Commissaris Olivier Slosse leidt de strijd tegen straatintimidatie: ‘Het dark number is gigantisch’
‘We zouden ons allemaal een soort eerste hulp bij straatintimidatie eigen moeten maken’, zegt commissaris Olivier Slosse. Hij leidt en begeleidt bij de Brusselse politie verschillende projecten om de aanpak van geweld tegen vrouwen te verbeteren.
Een politiek gevolg van de documentaire Femme de la rue (2012), die toont hoe filmschoolstudente Sofie Peeters elke dag in Brussel door mannen wordt lastiggevallen, was de seksismewet van 2014. Die wet stelt straatintimidatie strafbaar. Daaronder vallen onder meer seksistische uitspraken, opdringerig gedrag, beledigingen, bedreigingen, obscene blikken en handtastelijkheden. Hoewel daders het soms zo proberen voor te stellen, gaat het uitdrukkelijk niet om versieren of verleiden, omdat van instemming geen sprake is. Sinds dit jaar gaat de Brusselse politie ook met undercoverpatrouilles op pad om daders van straatintimidatie op heterdaad te betrappen.
‘De samenleving reageert anders op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Mensen aanvaarden het minder. De MeToo-beweging heeft daarin zeker een rol gespeeld. Maar de strijd is nog lang niet is gestreden’, zegt de Brusselse hoofdcommissaris Olivier Slosse in het politiegebouw aan de Kolenmarkt, op een steenworp van de Grote Markt. Voor Slosse is seksuele intimidatie op straat zeker geen onschuldig tijdverdrijf. Het leidt tot extremere vormen van seksueel geweld, zoals aanranding en verkrachting.
Als een meisje niet beweegt of passief is, stop dan en vraag haar: “Gaat het? Wil je dit wel?” Dat heb ik mijn zonen geleerd.
En dus wordt straatintimidatie door de politie sinds kort ernstig genomen?
Olivier Slosse: We zijn er al een paar jaar mee bezig, en in ons zonale veiligheidsplan hebben we een specifiek aandachtspunt genaamd ‘de beleving van vrouwen in de openbare ruimte’. Omdat die beleving anders is voor vrouwen dan voor mannen. Alle vrouwen weten dat, maar veel mannen nog niet – zij zien dat deel van de wereld gek genoeg vaak niet. Daarom zijn we intern begonnen met opleidingen over seksisme in een brede context, het wettelijke kader op het vlak van seksisme en seksueel geweld en het onthaal van slachtoffers. Onze politiezone (Brussel-Hoofdstad-Elsene, nvdr) werkt ook samen met het Zorgcentrum na Seksueel Geweld. Die samenwerking breiden we nu ook uit naar het hele gewest. Dat project, dat ik begeleid, is verankerd in de Istanbul-conventie rond het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Ik geef zelf les aan politiemensen die in het Zorgcentrum zullen werken.
Voor je aan die opleiding kunt beginnen, is er een selectiegesprek waarin onder meer wordt gepeild naar de mate waarin je de mythes gelooft die over verkrachting de ronde doen: ‘als het slachtoffer zich niet verzet, is het geen verkrachting’, bijvoorbeeld. Het uitgangspunt is dat je mensen die nog sterk in die mythes geloven beter niet met slachtoffers in contact brengt. Naast de verbale communicatie zijn er ook de lichaamstaal en de manier waarop je reageert op wat wordt gezegd. De strijd tegen seksisme begint in de eerste plaats bij onszelf. Ook mijn kijk op man-vrouwrelaties en op seksualiteit is veranderd door intensief met de thematiek bezig te zijn.
Met het oog op de veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte neemt de politie dus ook straatintimidatie in het vizier?
Slosse: Precies. Ook vroeger vingen we al signalen op dat er problemen waren op straat, maar daar werd niets mee gedaan, omdat die feiten niet werden geregistreerd als iemand ze kwam melden. De reflex bij de politie is jammer genoeg nog altijd een beetje: als het niet in onze computer zit, bestaat het niet. Dat geldt voor alle vormen van seksueel geweld die niet worden aangegeven. Dankzij het Zorgcentrum na Seksueel Geweld hopen we dat slachtoffers makkelijker ergens met hun verhaal terechtkunnen. Om zo het gigantische dark number te verminderen, de gevallen die niet worden aangegeven. Als het gaat over seksueel geweld, registreren wij alleen maar het topje van de ijsberg.
Waarom ligt dat dark number zo hoog?
Slosse: Daar zijn verschillende redenen voor. Sommige slachtoffers zijn bang voor de reactie van de politie – bang om beoordeeld, uitgelachen of niet ernstig te worden genomen. Wat ook kan meespelen, is de angst voor de gevolgen van een aangifte. Zo zijn slachtoffers van lgbtq-geweld misschien nog niet uit de kast gekomen tegenover hun familie. Daarnaast vragen slachtoffers, zeker van kleinere misdrijven als straatintimidatie, zich af of het wel zin heeft om naar de politie te gaan.
