30 jaar later: op zoek naar de mensen op de mysterieuze foto van Ed van der Elsken
Een paar dagen voor zijn dood toonde de Nederlandse fotograaf Ed van der Elsken in zijn laatste film een foto van twee jonge mensen. Ze waren allebei naakt. Meer uitleg gaf hij niet. Dertig jaar later gaat onze reporter op zoek naar het mysterie achter een foto die jarenlang op de muur van zijn studentenkot hing.
Je eigen eindstrijd filmen, niemand deed het beter dan Ed van der Elsken. Eind jaren tachtig krijgt de Nederlandse fotograaf een doodvonnis: prostaatkanker met uitzaaiingen.
Hij schreeuwt en jankt tegen de sterren op, maar dat helpt niet. Zijn camera vastnemen is wel een troost. Zo begint zijn zwanenzang. Twee jaar lang richt hij zijn lens op zichzelf: soms staat hij er met kleren voor, soms helemaal naakt. De laatste scène van de film Bye is de mooiste. Ze is opgenomen een paar dagen voor hij stierf.
‘Ik heb weer zin om grootse dingen te maken’, daagt Van der Elsken de dood uit, met een grijns om de lippen. Hij droomt van een nieuwe film met de titel P.S. uit het hiernamaals. ‘Ik zal de mensen dan vertellen hoe het is om dood te zijn, want dat wil iedereen weten.’ En dan: ‘Ik stop ermee. Ik ga afscheid nemen. Ik ben er bijna. Hou je goed allemaal. Sterkte. Doe je best. Laat zien wie je bent.’
Bij wijze van afscheid toont hij de mooiste foto’s die hij in zijn leven gemaakt heeft, terwijl Jacques Brel op de achtergrond Le moribond zingt: ‘Adieu ma femme, je vais mourir. C’est dur de mourir au printemps tu sais. (…) Je veux qu’on rie, je veux qu’on danse. Je veux qu’on s’amuse comme des fous.’
Tussen de beelden van zijn leven, tussen de branieschoppers en de verzetsstrijders, zit ook een foto van een jongen en een meisje. Ze zijn allebei jong en naakt. Kijken stoer in de lens van Van der Elsken.
Eind jaren negentig zag ik Bye voor het eerst op de VPRO. Toen vond ik die Hollander met zijn baard maar een aansteller. Maar die foto van die naakte jongen en dat meisje bleef kleven in mijn hoofd.
Waarom weet ik niet meer. Misschien was het hun lust for life, of de manier waarop hun lichamen verstrengeld waren. Ik zag hen later nog eens terug, toen ik in De Slegte het fotoboek L’Amour van Van der Elsken doorbladerde. Geld om het boek te kopen had ik niet, dus scheurde ik de foto eruit – iemand moet de pagina’s 138-139 missen, waarvoor mijn excuses.
Ik wilde de levens van die twee stelen, gok ik. Jaren heeft die foto op mijn studentenkamer in de Mechelsestraat 133 in Leuven gehangen. Toen ik later naar een andere stad verhuisde, ben ik de foto kwijtgeraakt. Of ik was hem beu, dat kan ook. Mijn jeugd was op, en zij bleven eeuwig jong in dat bad. Dat stak.
Onlangs, zoveel baden en doden later, zag ik Bye opnieuw. Ik lachte niet meer toen Van der Elsken zei: ‘Ik ben er bijna. Doe je best. Laat zien wie je bent.’ Ik zag ook het koppel terug dat zo lang op mijn studentenmuur gehangen had. Ik vroeg me af hoe het hen vergaan was. Of hun levens echt zo meeslepend waren als ik toen in Leuven fabuleerde. En of ze nog altijd het bad met elkaar delen, dat ook.
Zomer in Amsterdam. Franulka Heijermans kijkt naar de foto die van Van der Elsken ooit van haar nam. ‘Dat was Kees’, zegt ze. ‘Zelfs in bad rookte hij een saffie.’
‘Waar is Kees vandaag?’ vraag ik.
Ze lacht een beetje droef.
Ze weet ook niet waarom Van der Elsken hun foto net voor zijn dood toonde. ‘Toen ik zijn laatste film zag, heb ik wel gehuild. Misschien had ik Ed toch nog eens moeten opzoeken.’
Ze waren elkaar allang uit het oog verloren. Nieuwe liefdes, andere wegen – zo gaat dat altijd.
Het verhaal van de badfoto begint eind jaren zestig. Franulka reist naar Amsterdam. Haar stiefbroer is net, op zijn drieëntwintigste, overleden aan leukemie.
Zij is zestien, maar op slag volwassen. Ze wil de wereld in. Thuis in Abcoude, waar ze groot werd in een tandartsgezin, is het verdriet om de verloren broer te groot geworden.
In Amsterdam gaat ze bij een schoolvriendje wonen. Ze wordt er ook verliefd op Nigel Waymouth uit Londen, die haar uitnodigt in zijn stad.
Aan Victoria Station stapt ze op de bus. ‘Hey love’, roept de chauffeur van de rode dubbeldekker terwijl ze naar boven gaat. Aan Kings Road stapt ze weer uit. Op nummer 488 heeft Nigel de boetiek Granny Takes a Trip: de rocksterren van de sixties kopen er hun kleren. Hij maakt ook hun posters, zelfs een voor Jimi Hendrix. ‘Het was allemaal heel opwindend’, zegt ze.
Ook Franulka droomt van een leven tussen de goden van Kings Road, maar haar ouders roepen haar na een paar weken terug. Met een kleine koffer in haar hand en liefdesverdriet in haar hoofd neemt ze weer de boot naar Nederland.
Al is dat nu ook weer geen straf. In het Magisch Centrum Amsterdam gebeurt ook van alles, zeker voor een mooi meisje.
‘Hey Franulka, kom erbij’, roept iemand uit een portiek aan de Alexander Boersstraat. Ze wandelt het redactielokaal van Hitweek binnen, een undergroundtijdschrift dat over de prijs van de hasj en de stand van de ‘Nederbiet’ schrijft. Op de cover staat die week: ‘Het is ontstellend hoeveel tieners (wat ’n rotwoord) er rondlopen met geniale plannen, verhalen, foto’s. Het overgrote merendeel blijft rondlopen. Met Hitweek willen we er iets aan doen. Dit is jouw en ons blad.’
Franulka is al snel van Hitweek. Ze poseert voor melkreclame en trekt op met haar vriendin Laurie Langenbach, de legendarische journaliste die rocksterren interviewde en daarna met hen naar bed ging.
Ze lopen vaak in flodderjurkjes langs de Bloemgracht, al is Franulka niet voor de vrije liefde – ‘op een bepaald moment had iedereen hoofdluizen’.
’s Avonds trekken ze naar de Fantasio aan de Prins Hendrikkade 142, hun vossenhol in die dagen. Pink Floyd heeft er nog op de bühne gestaan. Ook Franulka stapt op het podium, met de groep Kunst Baart Kracht. In haar haren zit rode henna en op haar lichaam heeft ze felle vlammen geschilderd. Ze danst, is even de godin van de tempel Fantasio. Haar naam doet de ronde in de stad. Zelfs cameramensen van CBS zakken uit Amerika af om haar en de anderen te filmen.
Ook Kees van der Wusten heeft het dansende meisje met het rode hennahaar gezien. Hij is meteen gek van haar, zij weet het niet goed.
Kees is een mooie jongen, dat wel. Met wilde zwarte krullen. ‘We deelden dezelfde interesses en hij kon heel goed timmeren. Mijn ouders zouden vast blij zijn geweest met hem.’
Maar toch ontbrak er iets tussen ons, zegt ze. De magie van de liefde, misschien. Of Nigel zat nog te veel in haar hoofd, dat kan ook. ‘Toen geloofde ik nog dat ik kon leren van iemand te houden.’
Ze kust Kees en een paar maanden later is ze zwanger. ‘Dat was niet gepland. Ik was zelf nog een kind van zeventien. In die tijd lachten ze daar niet mee. In het slechtste geval namen de nonnen je kind mee. In het beste geval kreeg je alleen de kinderbescherming op bezoek. Toen hebben we gezegd: laten we maar trouwen, dan kunnen ze ons niets maken.’
Op 12 mei 1969 wandelen Kees en Franulka het stadhuis van Amsterdam binnen: zij in een groene, fluwelen jurk, hij in een geel, fluwelen kostuum. Hun vrienden in hippiegewaden achter hen applaudisseren.
Ze wonen dan aan de Oudezijds Achterburgwal 143 in Amsterdam, in een vervallen huis van een hoedemaker. Maar ze mokken niet. Kees heeft twee rechterhanden en maakt overal bedsteden. ‘Elke keer als het regende, zat ons huis vol vrienden.’
Dat ze zo arm zijn als Job deert hen niet. ‘Ik maakte kleren en Kees legde wat vloeren. Zo rommelden we wat aan.’
Tot ze op een dag Ed van der Elsken kruist op straat.
‘Hey, ik wil jou fotograferen’, vraagt hij een beetje brutaal. ‘Naakt’, voegt hij eraan toe. ‘Ik geef je honderd gulden.’
‘Oké’, antwoordt zij. ‘Op één voorwaarde. Dat mijn man Kees mag meekomen.’
‘Natuurlijk weigerde ik dat voorstel niet’, zegt Franulka vandaag. ‘Dat geld konden we wel gebruiken.’ Over het naakt doet ze niet moeilijk. Een paar jaar eerder had ze de eerste blote vrouw op de Nederlandse televisie gezien. Ze herinnert zich nog altijd de binnenpret toen ze Phil Bloom uit de kleren zag gaan in Hoepla op de VPRO. ‘Eindelijk gebeurde er iets in Nederland.’ En ook zij had naakt geposeerd voor het Blotemeisjesalfabet van Anthon Beeke: samen met andere blote meisjes beeldde ze bijna alle letters van het alfabet uit – behalve de O, D en N, want tijdens die sessie was ze op huwelijksreis naar Ibiza met de deux-chevaux en de bende van Fantasio.
‘Niemand dacht in die tijd aan pornografie’, glimlacht ze. ‘We deden het allemaal voor de kunst.’ En om alle ouderen op stang te jagen: de tijd van de preutsheid was voorbij.
Zij en Kees trekken hun kleren uit voor Ed van der Elsken. ‘Jullie kijken allebei hetzelfde’, zegt hij en hij vereeuwigt hen. Wanneer Van der Elsken hoort dat ze zwanger is, wil hij hen blijven volgen. Een leven lang desnoods, tot ze wankel en grijs zijn.
Een paar maanden later klopt hij weer bij hen aan op de Oudezijds Achterburgwal 143. Met een groot plan: hij wil hen fotograferen in bad, terwijl hun lichamen in elkaar verstrengeld zijn.
De fotograaf klimt op een trapladder en richt zijn lens naar beneden: Franulka heeft intussen een hoogzwangere buik, Kees vertelt iets onnozels. Op dat moment drukt Van der Elsken af. Vier keer zelfs, en er is nog plaats op zijn filmrolletje. Franulka haar weeën beginnen, en Ed gaat mee naar het ziekenhuis. ‘Hij wachtte in de gang met zijn fototoestel.’
Drie dagen en drie nachten blijft Ed daar zitten, tot Iwanna uit haar buik kwam. Weer maakt Van der Elsken een foto. ‘Dat was revolutionair in die tijd. Niemand fotografeerde de geboorte van een kind.’
Ed verkoopt een kleurfoto van hen aan het tijdschrift Nieuwe Revu. ‘Plots stonden we op de cover van dat blad. “Hier hebben we geen toestemming voor gegeven”, zei Kees tegen de redactie. Uiteindelijk kregen we vijfhonderd gulden. Ed was razend, maar wij konden weer even verder.’ Later publiceert de fotograaf hun foto nog een keer in een boek. Hij geeft het als titel: Jong Nederland, adorabele rotzakken.
Van der Elsken verhuist uit Amsterdam en uit hun levens. Maar ook met Kees botert het niet meer. ‘Nadat ik drie weken in het ziekenhuis gelegen had met een infectie, kwam ik weer thuis. Ik zocht naar de hond, maar die was weg. Kees had er niet goed op gelet – hij had altijd al een hekel aan dat beest.’
Ze krijgen bonje en Kees trekt eruit met een vriend. ‘Ik ben hem niet achterna gelopen’, zegt Franulka. ‘Eigenlijk vond ik het niet erg.’
Op 20 juli 1970, een jaar nadat ze getrouwd waren, scheiden ze officieel. Ze is achttien dan. Ze kijkt naar haar dochter, en weet dat die haar leven zal veranderen. Maar eerst wil ze nog één keer aan de seventies snuiven. Zonder kind vertrekt ze naar India, zoals zoveel hippies in die tijd. In haar koffer zit een rood boekje met allemaal telefoonnummers uit Het Magisch Centrum, voor noodgevallen: Simon Vinkenoog – 675401, Wally Tax – 943209, Paradiso – 646501. Kees zit er niet bij.
Onderweg naar het Oosten stopt ze aan het restaurant The Pudding Shop in Istanbul, een officieuze halte op The Hippie Trail. Ze raakt er aan de praat met andere reizigers, zoals de jonge Michael Douglas. ‘Toen al beseften we dat het niet goed ging met de wereld.’
Met een andere jongen lift ze verder. ‘In Nepal wilde ik een meisje meenemen uit het weeshuis. Ik wilde toen zo graag de wereld redden.’
Onderweg verliest ze haar naïviteit. ‘Ik zag hoe al die hippies gebruikmaakten van de gastvrijheid van de Indiërs.’ In Pakistan leert ze hoe moslimmannen denken over vrouwen. En vooral over jonge meisjes van achttien die alleen op pad zijn. Ze voelt harde mannenhanden en verlangt terug naar het Magisch Centrum. Naar haar dochter, vooral. ‘In tien dagen ben ik van Teheran naar huis gelift.’
In Amsterdam heeft Kees intussen een ander lief. ‘Iemand die mij in alles probeerde te imiteren’, zegt Franulka. ‘Jaren heeft hij niet omgekeken naar zijn dochter. Toch heb ik nooit tegen haar gezegd: “Je vader is een rotzak.”’
Na zeven jaar is de relatie voorbij en staat Kees voor de deur. Ze lacht. Ze delen bed en badwater. Zij wordt weer van hem en hij van haar. Maar lang duurt hun bisnummer in de liefde niet. Toch schrapt ze zijn telefoonnummer niet uit haar boekje: ze blijven vrienden.
Vijftien jaar na Iwanna wordt Franulka opnieuw moeder van een dochter. Deze keer is niet Kees de vader, maar een Ghanese matroos die ze in Amsterdam had leren kennen. Hoewel de huidskleur van haar dochter wat donkerder is, zegt Kees tegen zijn maten van de kroeg: ‘Dat kind is ook van mij.’
‘Ik denk dat hij iets wilde goedmaken’, zegt Franulka. ‘Later heeft hij zijn beide dochters laten wonen in zijn lege appartement. Dat was heel lief. Kees was een goede man. Soms gingen we varen in de grachten van Amsterdam met zijn bootje. Of ik belde hem, als ik iets moest weten over elektriciteit. “Waarvoor dient het geelgroene draadje, Kees? En het bruine?” “Ik schrijf het op”, zei hij dan. “Zodat je het nooit meer vergeet.”’
Hun gesprekken gaan niet alleen over elektriciteit, maar ook over de stad. De rook om hun hoofd is allang verdwenen. Ze leren wat aids is en zien weer nieuwe tieners NO FUTURE op muren kalken. ‘Rare jaren, deze jaren, niets komies, veel mislukt, rollende stenen zonder mos’, schrijft Remco Campert in het gedicht 1975.
Op een dag zegt Kees haar dat ze een lijk gevonden hadden in hun oude huis aan de Oudezijds Achterburgwal. Een junkie die er al jaren lag: intussen was hij een mummie geworden. ‘We woonden daar allang niet meer, maar ik schrok wel.’
Rondom haar ziet Franulka wel meer jonge mensen sterven: haar tegenspeelster in de soft-erotische film Mijn nachten met Susan, Sandra, Olga en Julie van Pim de la Parra. Ook de bende van Hitweek, die zich ooit onoverwinnelijk waande, dunt uit. Deels omdat ze in goeroes geloven, zoals Laurie Langenbach. Deels omdat ze in speed geloven.
Franulka blijft koppig in de liefde geloven, ook al is die soms overweldigend. ‘Met die Ghanese matroos ben ik twee keer getrouwd en ook twee keer gescheiden. Hij wilde nog een derde keer trouwen.’
Zij denkt er niet aan. Later hoort ze toevallig haar verhaal vertellen op het Waterlooplein. Een vreemde zegt tegen iemand: ‘En nu wil hij nog eens met haar… Maar het is verboden om drie keer met dezelfde persoon te trouwen.’
Ook Kees heeft zijn vriendinnetjes. ‘Aan het einde van zijn leven is hij ook opnieuw getrouwd.’
Ze weet niet meer wanneer Kees haar gezegd heeft: ‘Ik heb kanker.’ ‘Hij zeurde er nooit over. Even leek hij zelfs genezen. “Ik ben weer schoon”, zei hij dan. Maar hij verzorgde zich niet goed. Dat saffie tussen zijn vingers kreeg hij niet afgeleerd. Hij dronk ook graag. De kanker kwam terug, tot er niets meer aan te doen was. Dat kon hij maar moeilijk aanvaarden. Hij was ontzettend boos omdat hij doodging. Wilde niemand nog zien, zelfs zijn eigen dochter niet. Maar ik ben toch naar hem toe gegaan. “Wat kom je doen?”, vroeg hij eerst. “Ik wil nog een foto maken van jou met je kleinzoon”, zei ik. “Zodat hij later een herinnering aan jou heeft.” Dat vond hij goed.’
Deze keer was Van der Elsken er niet om de foto te nemen – dat had hij lang geleden nochtans beloofd. Dus deden ze het zelf.
‘Zeg aan iedereen dat ik er nog altijd heel goed uitzie’, roept Kees nog, wanneer Franulka de kamer verlaat. Ze kijkt om. Hij ziet er niet uit als een zieke kankerpatiënt. Maar gewoon, als een man van drieënzestig.
Een paar uur nadat hij euthanasie gekregen heeft, gaat Franulka hem weer opzoeken. ‘Dat moest ik doen, om afscheid te nemen. Er was geen begrafenis. Kees had nochtans een uitvaartverzekering die hij afbetaald had. Maar hij wilde zijn lichaam aan de wetenschap schenken. Hij bleef dwars tot hij stierf.’
Twaalf jaar is hij nu dood, maar soms kijkt ze nog naar zijn foto. En dan hoort ze hem altijd weer zeggen, met zijn neusstem: ‘Ben jij nou weer vergeten dat de geelgroene elektriciteitsdraad zorgt voor aarding?’
Kees was misschien haar grote liefde niet. Toch mist ze de man met wie ze ooit zo mooi verstrengeld lag in dat bad van het Magisch Centrum.
Soms komt ze hem nog wel tegen, bij toeval. Zoals een tijd geleden op het Waterlooplein. Haar blik viel op een bak met oude tijdschriften. Bovenaan lag een magazine uit 1969 met paarse bladzijden. Bijster was de titel. Op de cover stond: ‘masturbatiestof voor heren?’ Maar zij zag vooral de stoere ogen van twee jonge mensen in zwart-wit, die hetzelfde keken. Allebei met veel lust for life.
Ze heeft die Bijster gekocht, ook al doet ze niet aan nostalgie. ‘Je moet nu leven’, zegt ze. Geen oude zwart-witfoto’s najagen, want het leven achter die foto’s bestaat niet meer.
Op haar zeventigste heeft ze al haar rode wilde hennaharen nog. Nog altijd een meisje ook. De ondertitel van het boek van Van der Elsken, ‘adorabele rotzakken’, die pakken ze haar niet meer af. In haar late dagen blijft ze met veel overtuiging een vrije vogel. Zoals Jacques Brel in de film van Van der Elsken bij hun foto zong: ‘Et je veux qu’on rie, je veux qu’on danse. Je veux qu’on s’amuse comme des fous.’
Maar voorlopig zonder grote liefde. Dat hoeft niet meer, zegt ze. ‘De mannen die in mij geïnteresseerd zijn, zijn intussen tachtig. Ze gaan altijd zo snel dood.’
En als ze blijven leven, zouden ze vast klagen over haar muren: omdat ze die paars of geel geschilderd heeft. Of een psychedelische sixtiesposter van Jimi Hendrix opgehangen heeft.
Ze gaat liever koffiedrinken met de ontwerper van die affiches: Nigel Waymouth, haar oude liefde van Kings Road en nog steeds een dierbare vriend. Ze praten dan over alles. Maar niet over de dood, al is er heel lang een grafkelder voor haar gereserveerd op het kerkhof van Abcoude. Net naast haar stiefbroer. ‘Ik zou liever begraven worden onder de grond in foetushouding’, zegt ze. ‘Met een zaadje in mijn hoofd, waaruit een boom groeit.’
In Amerika kan dat. Maar ja, in Amerika kan alles. In Nederland kon zo’n idee alleen in Hitweek en dat bestaat allang niet meer. Daarom heeft ze op de muur van haar woning een sinaasappelboom geschilderd, teken van de vruchtbaarheid. In het midden van de takken zweven twee blauwe vlinders. Ze verzinnebeelden haar kinderen. ‘De baby die toen in mijn buik zat, is nu 52 en heeft een drukke baan. Ook op mijn andere dochter en mijn drie kleinkinderen ben ik heel trots.’
Ik vraag Franulka of ze opnieuw naakt wil poseren in bad, zoals ze ooit deed voor Van der Elsken. Een remake in naam van het leven. ‘Nee’, antwoordt ze. Haar bad is vandaag niet meer zo groot als in de Oudezijds Achterburgwal 143: er is geen plaats meer voor twee. ‘En je moet naakt gaan als je jong bent. Als je oud bent, moet je daarmee niemand lastigvallen.’ Voor alles is een tijd, geen enkel bad blijft vol water zitten. Daarom toonde Van der Elsken hen, kinderen van het badwater, in Bye.
P.S. In het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam, waar ze het werk van Van der Elsken bewaren, hebben ze nog steeds geen film P.S.uit het Hiernamaals ontvangen. Ook zij waren de badfoto vergeten. Het negatief lag ergens in een analoge kast. Op mijn verzoek kreeg de foto een reveil en hij leeft nu ook in de digitale tijd.
Ik heb het koppel ook teruggehangen aan de muur waar ik vandaag naar kijk. Ik ben niet meer jaloers op hun eeuwige jeugd.