‘Mijn broer schrijft meer in een roes, bij mij is het wat verstilder’ (Thomas Heerma van Voss)

© YouTube

Vliegende reporter Michiel Leen ging op de koffie bij Thomas Heerma van Voss, broer van de bekende literaire belofte Daan Heerma van Voss, om het met hem over ‘De derde persoon’, zijn derde boek, te hebben.

Na twee opgemerkte romans, ‘De allestafel’ en ‘Stern’, was het voor de 24-jarige Nederlander tijd voor iets anders. Kwam oudere broer Daan dit voorjaar aanzetten met het vuistdikke ‘Het Land 32’, een ambitieuze verkenning van de kracht van vertellen, dan kiest Thomas Heerma van Voss in ‘De derde persoon’ (uitgeverij Thomas Rap) voor het korte verhaal, een genre dat hij tot dan toe links had laten liggen.

Was je aan een ander genre toe?

Toen mijn eerste boek verscheen, had ik nog nooit een kortverhaal geschreven. Die eerste roman kwam erg intuïtief tot stand, ik had niet echt een idee van wat ik aan het doen was. Bij het schrijven van mijn tweede roman ben ik bewuster gaan nadenken over constructie en verhaalstructuur, en dat is denk ik ook te zien in het boek zelf. Het verhaal is ambitieuzer, wat niet alleen maar prettig was, trouwens: tijdens het schrijven liep ik veelvuldig vast. Dan liet ik het boek maanden rusten. In die tussenperiodes wilde ik niet zomaar aan een nieuw beginnen, dat zou voor mij niet snel werken, twee boeken naast elkaar. Zo ben ik verhalen beginnen schrijven. Niet per se de verhalen die in deze bundel zijn terechtgekomen, maar ik heb toen wel de charme van het korte verhaal ontdekt. Toen ‘Stern’ verscheen, vielen de gelijkenissen tussen mijn twee boeken me erg op. Ik wilde niet in herhaling vallen, en mocht ik op dit moment met een derde roman zijn gekomen, zou die voor mijn gevoel niet per se iets aan die twee eerste boeken hebben toegevoegd. In een volgende boek, besloot ik, wilde ik meer verschillende settings, klanken en figuren hebben.

Je bent je erg bewust van je ontwikkeling als schrijver. Maar waar kwam dan die impuls vandaan om ooit op een mooie dag aan een roman te beginnen?

Dat is moeilijk om te doorgronden. Destijds heb ik in weleens gezegd dat ik uit verveling was beginnen te schrijven. Een ongelukkige uitspraak, die soms nog eens wordt opgerakeld. Het klopt dat ik ben beginnen schrijven omdat ik even niets omhanden had, tijdens een regenachtige vakantieperiode, maar als motivatie volstaat die verveling natuurlijk niet. Waar de drang vandaan kwam, is moeilijker te vatten. Tot dan toe had ik interviews en recensies geschreven, jarenlang, over hiphopmuziek, en ik was er wat op uitgekeken steeds volgzaam andermans verhalen op te schrijven. Ik wilde zelf iets verzinnen.

Hebben de zeven verhalen in ‘De derde persoon’ een overkoepelende thematiek?

Ik heb de verhalen niet uitgezocht op thema, al hebben ze wel eenzelfde toon gemeen. Wat de verhalen gemeen hebben, is een afstandelijk perspectief, een permanente poging van de hoofdpersonen om tot de anderen door te dringen. Maar die gemeenschappelijke kenmerken werden pas later zichtbaar, toen ik de selectie al grotendeels had gemaakt. De titel van de bundel verwijst naar de toeschouwersrol die in verschillende gedaantes in alle verhalen zit. In het eerste verhaal neemt de verteller die observerende rol heel letterlijk op zich: hij komt zelf zijn huis niet uit, maar observeert en noteert het komen en gaan in het massagesalon aan de overkant van zijn straat. Hij is letterlijk de derde persoon tussen de klant en de werkneemsters. In andere verhalen zijn de confrontaties tussen mijn hoofdpersonen en hun buitenwereld directer, maar al dan niet bewust zijn de protagonisten vaak toeschouwers.

Wie heeft je bij het schrijven beïnvloed?

Ik kijk wel op naar W.F.Hermans’ verhalenbundel Paranoia , al denk ik niet dat het me qua thematiek beïnvloed heeft. Het is wel een compacte bundel, vijf verhalen, met een overkoepelend levensgevoel. Het begint met een soort beginselverklaring, de ‘Preambule’, waarin Hermans uitlegt wat schrijven voor hem is. Nabokov is voor mij een recente ontdekking. Als ik zijn verhalen lees, word ik heel nederig. Verwant kun je onze stijlen geenszins noemen. Het is meer iemand naar wie ik erg opkijk. Blijft de vraag of je je steeds zo bewust bent van bepaalde invloeden. Als het over kortverhalen gaat, valt bijvoorbeeld steeds de naam van Raymond Carver. Naar hem kijk ik zeer op, het laatste verhaal uit de bundel had ik zonder hem vermoedelijk ook niet in deze vorm geschreven. Maar stel me de vraag over een uur opnieuw, en misschien geef ik dan een heel ander antwoord.

Enkele verhalen spelen zich af in de context van het studentenleven. Alleen: waar bijvoorbeeld Giphart het ‘studentenleven anno nu’ nog vol bravado beschreef, is de studentikoze branie in jouw verhalen afwezig.

Giphart zal het studentenleven waarschijnlijk veel meer van binnenuit beschreven hebben. Ik denk niet dat het per se om andersoortige feesten gaat die in zijn verhalen naar voren komen, maar ik kies wel voor andere personages binnen zo’n feest. Mijn hoofdfiguren gaat eenvoudigweg niet zo mee in die uitbundige sfeer. Ik vermoed dat ik me zelf als student ook minder in het studentenleven heb gestort dan Giphart – niet dat dit autobiografische verhalen zijn, maar die houding van afstand nemen en proberen de situatie te overzien, is mij niet geheel vreemd. Wat niet wil zeggen dat het altijd lukt.

Is die stap achteruit een voorwaarde om te kunnen schrijven?

Tot op zekere hoogte wel. Observeren is cruciaal voor een schrijver, en daartoe zal je een zekere afstand moeten houden. De situaties die ik beschrijf zijn niet per se nieuw in de literatuur: je komt net zelf met een verwijzing naar Gipharts boek van jaren geleden. Als schrijver moet je binnen die bekende setting dan wel een ander accent leggen, of andere details highlighten. Die oefening staat of valt met een goede observatie, ja. Al wil dat niet zomaar zeggen dat de buitenstaander per se de schrijver is. De gebeurtenissen glijden ook niet zomaar van de vertellers af, er is toch vaak een zekere betrokkenheid.

Je liet de roman bewust even aan de kant, om niet in herhaling te vallen. Nu deze verhalenbundel af is, heb je het gevoel dat je hieruit iets geleerd hebt voor een volgende roman?

In mijn eerste twee boeken raken de hoofdpersonages steeds meer afgezonderd door vast te houden aan hun eigen overtuigingen. In het eerste boek mondt dat uit in een explosie, in het tweede in een implosie. Bij het schrijven van kortverhalen heb ik me het ik-perspectief eigen gemaakt – de vorige twee romans waren verhalen in de derde persoon enkelvoud, het ik-perspectief vond ik wat eng – en geleerd om iets meer van het alledaagse toe te laten. Bijvoorbeeld zo’n scène op een studentenfeest: het loopt niet helemaal naar wens, maar mondt evenmin uit in een grote climax. Het vierde verhaal gaat over de dood van een vader, wat op zich heftige materie is, maar ik heb getracht de verhouding tussen de verteller en de vaderfiguur vooral in dagelijkse details te vatten. Bij het schrijven van de romans werkte ik meer plot-driven. Als schrijver geeft dat je wel houvast, maar stilistisch blijft het wat onopgesmukt. Nu sta ik wat dichter bij de alledaagsheid, zonder – hopelijk – in trivialiteiten te vervallen.

Wat is er zo eng aan schrijven ik de ik-persoon?

Moeilijk uit te leggen. Dat is sowieso iets heel persoonlijks. Maar toen ik begon met schrijven, begon ik als vanzelf in de derde persoon. Dat paste bij het hoofdpersonage, ook omdat die figuur zich constant afvraagt hoe anderen hem zien. Bij het tweede boek schreef ik ook in dat perspectief en was ik me er nog beter van bewust hoe ik dat in kan zetten. Vroege pogingen om in de ik-persoon te schrijven, begonnen op een veredeld dagboek te lijken, en dat zinde me niet. In ‘De derde persoon’ zijn zes van de zeven verhalen wel verteld vanuit de eerste persoon.

Of je vermijdt de ik-persoon om dat je geen zin hebt in speculatie over het autobiografische aspect van je werk?

Ongeveer iedere interviewer heeft me tot nu toe al gevraagd of ik écht tegenover een massagesalon heb gewoond. Erg relevant lijkt me dat niet. Ik begrijp wel waar de vraag vandaan komt, maar volgens mij is het veel interessanter om het te hebben over het levensgevoel dat uit de verhalen spreekt. Dat lijkt me relevanter dan vragen naar de concrete details.

Je broer schrijft ook. Hoe is dat nou, twee broers van nog geen dertig, die samen een boek of acht uit hebben?

Omdat onze beide ouders ook schrijven, waren er thuis heel wat boeken in huis en was het schrijven op zich ons wel vertrouwd, maar er werd eigenlijk nooit over gesproken. Daan en ik volgen natuurlijk wle wat de ander doet, maar op een afstandelijke manier. We lezen elkaars werk pas wanneer er drukproeven voorhanden zijn. We hebben elk onze eigen stijl. Als we elkaar zouden gaan beïnvloeden, wordt het onnodig dicht. Ik zie mijn broer vaak, maar het schrijven is zelden een gespreksonderwerp.

Wat doe jij anders dan je broer? Daan komt met een epos van enkele honderden bladzijden, jij met een verstilde verhalenbundel.

Het is wel prettig dat we zulke verschillende dingen doen, dat werkt de gelijkenissen wat minder in de hand die mensen zo vaak zoeken. Daan zet in zijn laatste boek hoog in en wil uiteenlopende verhalen in één roman verweven. Zijn werk is uitgebreider, in eigenlijk elk opzicht: zelfs zijn zinnen zijn langer dan de mijne, zijn toon is lyrischer. Misschien schrijft hij meer in een roes. Bij mij is het wat verstilder, met aandacht voor de rol van elk onderdeeltje in een plot, vaak vanuit een wat kleiner opzet. Daan legt meer accenten op het grootse. Ik ben ook wat bedeesder in schrijfritme. Dat is constanter dan dat van Daan, met minder grillen.

Vanuit België lijkt Amsterdam een literair feest. Veel jonge schrijvers, heel wat te doen. Schatten we dat goed in?

Het klopt dat er tegenwoordig heel wat te doen is rond literatuur in Amsterdam. Daarmee wil ik niet zeggen dat hier per se het interessantste gebeurt op literair gebied. Van veel dingen die hier nu verschijnen, heb ik niet zo’n hoge pet op. Maar het is een feit dat er in Amsterdam veel gebeurt op literair vlak. De ‘scene’ rond ‘Das Magazin’, met vaste auteurs die daaraan meedoen, wordt gezien als ‘jong’ en ‘hip’ – en dat centreert zich grotendeels rondom Amsterdam. Dat zie ik niet per se als een aanbeveling, maar het heeft ook geen zin om het te ontkennen. Veel jonge schrijvers verhuizen naar Amsterdam, kijk maar naar jullie eigen Yannick Dangre. En heel wat Vlaamse schrijvers blijven uitgeven bij Amsterdamse uitgevers.

Ik vind het eerder onprettig dan prettig. Je ontkomt niet aan steeds dezelfde mensen en gezichten. Amsterdam is geen grote stad, en binnen dat kleine cirkeltje kom je steeds dezelfde mensen tegen. Dat is niet alleen maar leuk. Iedereen houdt elkaar ook wel in de gaten. Ik ben opgegroeid in Amsterdam, veel van mijn vrienden en familieleden wonen hier, maar het lijkt me even interessant om er eens een jaartje tussenuit te trekken en elders te schrijven.

Wat is nu de volgende stap voor jou?

Niet weer een verhalenbundel, ik heb de vorm nu wel voldoende verkend. Ideeën en ideetjes genoeg, maar dan in andere genres. Muziekessays bijvoorbeeld, maar dat idee moet ik misschien nog enkele jaren laten rijpen. Ik ga hoe dan ook mijn pijlen weer op de roman ga richten. Hoe die eruit zal zien, heb ik nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Het moet wel echt iets anders worden dan mijn voorgaande werk.

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content