Een terechte vraag.
Slosse: Zeker. Het is ook een kwestie van evenwicht. Straatintimidatie duurt voor een dader maar een paar seconden of minuten, maar van een slachtoffer verwachten we dat zij of hij naar de politie gaat, haar of zijn beurt afwacht en verhoord wordt. Dat neemt uren in beslag, en meestal gaat het om lastige dossiers, met weinig aanknopingspunten die kunnen leiden tot de arrestatie van de dader. En als die toch wordt gevonden, is het vaak woord tegen woord.
Een andere reden voor het hoge dark number is dat sommige vrouwen het zelf niet noodzakelijk als een misdrijf labelen. Dat zie je bij seksueel en intrafamiliaal geweld, maar zeker ook bij straatintimidatie. Verder sturen veel vrouwen – dat hoef ik u als vrouw niet uit te leggen – hun gedrag op allerlei manieren bij. Ze gaan niet meer alleen de straat op na een zeker uur, vermijden sommige plekken, zetten een hoofdtelefoon op om te doen alsof ze in een cocon zitten, kijken mannen niet in de ogen, houden hun huissleutels in de hand enzovoort. Allemaal begrijpelijke strategieën, maar ze zorgen er ook voor dat het probleem opnieuw wat uit het zicht verdwijnt. Het slachtoffer en niet de dader past zich aan, en dat is niet de bedoeling.
Wat kan de politie doen?
Slosse: Om te beginnen moeten we de mensen die zich bij ons melden zo goed mogelijk opvangen. Dat betekent dat we ervoor moeten zorgen dat het korps voldoende kennis heeft van de seksismewet van 2014 en van het feit dat straatintimidatie strafbaar is. Daar knelde het schoentje weleens. Als iemand straatintimidatie kwam aangeven, zei de politie soms dat het niet om een misdrijf ging, of dat het gewoon een flauwe belediging was. Een andere les die we hebben geleerd, en dat geldt voor alle vormen van seksueel geweld, is dat een verhaal ook anoniem mag worden verteld. Zo wordt er ook in het Zorgcentrum na Seksueel Geweld gewerkt. Wie daar binnenstapt, krijgt medische zorg en psychologische opvang. Indien gewenst worden er DNA-stalen genomen. En pas als je er klaar voor bent en erom vraagt, komen speciaal daartoe opgeleide zedeninspecteurs je klacht noteren. Maar, en ook dat is een belangrijke les, er hóéft niet altijd een klacht te worden ingediend. Een gerechtelijke procedure rond seksueel geweld kan jaren duren. In die tijd zal de advocaat van een verdachte misschien van alles zeggen over de lengte van je rok, hoe laat het was toen je in de auto stapte, en of je niet te veel gedronken had. Ik pleit er zeker niet voor om geen klacht in te dienen, maar een gerechtelijke procedure vergt veel van het slachtoffer en de uitkomst is onzeker. Je zorgt dus beter voor een goede begeleiding als je eraan begint.
Naar schatting 4 à 5 procent van de vrouwen doet aangifte van een verkrachting. Dat is extreem weinig. En van die aangiftes wordt nog eens de helft geseponeerd, meestal bij gebrek aan bewijs. Frustreert u dat niet?
Slosse: Natuurlijk wel, maar als politie moeten we in de eerste plaats zo goed mogelijk nagaan wat de behoeften van de slachtoffers zijn. Uit onderzoek van de UGent bij slachtoffers van verkrachtingen blijkt dat een zware straf voor de dader niet altijd op de eerste plaats komt. Vaak hebben slachtoffers er gewoon behoefte aan dat iemand tegen de dader zegt: ‘We hebben alles goed onderzocht en er was géén toestemming, dus het had niet mogen gebeuren.’ Op het moment dat de dader doorheeft wat hij heeft gedaan – zeker bij jongeren is dat besef er niet altijd – kunnen sommige slachtoffers de zaak al voor een stuk afsluiten.
De valkuil voor de politie is dat we een klacht mogelijk alleen als waardevol beschouwen als we denken dat hij aanleiding zal geven tot een gerechtelijke procedure. Dat zou ervoor kunnen zorgen dat we minder geïnteresseerd zijn als de kans op identificatie van de dader laag is. Maar sowieso heeft een getuigenis of klacht waarde op zich. Daar wil ik niet mee zeggen dat mensen daarmee tevreden moeten zijn. Maar het verhaal aan iemand kunnen vertellen die geen oordeel velt, is een goed begin.
Hoe succesvol zijn jullie acties tegen straatintimidatie?
Slosse: We merken dat mensen vaker aangifte doen en dat er meer pv’s worden opgesteld. In 2019 hadden we twee zaken, in 2021 al 33. Dat is nog altijd heel weinig, maar feit is dat straatintimidatie nu ernstig wordt genomen en dat er wordt gereageerd. Om die reden zijn we ook, net zoals de zone Brussel-Noord en naar het voorbeeld van de Luikse politie, begonnen met seksismepatrouilles, waarbij we met een lokvrouw in burger de straat op gaan en straatintimidatie proberen vast te stellen.
Lukt dat, of is het veel tijd en moeite voor weinig rendement?
Slosse: Nee, ik geloof erin. Het is ook belangrijk dat daders wéten dat er een pakkans is, net zoals in het verkeer. Maar om echt impact te hebben, moeten we misschien nog gerichter in specifieke buurten werken. Op dat vlak zijn we nog wat zoekende. Aan de andere kant is seksisme zo alomtegenwoordig. Zelfs vrouwelijke collega’s in uniform zijn soms het voorwerp van straatintimidatie. Sommige mannen weigeren ook met hen te spreken, of hen de hand te schudden. Acties tegen seksisme op straat zijn dus meer dan nodig. Met het parket is er een overeenkomst dat een dader die wordt geïdentificeerd en niet voor allerlei andere feiten bij justitie op de radar staat, een sensibiliseringscursus moet volgen bij Praxis, een organisatie die veel ervaring heeft met daders van intrafamiliaal geweld. Stel dat die persoon weigert te komen of tegenwerkt, kan de magistraat alsnog beslissen om te vervolgen.
We moeten natuurlijk ook opboksen tegen hardnekkige culturele codes. Uit de standpunten van jongeren blijkt niet dat ze per se progressiever denken over de gelijkheid van mannen en vrouwen dan oudere generaties. Integendeel. Denkbeelden zoals het idee dat ‘nee’ eigenlijk een verdoken ‘ja’ is – een uitnodiging om harder te proberen of iets wat vrouwen nu eenmaal moeten zeggen om niet als ‘gemakkelijk’ te worden aangezien – zijn bij jongeren heel sterk aanwezig.
Ziet u quick wins die de veiligheid van vrouwen op straat zouden kunnen vergroten?
Slosse: De grootste winst is te behalen als omstanders zich roeren. We zouden ons allemaal een soort ‘eerste hulp bij straatintimidatie’ eigen moeten maken. Door iets te zeggen als je ziet dat iemand wordt belaagd, of door na de feiten hulp aan te bieden of je aan te dienen als getuige. En dan is er nog de manier waarop we onze zonen opvoeden. Nu ik al even met die projecten bezig ben, ben ik gaan beseffen dat ik met mijn zonen een ander soort gesprek over seksualiteit moet voeren. In een documentaire met getuigenissen van seksueel geweld die wij intern gebruiken, zegt een slachtoffer: ‘Als het meisje niet beweegt en als het ware bevriest, is er iets mis.’ Dat soort afwezigheid van toestemming is voor veel jongens moeilijker te vatten dan iemand die uitdrukkelijk ‘nee’ roept. Maar, heb ik mijn zonen verteld, als een meisje niet beweegt of passief is, stop dan en vraag haar: ‘Gaat het? Wil je dit wel?’
We moeten jongeren beter aanleren wat seksuele toestemming precies inhoudt?
Slosse: Inderdaad, want ook in films en op televisie wordt expliciete toestemming zelden of nooit sexy gemaakt. Het gaat meestal om een vorm van impliciete toestemming. Mensen die elkaar bekijken, verwikkeld zijn in een spel van afstoten en aantrekken, die een kus forceren. Maar niet: ‘Heb jij zin?’ ‘Ja? Leuk, ik heb ook zin.’ Terwijl dat gewoon culturele afspraken zijn die je evengoed sexy zou kunnen maken. Als James Bond, die in zijn vroegere films eigenlijk een serieverkrachter was, het voortaan zo zou doen, zouden we het aantrekkelijk gaan vinden. Wat ook heel belangrijk is, en dat leerde ik door samen te werken met het Zorgcentrum na Seksueel Geweld, is luisteren zonder te oordelen en zonder aan iemands verhaal te beginnen twijfelen. Dat is een les die we allemaal in de oren moeten knopen. Je kunt altijd de eerste zijn bij wie een verhaal wordt afgetoetst. Als je dan verkeerd reageert, door er bijvoorbeeld op te wijzen dat het slachtoffer gedronken had, gaan mensen terugdeinzen en twijfelen of ze hun verhaal nog wel willen doen.
Maak mee het verschil en deel het campagnebeeld op Facebook met #genoeg
Olivier Slosse
— 1971 geboren in Etterbeek
— Studeerde psychologie
— Bij de politie sinds 1995. Begon als basiskader. Daarna actief in interventie, wijkwerking, opleidingen en bijzondere wetgeving
— Lid van het directieteam van de zone Brussel- Hoofdstad-Elsene
GENOEG! Lees hier ons dossier over geweld tegen vrouwen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier