Afscheid van bluesman Karel Bogaert (80), vergeten belpopheld en zakenman
Soms is YouTube echt geweldig. En genadig voor oude belpophelden die allang in de vergetelheid zijn beland, zoals Karel Bogaert (1944-2024). De tweede elpee van zijn band Kandahar, het fantastische Long Live the Sliced Ham, staat er gewoon integraal op. Eronder reageert een Oekraïner dat hij zo blij is dat iemand dit gepost heeft. In zijn land werd die muziek doorgegeven op cassette, maar er stond geen naam op. Ook de app Shazam wist van toeten noch blazen. Maar dankzij oom YouTube kent hij nu de naam van de band ‘and they’re fucking brilliant’.
Karel Bogaert heeft er wellicht smakelijk om moeten lachen in zijn woonplaats Biarritz. Dat hij uitgerekend daar, in de stad van de rijken, zijn laatste levensjaren zou doorbrengen: dat had hij als jonge gast nooit kunnen dromen. Bogaert groeide op in Aalst en in de swinging sixties. Vierentwintig was hij in mei ’68. Op dat moment verzamelde hij aan de universiteit het ene diploma na het andere: Oosterse Talen, notariaat, rechten. Maar de revolutie en vooral zijn piano en gitaar waren hem dierbaarder. Hij jamde liever, met zijn blues brother Roland Van Campenhout. Ze deelden de liefde voor Robert Johnson en andere Mississippihelden.
In 1971 schreef Bogaert Blues Lexicon, nog altijd een van de beste naslagwerken over de blues. In de zomer van dat jaar trok hij met zijn gitaar naar Parijs, om er de blues op straat te gaan spelen. ‘Ik wil een plaat met u maken’, zei een toevallige passant. ‘Geef me uw nummer.’ Even later schudde Bogaert de hand van de legendarische platenbaas Eddie Barclay. Hij mocht opnemen in het exuberante Château d’Hérouville, waar ook David Bowie en Iggy Pop kind aan huis waren. Hij belde Roland en andere trawanten. Na een paar wilde nachten improviseerden ze de lp Blues from over the Border, de soundtrack van hun leven in die dagen.
Bogaert mocht opnemen in het legendarische Château d’Hérouville, waar ook David Bowie en Iggy Pop thuis waren.
Groene ajuinen
Terug in Gent richtte hij met Jeff De Visscher, een bibliotheekmedewerker die hij had leren kennen aan de toog van Studio Skoop, de band Kandahar op. Ze maakten progrock en vielen op: in 1975 stond Kandahar op de eerste editie van Rock Werchter én op Jazz Bilzen. Bogaert had intussen ook zijn eigen label, Dwarf. Lang zou dat niet bestaan, maar het speelde wel een cruciale rol in de belpop: veel jonge artiesten vonden er een thuis, van The Full Moon Trio tot Della Bosiers. Ze gingen ook allemaal samen toeren. Op de affiche van de artiestenrevue stond ook de jonge Arno Hintjens, die Bogaert had zien spelen in café Frinckle in Gent.
Na dat concert had hij ook gezegd: ‘Ik ben Karel Bogaert en ik wil een plaat met je opnemen. Geef me je telefoonnummer.’ Maar Arno had geen nummer, hij had zelfs geen vast adres – hij sliep bij het meisje van de week. Maar nu wel een platencontract: Bogaert producete Who Cares, de eerste van zijn groep Tjens Couter.
Zijn platenfirma Dwarf was een thuis voor veel jonge artiesten, zoals Della Bossiers en Arno.
Twee jaar later ging Dwarf over de kop. Bogaerts appartement aan de Brabantdam in Gent werd verzegeld en hij stapte uit de muziekindustrie. Via een omweg belandde hij in Singapore. Hij had zich intussen omgeschoold tot zakenman en ging werken bij het baggerbedrijf van Jan De Nul. Zijn wilde haren was hij allang kwijt, maar de liefde voor muziek niet. Hij haalde zijn oude Gentse gabber Roland naar Azië om er een concert te geven in een club, maar die bleef er uiteindelijk jaren hangen. Op zijn beurt nodigde hij Bogaert af en toe uit op zijn podium. Om samen de blues te spelen, zoals alleen zij dat konden.
Bogaert boerde goed in Azië. Zo goed dat hij zijn laatste jaren kon doorbrengen op een landgoed niet ver van Biarritz. Maar ook daar kon hij het spelen in clubs niet helemaal laten: meestal Green Onions, eigenlijk van Booker T. & The M.G.’s, maar ook een beetje van een groene ajuin uit Aalst.