Wat Vlaanderen zelf doet, kan véél beter
Bussen met een halfuur vertraging, slechte luchtkwaliteit, jarenlange wachttijden in de zorg, levensgevaarlijke kruispunten en onderwijs dat veel van zijn pluimen heeft verloren. Het Vlaamse bestuursniveau sputtert en daar blijken heel wat kiezers schoon genoeg van te hebben. Ook dat is een deel van de verklaring voor de afstraffing van de traditionele partijen op 26 mei.
Vlaanderen heeft altijd al torenhoge ambities gehad. ‘Wat we zelf doen, doen we beter’, zei de allereerste minister-president van Vlaanderen, Gaston Geens (CD&V), meer dan dertig jaar geleden al. Hij was er rotsvast van overtuigd dat het Vlaamse bestuursniveau zou slagen waar België geregeld faalde. Staatshervorming na staatshervorming kon in nieuwe domeinen met oude usances worden afgerekend. Niet gehinderd door de noden en problemen van Franstalig België, die soms enorm van die in Vlaanderen verschilden, zou een nieuw beleid worden uitgetekend waar de Vlamingen écht beter van werden. Onbesmet door de Belgische ziekte zou de Vlaamse regering lang aanslepende problemen kunnen aanpakken. Eindelijk zou het vooruitgaan.
In verschillende bevoegdheidsdomeinen deed Vlaanderen het inderdaad beter dan Franstalig België of het federale bestuursniveau. Op het vlak van onderwijs, bijvoorbeeld, presteerde de Vlaamse Gemeenschap lange tijd veel sterker dan Franstalig België. Stond Vlaanderen steevast aan de top van de internationale PISA-rating, dan bengelde Wallonië vaak onder het gemiddelde. De werkloosheid wist Vlaanderen veel verder terug te dringen dan het Brussels en Waals Gewest, en ook op budgettair vlak leverde het betere resultaten af dan de andere regio’s.
Ondertussen maakten bevlogen minister-presidenten grootse plannen om Vlaanderen nog hoger boven zichzelf te laten uitstijgen. De liberaal Patrick Dewael, bijvoorbeeld, die de Vlaamse regering tussen 1999 en 2003 leidde, trok het toekomstproject Kleurrijk Vlaanderen op gang. ‘Doemdenken is een tweede natuur geworden, gebrek aan ambitie lijkt wel een aangeleerd ideaal’, stond daarin. ‘Mijn toekomstproject wil het tij helpen keren met hoop, ambitie en bezieling.’ Vervolgens werden ambitieuze doelstellingen geformuleerd op het vlak van onderwijs, burgerzin, files, fiscaliteit, energie en noem maar op. Maar van dat Kleurrijk Vlaanderen is ondertussen al lang niets meer vernomen. Op de site van het project vind je alleen nog Japanse porno.
In 2006 lanceerde minister-president Yves Leterme (CD&V) Vlaanderen in Actie, dat na zijn vertrek door zijn partijgenoot Kris Peeters zou worden uitgedragen. Het doel was om Vlaanderen tegen 2020 ’te laten uitmunten als een economisch innovatieve, duurzame en sociaal warme samenleving’. Om die uitdagingen aan te pakken, waren ‘kleine verbeteringen niet genoeg’. Nee, het hele systeem moest veranderen. Daarbij werd onder andere gefocust op de bestrijding van kinderarmoede, duurzaam wonen en bouwen en slimme mobiliteit.
Tegen de tijd dat de regering-Bourgeois in 2014 aantrad, was al duidelijk geworden dat het ook in Vlaanderen tijd kost om iets te veranderen. In de plaats van Vlaanderen in Actie bedacht men Visie 2050, dat de beleidsmakers dertig jaar extra geeft om van Vlaanderen ‘een sociale, open, veerkrachtige en internationale regio te maken die op een duurzame en innovatieve manier welvaart en welzijn creëert’. De ambities blijven dus dezelfde, maar de horizon schuift steeds verder op.
Ook het enthousiasme om in Vlaanderen carrière te maken is ondertussen wat getemperd. Na de eeuwwisseling leken steeds meer politici vol overtuiging voor het Vlaamse bestuursniveau te kiezen. Toch voor even. Zowel Dewael als Leterme en Peeters zouden uiteindelijk naar de federale regering overstappen, met in hun zog ministers als Renaat Landuyt (SP.A) en Inge Vervotte (CD&V). Alle lippendienst aan het krachtige Vlaamse bestuursniveau ten spijt bleek een plek in de federale regering nog altijd net een trapje hoger.
Na zes staatshervormingen ziet het er ook niet naar uit dat Vlaanderen in alles wat het zelf doet zoveel beter is. Op sommige vlakken loopt het goed. Maar in andere domeinen sputtert de Vlaamse motor. Soms heeft dat te maken met het feit dat een bevoegdheid door de opeenvolgende staatshervormingen te versnipperd is geraakt. Het zou beter kunnen zijn om zo’n domein verder te regionaliseren of – volgens sommigen – opnieuw naar het federale niveau over te brengen. Soms is Vlaanderen gewoon in hetzelfde bedje ziek als België. Zoals vorige week nog bleek toen amper 48 uur na de stembusgang bekend raakte dat de Vlaams regering volgend jaar ruim 600 miljoen euro moet zoeken om haar begroting in evenwicht te houden. In veel gevallen is het Vlaamse bestuursniveau ook niet daadkrachtig en moedig genoeg om een antwoord te bieden op een rist grote noden en problemen. Dat is niet (alleen) de schuld van de regering-Bourgeois, maar ook van de regeringen die eraan voorafgingen. Sommige problemen slepen al zolang aan dat het enorme bedragen of erg verregaande ingrepen vergt om ze nog opgelost te krijgen.
Na de stembusuitslag van 26 mei, met een ruk naar rechts in Vlaanderen en naar links in Franstalig België, dreigt België voor lange tijd onbestuurbaar te worden en wordt er weer over de mogelijkheid van confederalisme gepraat. De federale staat België zou dan alleen nog bevoegd blijven voor veiligheid, buitenlandse zaken, defensie en de afbouw van de staatsschuld, de rest van de bevoegdheden zou naar de deelstaten verhuizen. Vlaanderen zou het dus op veel meer vlakken voor het zeggen krijgen. Maar wie de prestaties van de opeenvolgende Vlaamse regeringen vergelijkt met de ontwikkelingen in onder meer Nederland, Duitsland en in de Scandinavische landen moet wel besluiten dat zo’n regionalisering niet altijd een garantie is op succes.
Knack onderzocht tien concrete domeinen waarin Vlaanderen de touwtjes nu al grotendeels in handen heeft en waarvoor geldt dat wat we zelf doen, véél beter kan.
1. Gehandicaptenzorg: de wachtlijsten worden steeds langer
In 2001 stonden er bijna 1200 mensen met een handicap op een wachtlijst, tegen 2007 was dat al tot 8200 opgelopen en vandaag wachten er meer dan 20.000 op ondersteuning. Dat komt onder meer door de vooruitgang van de medische wetenschap: mensen die vroeger niet konden worden gered, leven nu vaak verder met een handicap. Daarnaast is het aantrekkelijker geworden om steun te vragen sinds je niet alleen meer aanspraak kunt maken op een plek in een dagcentrum, instelling of project voor begeleid wonen maar ook op een budget.
De voorbije twintig jaar maakte elke Vlaamse regering een speerpunt van het wegwerken van de wachtlijsten, maar nu lijkt het haast alsof die ambitie is opgeborgen. ‘In het vorige regeerakkoord stond alleen nog dat er een oplossing moest komen voor mensen met de zwaarste zorgnoden’, zegt Hendrik Delaruelle, algemeen directeur van het Vlaams Welzijnsverbond. ‘Als men op hetzelfde ritme blijft investeren, zal maar aan 20 van de behoeften meer kunnen worden voldaan.’
De voorbije twintig jaar beloofde elke Vlaamse regering de wachtlijsten in de zorg weg te werken, maar nu lijkt die ambitie opgeborgen.
Niet dat er in al die tijd niets is gebeurd. Sinds 2017 zijn het niet meer de instellingen die door de overheid worden gefinancierd, maar de personen met een handicap zelf. ‘Dat vergroot hun autonomie enorm’, zegt Kim Vercruysse van de organisatie Onafhankelijk Leven. ‘Maar het verandert niets aan de wachtlijsten: nu moet je wachten op een budget in plaats van op een plek in een instelling. Nog altijd zijn er mensen met een handicap die daardoor naar de marge van de samenleving worden geduwd.’
Onlangs berekende het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) dat er 1,6 miljard euro extra nodig is om de wachtlijsten tegen 2024 weg te werken. ‘Meer middelen maken wel degelijk een verschil: de afgelopen tien jaar is ons budget met 48 procent gestegen en daardoor hebben we 53 procent meer mensen kunnen helpen’, zegt Karina De Beule van het VAPH. ‘Terwijl ze op de wachtlijst staan, kunnen veel mensen al een beroep doen op beperkte ondersteuning. Dat brengt soelaas, al zal ik niet ontkennen dat de situatie nog altijd schrijnend is.’
2. De Lijn: almaar meer ontevreden reizigers
Jaar na jaar groeit het ongenoegen over De Lijn aan. In 2016 was 71 procent van de reizigers nog tevreden, vorig jaar amper nog 62 procent. Vooral de vele vertragingen en afgeschafte bussen zorgen voor ergernis. ‘Het grootste probleem is het gebrek aan betrouwbaarheid’, zegt Luc Desmedt van de Reizigersbond.
De Lijn ontstond in 1991 door de samensmelting van een reeks stedelijke vervoersbedrijven. ‘De maatschappij kreeg van bij de start te weinig middelen en begon dus al met een handicap’, zegt journalist Herman Welter, die gespecialiseerd is in openbaar vervoer. Vandaag is De Lijn voor 82 procent in handen van de Vlaamse overheid, de rest van het kapitaal zit bij de gemeenten, de provincies en een aantal particulieren. Jaarlijks krijgt de vervoersmaatschappij 1 miljard euro van de Vlaamse overheid.
Op maar weinig plaatsen in Europa is het bus- en tramvervoer zo slecht als in Vlaanderen.
Dat de helft van de bussen niet op tijd rijdt, heeft dan weer te maken met onze ruimtelijke wanorde en het feit dat er nog steeds geen vlotte doorstroming is voor bus en tram. ‘Geen enkele minister heeft voor die vlotte doorstroming kunnen zorgen’, zegt Welter.
De lijst met klachten over De Lijn is schier eindeloos. Reizigers signaleren steeds meer smerige en uitgevallen bussen. Er zijn te weinig verbindingen. De informatie en communicatie zijn ondermaats. Het aflossen van de bestuurders is te tijdrovend. Het aanbod op zondag en ’s avonds werd verminderd. Gebruikersadviesraden werden afgeschaft. Het Rekenhof maakte een vernietigend rapport over het geldverslindende Retibo-project (registratie, ticketing en boordcomputer). ‘Op maar weinig plaatsen in Europa is het bus- en tramvervoer zo slecht als in Vlaanderen’, zegt Desmedt. ‘Ook in Brussel zorgt de MIVB voor beter vervoer dan De Lijn bij ons.’
Welter: ‘De Lijn werd voor politieke doeleinden misbruikt, bijvoorbeeld met het gratis vervoer dat financieel onhoudbaar was. Maar nooit werd een mobiliteitsplan uitgewerkt waaruit duidelijk blijkt welke rol tram en bus in Vlaanderen moeten spelen.’
3. Verkeer: nog altijd niet veilig genoeg
Verkeer is een pijnpunt. Het fileprobleem raakt niet opgelost. Plannen genoeg voor rekeningrijden, maar ze uitvoeren lukt niet. Geen draagvlak heet het. Verkeersveiligheid is de topprioriteit. Begin jaren zeventig vielen 3000 doden per jaar, vandaag nog ongeveer 300 in Vlaanderen. De ambitie is nul verkeersdoden tegen 2050. Volgens professor Dirk Lauwers (UGent) werd de curve van de geplande daling recent aangepast, waardoor men die nul niet zal halen.
Het verkeer verandert ook. Zo gebruikt een op de drie Vlamingen tegenwoordig dagelijks de fiets. Goed nieuws, maar ook het aantal ongevallen met fietsdoden en gewonden stijgt. Volgens berekeningen van verzekeraars is tussen 2014 en 2018 het aantal fietsongevallen met 47 procent gestegen. Er werden wel 7600 kilometer fietspaden aangelegd, maar slechts 54 procent daarvan zijn ‘vrije’ en dus veilige fietspaden. 33 procent ligt vlak naast de rijweg en is vaak niet meer dan een streep verf.
Het aantal ongevallen hangt ook samen met zogenaamde ‘zwarte punten’. In 2002 werd een lijst met 809 ‘zwarte punten’ opgesteld. Daarvan zouden er in 2018 nog 22 over zijn, maar van die lijst is men afgestapt. Er wordt nu gewerkt met een lijst van ‘grijze punten’. Volgens Stef Willems van VIAS, het overheidsinstituut voor verkeersveiligheid, werkt dat beter omdat die van jaar tot jaar varieert: ‘Een zwart punt is bijvoorbeeld waar een ongeval met drie doden is gebeurd. Maar misschien werd dat veroorzaakt door een dronken chauffeur en had het niets met de weginfrastructuur te maken. Een grijs punt is waar elke dag bijna een ongeval gebeurt, met de klemtoon op ‘bijna’. Zo’n kruispunt kan gevaarlijker zijn dan een zwart punt. Op grijze punten kun je ingrijpen vooraleer er slachtoffers vallen.’
Het opgeven van de zwarte lijst heeft ook met enig politiek opportunisme te maken. Lauwers: ‘De zwarte punten die overbleven waren moeilijke gevallen waarvoor bijvoorbeeld onteigeningen nodig zijn. Men wist dat daar geen grote vooruitgang meer zou worden geboekt en dus blijven een aantal oude zwarte punten onopgelost.’
De verkeersveiligheid is hoe dan ook toegenomen, maar volgens Willems is moeilijk te beoordelen wat het precieze aandeel van het Vlaamse beleid is: ‘Daarvoor zijn er te veel versnipperde beleidsniveaus op federaal, gewestelijk en lokaal vlak die allemaal voor bepaalde maatregelen bevoegd zijn.’
4. Onderwijs: de kwaliteit blijft dalen
In 2003 waren de Vlaamse onderwijskoepels en beleidsmakers in de wolken. Ons wiskundeonderwijs stond op nummer één in de internationale PISA-ranking en voor begrijpend lezend behaalden we brons. Zo verblind waren ze door die resultaten dat ze de eerste signalen van regressie niet zagen. ‘In datzelfde jaar bleek uit de TIMSS-studie, die de leerlingenprestaties op het vlak van wiskunde en wetenschappen meet, dat onze 13-jarigen in vier jaar tijd een halfjaar achterstand hadden opgelopen’, zegt emeritus-professor Jan Van Damme van de Onderzoekseenheid Onderwijskunde (KU Leuven). ‘Maar niemand had daar oren naar.’
Ook in de jaren die volgden, werd niets ondernomen om een terugval tegen te gaan. ‘Veel heeft te maken met het feit dat de onderwijskoepels vrij spel krijgen’, zegt Van Damme. ‘Doordat de overheid alleen minimumdoelen vastlegt, zijn het de koepels die via hun leerplannen de kwaliteit van het onderwijs bepalen.’ Zelf zette de Vlaams overheid de voorbije vijftien jaar vooral in op gelijke kansen. Ook dat is geen onverdeeld succes gebleken. Twee jaar geleden waarschuwde de Europese Commissie dat de prestaties van onze leerlingen sterk verbonden zijn met hun socio-economische achtergrond. Dat geldt vooral voor kinderen van vreemde origine. Ook OESO-topman Dirk Van Damme, voormalig kabinetschef van Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A), gaf dat onlangs toe in De Morgen: ‘Als het discours over gelijke kansen niet focust op die kwaliteitspoot, vervalt het veel te snel in toegeven aan lage ambities, zogenaamd voor gelijke kansen.’
Het gevolg is dat de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs de voorbije jaren fors achteruit is gegaan. De grote voorsprong op het vlak van leesvaardigheid die Vlaanderen begin deze eeuw nog had ten opzichte van Franstalig België is bijna gehalveerd. ‘Ik verwacht dat we nog achteruit zullen gaan’, zegt Jan Van Damme. ‘Op sommige punten is er verbetering, maar we staan voor zo’n kluwen van problemen dat er heel veel maatregelen nodig zijn om het tij te keren.’
5. Woonbeleid: wachtlijsten en gegoochel met cijfers
Begin jaren negentig startte de Vlaamse regering met een urgentieprogramma voor 10.000 extra sociale woningen. Vandaag is de behoefte aan sociale woningen nog altijd even groot. De voorbije vijf jaar steeg hun aantal van bijna 147.000 naar ongeveer 154.000. Tegelijk stonden eind 2017 ruim 11.000 woningen leeg omdat ze verouderd, onbewoonbaar of aan renovatie toe waren.
Inmiddels groeiden de wachtlijsten aan tot ruim 120.000 kandidaten, die gemiddeld drie jaar op de lijst staan — en in sommige steden zelfs zes jaar. Volgens Sien Winters van Steunpunt Wonen hebben huisvestingsmaatschappijen het vooral in steden financieel erg moeilijk. ‘Ze hebben minder reserves en krijgen minder huurinkomsten omdat hun bewoners de laagste inkomens hebben en dus minder betalen.’ En na renovatie kan de huisvestingsmaatschappij de huur niet evenredig optrekken, met grote financiële gevolgen.
Wie droomt van zelf bouwen botst op de ongemakkelijke waarheid dat Vlaanderen zowat is volgebouwd, terwijl net meer open ruimte nodig is. Vandaag wordt per dag 6 à 7 hectare bebouwd en dat moet tegen 2040 naar nul met een ‘betonstop’.
In 1997 voorzag het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) minder ruimtebeslag. Van de 1,3 miljoen hectare grondgebied is ongeveer 367.000 bebouwd, een kleine helft als woongebied. Marc Dillen van de Vlaamse Confederatie Bouw vindt een betonstop niet nodig: ’69 procent is open ruimte en dat blijft vrijwel constant. De betonstop is al een kwarteeuw bezig met de bouw van kleinere woningen en meer appartementen. Van de totale landoppervlakte is maar 4,8 procent ingenomen door gebouwen en daarvan zijn slechts 3 procent woningen. Het aantal hectaren voor wonen zal gewoon vanzelf naar nul evolueren, omdat de resterende voorraad bouwgrond tegen 2050 ook nul zal zijn.’
Erik Grietens van Bond Beter Leefmilieu erkent dat het RSV effect had, ‘maar na een tiental jaar is het effect afgenomen door soepeler beleid. Het gaat niet alleen over woningen maar ook over landbouwbedrijven, parkings, wegenbouw en over bodemverharding die blijft toenemen. Die betonstop of bouwshift is echt nodig en zelfs vroeger dan 2040’.
Belangrijk probleem zijn woonuitbreidingsgebieden, waar nog veel open ruimte verloren gaat omdat, volgens Grietens, lokale besturen opcentiemen op onroerende voorheffing incasseren en er soms de helft van hun inkomsten uit halen. Het betonstopplan werd afgekraakt door de Raad van State en verdween in de lade. Voorlopig.
6. Armoede: er zijn nog altijd evenveel armen
Twintig jaar geleden moest een op de tien Vlamingen rondkomen met een inkomen onder de armoedegrens. Vandaag is dat nog altijd zo. Het armoedebeleid van de opeenvolgende Vlaamse regeringen heeft dus amper impact gehad.
Nu heeft de Vlaamse overheid ook niet alle wapens in handen om de armoede te bestrijden. De sociale uitkeringen, bijvoorbeeld, zijn een federale bevoegdheid. ‘Maar dat wil niet zeggen dat het Vlaamse bestuursniveau geen impact kan hebben’, zegt David de Vaal van het Netwerk Tegen Armoede. ‘Door de laatste staatshervorming heeft Vlaanderen belangrijke hefbomen gekregen om de armoede aan te pakken, zoals de kinderbijslag. Maar daar maakt het net zo min gebruik van als van bevoegdheden als huisvesting, kinderopvang en onderwijs.’
Dat komt volgens armoede-expert Wim Van Lancker (KU Leuven) onder meer doordat politici bang zijn om de middenklasse voor het hoofd te stoten. ‘Armoedebestrijding levert niet veel stemmen op’, zegt hij. ‘Daarom zeggen politici bijvoorbeeld wel dat ze de kinderarmoede willen halveren, maar durven ze de kinderbijslag toch niet helemaal op de gezinnen met de laagste inkomens af te stemmen.’
Sinds halfweg de jaren negentig werd de nadruk ook steeds meer op activering en responsabilisering gelegd. ‘De opeenvolgende regeringen vertrokken vanuit een verkeerde analyse’, stelt Van Lancker. ‘Ze leggen het probleem bij de individuele mens, die vooral moet worden geholpen om de juiste beslissingen te nemen zodat hij uit de armoede kan raken. Ze hebben geen oog voor onderliggende, structurele problemen. Wie zo denkt, heeft natuurlijk geen reden om de woonbonus af te schaffen zodat er meer geld vrijkomt voor sociale woningen.’
Wel voerde de Vlaamse regering begin 2014 een armoedetoets in. Sindsdien wordt van elke beslissing nagegaan of die mensen met een laag inkomen niet benadeelt. ‘Alleen wordt het beleid lang niet altijd aangepast als blijkt dat het niet goed is voor mensen in armoede’, zegt De Vaal. ‘Dan is zo’n toets natuurlijk niet veel meer dan een ritueel.’
7. Vlaamse kinderbijslag: niet ambitieus genoeg
Vanaf begin dit jaar is de federale kinderbijslag vervangen door een Vlaamse variant: het groeipakket. Dat is het gevolg van de zesde staatshervorming, waarbij de bevoegdheid voor de kinderbijslag is geregionaliseerd. Het gaat om 3,5 miljard euro per jaar. ‘Het is nog te vroeg om het Vlaamse systeem te beoordelen’, zegt Bea Cantillon, directeur van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck (UA). ‘Maar de uitgangspunten zijn in elk geval weinig ambitieus.’
In het Vlaamse groeipakketsysteem krijgt elk kind dat vanaf dit jaar wordt geboren maandelijks 163,20 euro. In vergelijking met de rest van Europa is dat heel goed. ‘Maar in Luxemburg krijg je 265 euro per kind’, zegt Yves Coemans van de studiedienst van de Gezinsbond. In Duitsland ontvang je voor een eerste en tweede kind 204 euro, voor kinderen die daarna komen loopt het bedrag nog op. In Zwitserland schommelt het bedrag tussen 200 en 400 euro per kind.
De kinderbijslag had gebruikt moeten worden om het inkomen van gezinnen onderaan de ladder te verhogen.
De overheveling van de kinderbijslag mocht niets kosten. Gevolg is dat niet álle gezinnen erop vooruitgaan. Gezinnen met één kind geboren vóór 2019 ontvangen 94,90 euro. Afgerond is dat 70 euro minder dan voor kinderen die sinds 1 januari 2019 zijn geboren. ‘Sommigen gaan er in het Vlaamse systeem op achteruit’, zegt Coemans. Hij geeft het voorbeeld van combigezinnen waar nog een kind bijkomt: ‘Die krijgen 94,90 euro van het vorige systeem en voor een derde kind ontvangen ze in het Vlaamse systeem 163,20 euro, terwijl ze daar voorheen 259 euro voor kregen.’
Vlaanderen had de overheveling van de kinderbijslag kunnen gebruiken om de kinderarmoede aan te passen. Volgens armoedeorganisaties is dat maar voor een deel gebeurd. ‘Vlaanderen had meer kunnen doen’, bevestigt Cantillon.’De kinderbijslag had gebruikt moeten worden om het inkomen van gezinnen onderaan de ladder te verhogen. Het toch wel rijke Vlaanderen had grotere ambities moeten tonen nu het zelf bevoegd is voor de kinderbijslag.’
8. Jeugdhulp: jongeren krijgen niet wat ze nodig hebben
Tot een paar jaar geleden wist niemand precies hoeveel kinderen en jongeren op hulp zaten te wachten. Er waren aparte wachtlijsten voor de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. Veel jongeren kwamen telkens bij een andere hulpverlener terecht en werden tussendoor aan hun lot overgelaten. Daar moest de Integrale Jeugdhulp verandering in brengen. Sinds 2014 is er één toegangspoort voor minderjarigen die behoefte hebben aan een plaats in een jeugdinstelling of een voorziening voor personen met een handicap. Vandaag staan er 5000 op de wachtlijst voor die Niet-Rechtstreeks Toegankelijke Jeugdhulp (NRTJH).
‘Er zijn bakens verzet’, zegt Hendrik Delaruelle van het Vlaams Welzijnsverbond. ‘Maar het aanbod is veel te klein waardoor de wachttijd oploopt.’ In afwachting kunnen jongeren wel een beroep doen op rechtstreeks toegankelijke hulp, bij een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) of een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) bijvoorbeeld, maar daar krijgen ze vaak niet wat ze nodig hebben. Sommigen komen uiteindelijk in een crisis terecht en worden dan gedwongen opgenomen. ‘De voorbije jaren werd meer in die crisishulp geïnvesteerd’, zegt Delaruelle. ‘Terwijl veel crisisopnames vermeden kunnen worden als er genoeg plaats is in de reguliere zorg.’
Volgens orthopedagoog Jan Naert (UGent) laten de wachtlijsten maar een deel van het probleem zien. ‘Daarnaast is er nog een grote groep die clasht met het systeem en het zat is om telkens opnieuw te moeten beginnen’, zegt hij. ‘Nog altijd vallen er gaten in de hulpverlening: heb je een probleem, dan word je opgevolgd tot dat is opgelost. Er is amper aandacht voor structurele problemen, zoals armoede of huisvesting.’
Het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn heeft uitgerekend dat er 300 miljoen euro nodig is om ‘een grote beweging te maken in de richting van toegankelijke jeugdhulp voor iedereen’. ‘Goede jeugdhulp verdient zichzelf terug’, zegt Delaruelle. ‘Als een kind vroeg kan worden geholpen, hoeft de hulp nog niet ingrijpend te zijn en is de kans veel kleiner dat we het als volwassene terugzien in de hulpverlening.’
9. Arbeidsmarktbeleid: te weinig Vlamingen werken
De werkzaamheidsgraad, het aantal mensen tussen 20 en 64 jaar dat werkt, bedraagt in Vlaanderen 75 procent. Dat is net boven het gemiddelde van de 28 lidstaten van de Europese Unie, maar lager dan de 80 procent in Nederland en Duitsland. Met 2,5 procent ligt de Vlaamse werkloosheid heel laag, maar er zijn veel inactieven: mensen die geen werk hebben en er ook niet naar op zoek zijn. Het gaat vooral om huisvrouwen en -mannen, langdurig zieken, bruggepensioneerden, allochtonen en laaggeschoolden. Vlaanderen telt 23 procent inactieven, iets meer dan het gemiddelde in Europa, in Nederland en Duitsland is dat ‘slechts’ 18 procent. ‘Die situatie verbetert niet in Vlaanderen’, zegt arbeidsmarktspecialist Stijn Baert (UGent).
Veel van de hefbomen om inactieven aan de slag te krijgen zijn federale bevoegdheden, maar ook Vlaanderen is verantwoordelijk. Ze zou het een jobkorting kunnen invoeren: een vermindering van de belastingen als je een laag loon hebt zodat je netto meer overhoudt. Vlaanderen kan zorgen voor betere en goedkopere kinderopvang, zodat kinderen het zoeken naar werk niet afremmen. Zowel Baert als arbeidsmarktexpert Jan Denys (Randstadt) vindt dat de VDAB, die nu vooral op werklozen focust, zich meer op inactieven zou kunnen richten.
‘Ik denk dat het arbeidsmarktbeleid het best verder wordt geregionaliseerd’, zegt Baert. ‘Je moet toch minstens overwegen om bepaalde elementen van onder meer de sociale zekerheid, de ziekteverzekering en de pensioenen naar de deelstaten over te hevelen, want er zijn duidelijk verschillende situaties én visies in de verschillende regio’s.’ Ook Jan Denys gelooft dat die vraag voor verdere regionalisering er zal komen als blijkt dat we de inactieven onvoldoende aan de slag krijgen.
Vlaanderen schermt graag met zijn lage werkloosheid, maar vergeet daarbij gemakkelijk dat het erg veel inactieven kent. ‘Vlaanderen is er nog niet’, zeggen Baert en Denys in koor. ‘We moeten aansluiting zoeken bij Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen en dan moeten we de werkzaamheidsgraad van 75 procent opkrikken tot 80 procent. Dat wordt niet makkelijk, want het laag hangend fruit is al geplukt.’
10. Leefmilieu: veel woorden, ondermaatse daden
Het Vlaamse leefmilieubeleid kenmerkt zich al twintig jaar door dure beloftes en hoge doelstellingen, die vervolgens niet of maar zeer gedeeltelijk gehaald worden.
De luchtvervuiling door industrie en verwarming neemt af dankzij strengere normen. Maar de luchtkwaliteit blijft ondermaats, met hoge concentraties fijnstof. Dat heeft vooral te maken met het toenemende autoverkeer. Vooral in de regio’s Antwerpen, Gent en Brussel worden de Europese normen geregeld zwaar overschreden.
Twintig jaar geleden werd ook tienduizend hectare extra bos beloofd, boven op de toen geschatte 146.000 hectare. Vandaag schat Bos+ het areaal op 140.000 hectare en blijft Vlaanderen een van de bosarmste streken van Europa. Een betrouwbare inventaris is er nog steeds niet. Bossen zijn nochtans cruciaal in de strijd tegen klimaatopwarming.
Ook de waterkwaliteit is al een kwarteeuw een probleem. Europa hanteert als norm dat maximaal 5 procent van onze waterlopen een stikstofoverschot mag hebben. Vlaanderen zit op 36 procent. Twee jaar geleden was dat nog 20 procent. De industrie leverde grote inspanningen voor waterzuivering, maar één sector bleef achter: de landbouw. Strenge mestactieplannen (MAP) moesten dat verhelpen. Inmiddels is MAP 6 van kracht. Volgens Laurens De Meyer van BBL heeft de Mestbank door besparingen de middelen noch de mensen om adequaat te controleren: ‘Slechts 0,42 procent van de mesttransporten wordt gecontroleerd. De deur voor fraude staat wagenwijd open, zoals recent aan het licht kwam.’
Peter Goethals, professor waterecologie (UGent), vindt dat niet alleen de landbouwsector met de vinger moet worden gewezen, ‘want de slechte staat van onze beken, rivieren en grondwater toont dat het probleem veel breder is. De sector is gedeeltelijk verantwoordelijk, maar het beleid staat wanpraktijken al decennialang oogluikend toe.’
Een kortere versie van dit artikel verschijnt 5 juni in Knack. p>
Beluister Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier