Marc Vanfraechem
Casanova over Osama
Bij de laatste lotgevallen van Osama Bin Laden doet zich het ongewone verschijnsel voor dat we er geen beelden van hebben.
Sommigen betreuren dat. Rudi Vranckx vindt het zelfs dom van de Amerikaanse regering om ons die te onthouden. En zeker, beelden kunnen nuttig zijn, maar vaker nog doen ze af aan de echtheid van een gebeurtenis.
Zo is het niet raadzaam om beelden te geven van het monster van Loch Ness, of van Mariaverschijningen, vliegende schotels en dergelijke, want die zouden meer gelovigen doen twijfelen dan ze ongelovigen kunnen overtuigen. Ook bij echte gebeurtenissen kunnen ze soms beter achterwege blijven. Misschien een slecht voorbeeld, maar neem een betoging waarbij men het wenselijk acht dat er ongeveer 34.000 man zou meelopen: dan zal niemand het in zijn hoofd halen om duidelijke foto’s te publiceren, genomen vanaf een hoog balkon met uitzicht op een brede avenue. Dan krijg je pas gezeur. Veel beter kun je het overeengekomen aantal gedurig herhalen, zodat het vanzelf waar wordt.
Iets dergelijks geldt voor de gebeurtenissen in Abbottabad: nu gelooft 95 procent van de mensen dat Osama Bin Laden voor 99,9 percent dood is. Met foto’s erbij zouden die cijfers zakken.
Een andere kwestie is of Barack Obama moreel gesproken het recht wel had om Osama uit te schakelen. Ethici twijfelen. De ene vindt van wel, de andere van niet. Nu kun je in zulke gevallen bij Machiavelli te rade gaan, of bij Mazarin, Gracian of nog andere auteurs, maar ik stel voor dat we Casanova aan het woord laten. Volgens hem moet Obama niet te biecht gaan. Bij een vorst primeert de staatsraison op de persoonlijke moraal en dus moet hij zijn zielenheil opzij kunnen zetten en bereid zijn om ‘le plus petit de tous les péchés mortels’ te begaan:
(…) het ongeluk van het arme mensdom wil dat een devote koning nooit iets zal ondernemen wat verder reikt dan wat zijn biechtvader hem toestaat, en het is duidelijk dat diens grootste interesse nooit naar het heil van de Staat kan uitgaan, want zoals de religie ineenzit, staat zij haaks daarop. Wie hier opmerkt dat een wijze koning in de biechtstoel met geen woord zal reppen over staatszaken, die kan ik gelijk geven, maar over een wijze koning heb ik het niet, want als die dat wel was dan hoefde hij, christenmens zijnde, maar één keer per jaar te biecht te gaan, en de stem van zijn biechtvader uitsluitend te horen als die de woorden uitspreekt om hem de absolutie te geven.
Als de koning behoefte heeft aan een gesprek, om door die man zijn twijfels te laten wegnemen, dan is hij een dwaas. Twijfels en gewetensbezwaren dat is één en hetzelfde, en voor iemand ter biecht gaat, dient hij zijn godsdienst te kennen. Geen kwestie van twijfels of van gesprekken met de biechtvader.
Lodewijk XIV was de grootste koning op aarde geweest – groter dan Frederik II, koning van Pruisen, zoals Frankrijk zelf groter is dan Pruisen – als hij niet de zwakte had gehad om met zijn biechtvaders te kletsen.
Jacques Casanova de Seingalt
Histoire de ma vie, tome XI
Marc Vanfraechem
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier