‘Onze democratie komt mij tegenwoordig voor als een groot schip dat water maakt’, schrijft professor Jonathan Holslag. ‘Veel rijken zijn al lang verdwenen met de reddingssloep. De rest zoekt naarstig een plekje zo hoog mogelijk op het schip.’
Onlangs benadrukte minister van staat Mark Eyskens op televisie dat de burger in het stemhokje geleid wordt door eigenbelang. Die veronderstelling sluit uiteraard naadloos aan bij een belangrijke gedachte die ontsprong uit de verlichting: als men maar genoeg mensen vanuit hun eigenbelang laat deelnemen aan de democratie, dan moet het beleid wel een weerspiegeling vormen van het algemeen belang. Maar wat als burgers hun eigenbelang niet langer nuchter kunnen of willen inschatten?
Deze idee lag uiteraard aan de grondslag van het algemeen meervoudig kiesstelsel, dat aan het einde van de negentiende eeuw in ons land werd ingevoerd. De stem van burgers met geld en een goed diploma woog tot drie keer zo zwaar door als de stem van gewone stervelingen. De leeftijd van 25 jaar werd gezien als de kaap van het gezond verstand, en enkel van brave huisvaders werd verwacht dat ze wijze beslissingen konden nemen met het oog op hun gezin.
Voor het industrialiserende België liet dat electorale paternalisme toe dat de samenleving grote offers bracht om de fabrieken en de spoorwegen – de economische ruggengraat van de samenleving – op te bouwen. De modale burger werkte hard, en de rijken zetten een deel van hun kapitaal in om het land productiever te maken. De keerzijde was navenant: grote ongelijkheid en uitbuiting. Pas na de Eerste Wereldoorlog kwam er algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. Koning Albert I verklaarde: ‘Uit het leed, gelijkelijk in geduld gedragen, zijn gelijke rechten geboren.’
In de eeuw die erop volgde, stuwde het algemeen stemrecht voor mannen en, na 1948, het algemene stemrecht voor alle burgers het beleid in de richting van herverdeling en sociale correcties. De mercantiele, industriële staat werd steeds meer een welvaartsstaat. U zult me hier niet betrappen op nostalgie naar de tijd van priester Adolf Daens, toen de kogels van de rijkswachters de paupers letterlijk om de oren vlogen. Toch is het zinvol om ons af te vragen of we na die belangrijke omslag in een aantal opzichten niet te ver zijn doorgeschoten.
Wat als burgers hun eigenbelang niet langer nuchter kunnen of willen inschatten?
Aggregeert onze democratie effectief het eigenbelang van acht miljoen kiezers tot iets wat zou kunnen doorgaan voor het algemeen belang?
Een eerste voorbehoud bij democratie is al eeuwen oud. Als je mensen het recht geeft om te stemmen, kan dat leiden tot volksverlakkerij of demagogie. Mensen worden vooral naar de mond gepraat. Je kunt je afvragen of we daardoor niet zijn geëvolueerd van een samenleving waarin mensen buitensporige offers brachten naar een samenleving waarin burgers zich buitensporige privileges toe-eigenen. Het is daarbij uiteraard verleidelijk te verwijzen naar het feit dat het toch weer vooral de rijken en de multinationals zijn die blijken te profiteren van pakweg de notionele-interestaftrek, maar op kleinere schaal proberen we dat eigenlijk allemaal en drijven we de staat tot steeds slechtere keuzes: van het opbouwen van de staatsschuld tot roekeloze privatisering.
Een tweede voorbehoud gaat daarmee samen: het gebrek aan transparantie. Het inschatten van je eigenbelang veronderstelt dat het duidelijk is hoe keuzes onze positie beïnvloeden. Dat is vandaag allerminst zo. Beleid is een mistgordijn geworden. Je moet tegenwoordig drie doctoraten hebben om enigszins te begrijpen hoe de financiële gezondheid van de samenleving evolueert, de slagkracht van onze economie, laat staan het verband te zien tussen alle domeinen: financiën, industrie, energie, mobiliteit en ga zo maar door. We weten hoeveel belastingen we betalen en welk bolletje we in het stemhokje kleuren, maar we weten amper waar we als burger in dit land staan.
Een derde beperking: tijd. Eigenbelang impliceert minstens dat wij ook het belang van onze kinderen in overweging nemen. Vandaag is dat vaak een kwestie van wat spaarcenten op de rekening en een woning die we kunnen doorgeven. Iedereen werkt en zwoegt om dat te realiseren. Maar bouwen we dat vermogen voor onze kinderen niet op drijfzand? Wat is een huis over tien jaar waard in een regio die ondanks enorme overheidsschulden een barslechte infrastructuur heeft? Wat is geld op een spaarboekje waard in een zwakke economie? Vaak zien we die lange termijn niet – of willen we hem niet zien.
Onze democratie komt mij tegenwoordig voor als een groot schip dat water maakt. Veel rijken zijn al lang verdwenen met de reddingssloep. De rest zoekt naarstig een plekje zo hoog mogelijk op het schip. Dat lijkt een natuurlijke reactie, maar uiteindelijk zullen we collectief zinken. Werkelijk eigenbelang zou ons aanzetten om dappere keuzes te maken, niet naar boven te kruipen, maar benedendeks af te dalen, de gaten in de romp te dichten, de machines aan de praat te krijgen en verder te varen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier