je hebt een Spaans timbre in je stem”, zei Jean. Hij kwam af met liedjes van Federico García Lorca. En ik wilde zeker een nummer van Toon Hermans spelen.’
De cabaretier had ze ooit ontmoet na een voorstelling in een café op de De Keyserlei in Antwerpen. ‘Ik zou eigenlijk bij die vrouwen moeten gaan staan’, zei hij. ‘Maar ik ga liever bij jou staan. Je hebt een leuk neusje.’ Ze speelde zijn Ze dekte de tafel. Een nummer over twee mensen die van elkaar houden, maar nooit in de krant staan of op tv komen. In wier leven nooit iets opzienbarends gebeurt.
Dat is bij haar wel anders. Ooit vroegen ze haar: ‘Hoe oud wil je worden, Alice?’ Ze weet niet meer wat ze geantwoord heeft, maar niet: honderd. ‘Natuurlijk denk ik weleens na over de dood. Zeker als ze mijn agenda vol zetten. “En in oktober, Alice…” “Als ik in oktober nog leef”, voeg ik er dan aan toe. Ik hoop, in het andere geval, dat het snel gaat.’ Zonder vreselijke ziektes, ziekenhuizen of infusen. En liefst op het podium, de droom van elke acteur.
Laatst stond ze op de bühne van het Arsenaal in Mechelen, op de scène waar het allemaal begon. ‘Een prachtige avond was dat. Mijn adem zat goed, het applaus was goed…’ Ze keek de zaal in en zag allemaal schimmen. De klas van Luc, de jongens en meisjes met wie ze ooit de wereld ging veranderen. “Ik wil dit concert opdragen aan hen”, zei ik tegen het publiek.
‘Alice was nooit een überdiva, maar ze heeft wel een uitzonderlijk leven geleid.’
Ook die avond zong ze I’m so Lonesome I Could Cry van Hank Williams. ‘Soms voel ik me weleens eenzaam – iedereen van mijn leeftijd is dood. Maar lang duurt dat nooit. Kind, denk ik dan, geen zelfmedelijden. Bel dan zelf iemand op. Het enige wat vervelend is aan oud worden, is dat je steeds minder woorden hebt. Laatst zei iemand: “Wat jij doet, Alice, is bewonderenswaardig.” Het was zeker dertig jaar geleden dat ik nog eens het woord bewonderenswaardig uitgesproken had.’ Dat woord schreef ze dan maar op in een boekje. Ze wil vanaf nu geen woorden meer kwijtraken.
‘Eén van de mooiste avonturen uit mijn leven’
Een paar weken later, op de langste dag van het jaar, zie ik Alice opnieuw in de KVS in Brussel. Ze heeft een mooie nieuwe blouse gekocht. Dat doet ze voor elke voorstelling, die luxe permitteert ze zich op haar honderdste wel.
Buiten stormt het, binnen is het echt Alice in Wonderland. Voor een volle zaal zingt ze zich de longen uit het lijf. Woorden heeft ze in overvloed, over Le Temps des Cerises en Liefde van Later. ‘We waren jong en niet van steen en zo hebben we dan toch geleerd. Je kunt altijd opnieuw beginnen.’
Vanuit de hemel kijken Jacques Brel en zijn vertaler Lennaert Nijgh mee. Op het podium grijnzen haar twee oude vrienden: Jean Van der Schueren en accordeonist Bernard Van Lent. Samen vormen ze onze versie van de Buena Vista Social Club. Nadat ze voor de laatste keer ‘Wat een weelde. De eeuw van Toen Alice is mooi geweest’ zingt, krijgt ze een minutenlange staande ovatie.
Achteraf praat ik nog wat met KVS-baas Michael De Cock, de man achter haar plaat. ‘Ik ben hem heel dankbaar’, had ze me gezegd. ‘Dankzij hem is alles begonnen.’ De appreciatie is wederzijds. ‘Als ik honderd ben, wil ik ook zo’n bandje’, lacht hij.
‘Alice was nooit een überdiva, maar ze heeft wel een uitzonderlijk leven geleid. Iedereen heeft nu de mond vol van gendergelijkheid, maar zij was al directrice in 1958. Daarna heeft ze stukken gespeeld die later in heel Europa opgevoerd werden. Dat ze kon zingen wist ik al lang. Jaren geleden hoorde ik het haar doen in Charlotte. En later in Drie zusters van Tsjechov, een stuk dat ik zelf geregisseerd heb. Toen ik vorig jaar I’m so Lonesome I Could Cry van Hank Williams vertaalde – een hobby als een andere – hoorde ik in mijn hoofd Alice dat zingen. Maar je kunt toch niet aan een honderdjarige vragen om alleen zo’n triestig nummer te brengen. Daarom heb ik ook een verjaardagslied voor haar geschreven.’ En, omdat ze dan toch bezig waren, waarom geen hele plaat. ‘Alle muzikanten die ik belde, van accordeonist Gwen Cresens tot gitarist Bjorn Eriksson, en van violist Emile Verstraeten tot producer Roel Poriau zeiden direct toe. Omdat ze allemaal voelden: dit gaat iets speciaals worden.’
Dat werd het ook. ‘Een van de mooiste avonturen uit mijn leven’ noemt De Cock het. ‘Ze kwam altijd ontzettend voorbereid in de studio. Het moest er altijd op staan in één of twee takes. Daarna was ze te moe. Soms vroeg ik haar: “Kan ik nog iets doen?” “Mij met rust laten”, zei ze dan kordaat. ‘Dat is het mooie van die leeftijd. Niets hoeft nog. Ze doet alleen nog waar ze echt zin in heeft.’
Over één nummer hebben ze wel gediscussieerd: I Think We’re Alone Now. ‘Ik voel het niet, Michael’, zei zij tegen hem. Maar hij had een uitleg.
I Think We’re Alone Now had zijn jeugd gekleurd. Het gaat over twee jongeren die altijd maar horen: ‘Kinderen gedraag u’. Ze lopen weg, hand in hand, zo snel ze kunnen, de nacht in, tot zij zegt: ‘I think we’re alone now’ en alleen zijn hart hoort kloppen.
Tiffany zong het in de zomer van 1987 de hitlijsten in. ‘Ze was een pin-up’, zegt De Cock. ‘Iedereen droomde van haar. Daarom leek het me wel leuk dat nu een honderdjarige dat zou zingen. Iemand die zoveel levens en liefdes in zich draagt, maar ook nog altijd de ondeugendheid en vitaliteit heeft van een zestienjarige. Zoals zoveel ouderen, trouwens. “Alice”, zei ik. “Het is jouw plaat. Als jij dat nummer niet ziet zitten, dan doen we het niet.”’
Ze keek op en zei: ‘Geen sprake van, ik heb het niet voor niets zo vaak geoefend.’ I think we’re alone now zal erop staan.’ Ze stond op en zong: ‘Look at the way, we gotta hide what we’re doin’, ‘cause what would they say, if they ever knew?’
De eeuw van Toen van Alice Toen is uitgebracht bij KVS. Ze speelt ook op 2 februari in De Roma in Antwerpen, www.deroma.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier