Wallonië-kenner Pascal Verbeken: ‘Charleroi leerde me meer dan vier jaar universiteit’
Over de stad Charleroi was tot voor kort niet één reisgids te vinden. Met Mijn Charleroi brengt Pascal Verbeken daar nu verandering in. Tijdens een lange wandeling toont hij ons een stad die, na jaren van schaamte, stilaan haar trots lijkt terug te vinden.
Wie de stad Charleroi per auto bezoekt, wordt al voor het binnenrijden getrakteerd op een topattractie. ‘Le Ring’ is een zeven kilometer lang viaduct met afritten aan zowel de linker- als de rechterkant. De chauffeur die het in deze context aandurft om de blik zijwaarts te richten, vangt meteen een glimp op van het ware Charleroi: een ruwe, eclectische stad, vergroeid met zware, aftandse industrie en inmiddels door de natuur overwoekerde terrils.
Journalist en Walloniëkenner Pascal Verbeken noemt Le Ring in zijn boek Mijn Charleroi ‘de best mogelijke introductie’ tot de stad, een ‘brutalistisch insect’. ‘Charleroi is altijd een arbeidersstad pur sang geweest’, vertelt Verbeken, terwijl hij vergeet me de juiste afrit aan te wijzen. ‘Dat zie je ook aan de manier waarop de stad in het verleden is ontwikkeld. Alles stond in het teken van economisch nut. Le Ring, gebouwd begin jaren zeventig, is daar een treffend voorbeeld van. Hier domineerde l’esprit utilitaire. Vrachtwagens en auto’s kwamen op de eerste plaats, de leefbaarheid in de wijken hoogstens op de derde.
Pragmatiek
Die mentaliteit is moeilijk uit te roeien. De afgelopen tien jaar is er, voor het eerst in decennia, ingezet op stadsvernieuwing. Hier en daar werden fietspaden aangelegd. Maar het zou me verbazen mochten we vandaag meer dan één fietser zien.’
Onze eerste halte is een heldere illustratie van dat autodenken: de buitenmaatse parkeergarage van Rive Gauche, een shoppingcenter dat tijdens het vorige decennium werd neergepoot in het hart van de ‘ville basse’. Verbeken vergelijkt het met de landing van een ufo. In Rive Gauche vind je filialen van ketens als Zara, H&M en Primark. De vloeren blinken, het ruikt er afwisselend naar fastfood, confectie en parfumerie. In niets lijkt Rive Gauche op de rest van het vaak morsige Charleroi, in alles lijkt het op de shoppingcentra die je in oneindig veel andere steden aantreft.
‘Het doel van deze mall was om de mensen opnieuw naar het stadscentrum te krijgen’, zegt Verbeken. ‘Je kunt niet anders dan vaststellen dat het is gelukt. Niet alleen binnen maar ook rond Rive Gauche is er weer passage. Elke zaterdag zijn er lange files met kooplustigen. Natuurlijk kun je hier ook kanttekeningen bij plaatsen. Een soortgelijk shoppingcenter in Gent, Shopping Zuid, staat vandaag zo goed als leeg. Dat kan hier ook gebeuren.’
‘De middenklasse is hier te klein om veel duurdere klerenwinkels of hippe brasserieën draaiende te houden.’
‘En uiteraard staat zo’n megamall vol twijfelachtige multinationals haaks op de ideeën die de socialist Paul Magnette, sinds januari 2013 burgemeester van de stad, uitdraagt in La vie large, zijn manifest van het “ecosocialisme”. Het zegt iets over het pragmatisme van het socialistische bestuur dat het zich mee achter een zo door en door “kapitalistisch” project als Rive Gauche heeft geschaard. Ik heb er dubbele gevoelens bij, maar ik begrijp het wel. Sociaal-economisch was en is Charleroi er slecht aan toe. Zo veel hefbomen heb je niet om zo’n stad uit het dal te trekken. De middenklasse is er te klein om veel duurdere klerenwinkels of hippe brasserieën draaiende te houden. Dat gebrek aan een middenklasse is misschien wel het grootste probleem van de stad. Al zie je dat er op dat vlak, schoorvoetend, wel iets aan het veranderen is.’
‘Wij zijn Brugge niet’
Verbeken neemt me mee naar de zopas heraangelegde kaaien van de Samber. Hier vestigde zich, vrij recent, Quai10, een ruime, trendy brasserie. ‘Dit is het soort brasserie dat je ook in Gent of Leuven vindt’, zegt Verbeken. ‘Het belangrijkste verschil is dat je hier geen bakfietsen of vouwfietsen voor de gevel ziet staan, maar in wezen gaat het om dezelfde clientèle. Quai10 trekt een soort progressieve middenklasse aan. Het is een publiek dat tot voor kort niet werd bediend in deze stad. Voor zover het al bestond.’
Op min of meer hetzelfde publiek mikt, honderd meter verderop, La Manufacture Urbaine, een horecazaak die ook een aantal eigen bieren brouwt. We raken er aan de praat met de eigenaar, een ondernemer met ambitie die vol lof is over de stadsvernieuwing van de afgelopen jaren. Al moet er hem wel één ding van het hart: ‘Op het vlak van mobiliteit wil de stad veel te snel gaan. Charleroi wordt nu helemaal hertekend in functie van de fiets, terwijl niet eens één procent van de bevolking een fiets heeft. Wij zijn Brugge niet, hè.
De ondernemer overdrijft, vindt Verbeken. ‘Zeventig jaar lang is de stad uitgeleverd aan de auto. Vandaag probeert men schoorvoetend ook de fiets een beetje plek te geven. Het is niet meer dan een kleine correctie op iets wat decennialang verkeerd is gelopen. Trouwens, wat meer ruimte voor de fiets zal op termijn net voor zaken als La Manufacture Urbaine een goede zaak zijn. Het is van de fietsende voorhoede dat hij het straks zal moeten hebben.’
Groene oases
Het belang van de recente stadsvernieuwing in Charleroi kan volgens Verbeken niet genoeg benadrukt worden. ‘Decennialang is hier op het vlak van stadsvernieuwing helemaal niets gebeurd. Pas met de komst van het bureau Bouwmeester van Georgios Maillis in 2013 begon er iets te bewegen. De belangrijkste pleinen in de kernstad zijn sindsdien heraangelegd. Daarbij was er ook veel aandacht voor ecologie. Woestijnen van beton, zoals de Samberkaaien, werden plots opgefleurd met oases van bomen en perken. Die culturele omslag heeft ook te maken met een andere generatie socialisten. Magnette en zijn gedoodverfde opvolger, Thomas Dermine, zijn niet de jeneverdrinkende volkshuissocialisten van weleer. Ze zijn geïnteresseerd in stadsarchitectuur en -ontwikkeling, en ze begrijpen hoe die kunnen inwerken op de mentaliteit.’
Dat laatste is volgens Verbeken al merkbaar. ‘Er begint bij de Carolo’s opnieuw een zelfbewustzijn te ontstaan’, zegt hij. ‘Zelfs een zekere trots. Het is maar een detail, maar op etiketten van de bieren van La Manufacture Urbaine staan fabrieken afgebeeld. Zoals in het nieuwe logo van de stad wordt verwezen naar de terrils. Dat wijst op een omarming van dat industriële verleden, terwijl dat tot voor kort vooral een bron van schaamte was. Niet voor niets zijn verreweg de meeste van de ooit zestig terrils na de sluiting van de mijnen afgegraven. Dat herwonnen zelfbewustzijn zie je in nog veel meer details. Op het plein voor het station staat de naam van de stad, in grote plastic letters. Dat is weer een stad die durft te zeggen: “Welkom, dit is wat we zijn.” Dat was tien jaar geleden ondenkbaar.’
Statusverlies
Dat tot voor kort vooral de schaamte overheerste, is niet zo moeilijk te begrijpen. Het is de psychologie van het statusverlies. Nog niet zo lang geleden genoot Charleroi faam tot ver buiten de landsgrenzen. ‘Aan het begin van de vorige eeuw was de stad een wereldleider op het vlak van industriële productie en innovatie’, vertelt Verbeken. ‘Het zelfvertrouwen droop ervan af. De internationale tentoonstelling van 1911 was er de duidelijkste veruitwendiging van. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de stad deels van de kaart geveegd, maar al snel kon ze zich herpakken. Al tijdens de jaren dertig draaide de industrie weer op volle toeren. Begin jaren dertig werkten er in Charleroi 45.000 mijnwerkers, 40.000 staalarbeiders, 8000 glasarbeiders en 17.000 arbeiders in andere industrieën. Nergens in België had je diezelfde diversiteit.’ Het tij begon te keren na 1956, toen bij de mijnramp van Marcinelle 262 voornamelijk Italiaanse mijnwerkers het leven lieten. Daarna ging het snel. Geen dertig jaar later ging de laatste Waalse steenkoolmijn dicht. Nog altijd bepalen de littekens de smoel van de stad.
Zelfvertrouwen
Verbeken gidst me naar de voetgangersbrug voor het centraal station. De brug biedt een majestueus uitzicht over delen van La Providence, het grootste industriegebied van Charleroi, ooit de motor van de Waalse en bij uitbreiding Belgische welvaart.
Van de industriële reuzen van weleer blijven, met uitzondering van staalfabriek Thy-Marcinelle, alleen nog de skeletten over. De motor van de Belgische welvaart draait vandaag in Vlaanderen, met alle gevolgen van dien voor het Waalse en Vlaamse zelfbeeld.
Het brengt ons bij een van Verbekens stokpaardjes. ‘Aan het begin van de vorige eeuw stond het Waalse zelfvertrouwen nog in het zenit. Op de tienduizenden arme Vlamingen die hier hun brood verdienden, werd vooral neergekeken. Het feit dat die Vlaamse migranten, anders dan de Italiaanse, ongeveer geruisloos assimileerden, zegt ook iets over het lage zelfbeeld dat de Vlamingen over zichzelf hadden. Ik kan me er blijven over verbazen hoe snel die verhoudingen zijn omgekeerd.’
De gemiddelde Waal
We wandelen weer naar de binnenstad wanneer plots, onvermijdelijk, ons oog valt op een reusachtige verkiezingsaffiche van MR-voorman Georges-Louis Bouchez. Van een laag Waals zelfbeeld lijkt deze man op het eerste gezicht niet zoveel last te hebben. Meer zelfs. Na diens eclatante verkiezingsoverwinning is weleens geopperd dat het precies diens assertiviteit was die veel Waalse kiezers overtuigde. ‘Dat kan kloppen’, zegt Verbeken. ‘De Walen zijn de laatste decennia onophoudelijk om de oren geslagen met negatieve cijfers over werkloosheid en armoede. Ik kan me voorstellen dat ze dat negatieve verhaal beu zijn, en dachten: laten we eens iets anders proberen. Daaronder zit ook een sociologische realiteit die in Vlaanderen zelden wordt gezien. Want wie is de gemiddelde Waal? In Vlaanderen denken we dan al snel aan een sparrenkweker uit Luxemburg of een werkloze staalarbeider. De werkelijkheid is dat die gemiddelde Waal een tweeverdiener is in een fermette. Hij of zij lijkt met andere woorden verbazend sterk op de gemiddelde Vlaming.’
Rechtse hoek
Verbeken sluit niet uit dat ook Magnette en co. zich op die sociologische realiteit hebben verkeken. ‘Ze dachten dat het gevaar van links kwam, van de PTB. In werkelijkheid kregen ze een keiharde rechtse hoek.’
De PS-nederlaag als een dodehoekongeval. Verbeken vindt het een mooi beeld. ‘Ik heb er in La Maison des 8 Heures, zo’n beetje het stamcafé van de lokale PS en de vakbond hier, met iemand over gesproken. Die man vertelde me dat ze binnen de partij, misschien nog meer dan door de nederlaag zelf, ontdaan zijn over het feit dat ze dit niet zagen aankomen. Dat begrijp ik wel. De partij heeft met haar uitgebreide netwerk van volkshuizen altijd een zekere grip gehad op de samenleving. Maar die volkshuizen lopen leeg of zijn al verdwenen. Hun functie is voor een deel overgenomen door het internet, waar mensen worden blootgesteld aan alle mogelijke invloeden, fris of onfris.’
‘Charleroi dreigt de directe lijnen met de Wetstraat en Europa te verliezen.’
De blindheid voor ‘het gevaar van rechts’ is misschien ook op nog een andere manier te verklaren. De verkiezingsuitslag leert dat de PS in Charleroi geen enkele reden had om zich zorgen te maken over een blauwe golf. De partij hield er moeiteloos stand. ‘Op de electorale kaart van Wallonië heb je nog een paar rode vlekken’, zegt Verbeken. ‘Steden of gemeentes waar linkse partijen samen nog 50 procent of meer behalen. Wat mij daarbij frappeerde, was dat het haast zonder uitzondering plekken zijn waar steenkool in de grond zit. Dat vind ik echt fascinerend. Minder dan de electorale strategie is het een 300 miljoen jaar oud geologisch gegeven dat nog altijd de politieke realiteit bepaalt.’
Relancefondsen
Die realiteit zou ook bij de komende lokale verkiezingen nog de resultaten kunnen bepalen. De kans is bijzonder groot dat Thomas Dermine de PS-fakkel van Magnette overneemt. Vraag is dan of Dermine evenveel zal kunnen betekenen voor de stad. ‘Met Magnette en Dermine had de stad twee politieke tenoren die mee aan de knoppen zaten op het nationale en zelfs Europese niveau’, zegt Verbeken. ‘Ze waren bij machte om belangrijke relancefondsen naar Charleroi te draineren. Die koppeling van de lokale en bovenlokale macht zie je wel vaker in Wallonië. De opleving van Mons kun je ongeveer gelijkstellen met Elio Di Rupo. Die directe lijnen met de Wetstraat en Europa dreigt het noodlijdende Charleroi door de politieke aardverschuiving te verliezen. Dat verlies kan bepalend zijn voor het voorzichtige elan dat er vandaag is. Het zou mij niet helemaal verbazen mocht de PS er alsnog voor kiezen om federaal mee te gaan regeren. Dat was altijd plan A.’
Verbeken heeft tijdens het eerste deel van onze wandeling vooral de tekenen van hoop getoond. De andere kant van de medaille wordt pas goed zichtbaar als we, via de steile Rue de la Montagne, naar de bovenstad wandelen. De straat is, hoewel heraangelegd, een aaneenschakeling van in de regel gesloten winkelpanden. Het is moeilijk deze klim te maken zonder een gevoel van tristesse. Prachtige maar compleet vervallen resten art nouveau herinneren aan vervlogen glorietijden. De hoop op een renaissance is hier ver te zoeken, maar Verbeken wil niet toegeven aan pessimisme. Hij wijst naar een Syrisch restaurant. ‘Na een etentje heb ik de uitbater onlangs een compliment gemaakt voor zijn durf. Het is van deze mensen dat het hier zal moeten komen.’
Spiegelbeeld
Tijd voor een pauze. In de fraaie brasserie van het cultuurcentrum Eden vertelt Verbeken waarom hij van deze vaak verdoemde stad is gaan houden. ‘Charleroi heeft me ontzettend veel geleerd’, zegt hij. ‘Veel meer dan vier jaar universiteit. Voor mij is deze stad de beste remedie tegen het waanidee dat je als mens immuun bent voor tegenslagen. Ik heb de stad voor het eerst intensief bezocht toen ik als journalist oude Vlamingen ging interviewen die naar Charleroi waren geëmigreerd. Vanuit het arme Vlaanderen waren ze naar hier gekomen om in de industrie te werken. Charleroi was, net als voor zo veel andere migranten, de beloofde stad. Tot begin jaren zestig het verval intrad. De Vlamingen die ik toen sprak, hadden tijdens hun leven de verhoudingen tussen Vlaanderen en Wallonië radicaal zien veranderen. Voor mij was dat een compleet nieuw perspectief. Het was een soort spiegelbeeld van mijn eigen verhaal. Mijn ouders zijn dankzij de Vlaamse welvaart tijdens de jaren zestig en zeventig geruisloos doorgeschoven naar de middenklasse. Dankzij de Vlaamse welvaart kon ik, als eerste in mijn familie, naar de universiteit. Ik ben toen pas gaan beseffen dat ik die kans nooit had gekregen mochten mijn voorouders naar Charleroi zijn geëmigreerd. Ik zou een working class kid zijn, iemand die het nooit in zijn hoofd zou halen om naar de universiteit te gaan.’
Titanenwerk
Universitaire studies waren in Charleroi om nog een andere reden geen evidentie. De stad, nochtans de grootste stad van Wallonië, heeft pas sinds vorig jaar een eigen universiteit.
Die nieuwe universiteit vond een thuis in de oude Université du Travail, een schitterend modernistisch gebouw waar vroeger technisch- en beroepsonderwijs werd gegeven. Aan de universiteit van Charleroi zijn dit academiejaar zo’n 3000 studenten ingeschreven. ‘Maar binnen afzienbare tijd moeten dat er 10.000 worden’, zeggen ze ons in het secretariaat.
De universiteit is volgens Verbeken misschien wel de belangrijkste hefboom om Charleroi uit het dal te trekken. ‘Stel je Gent voor zonder zijn 85.000 studenten aan universiteit en hogescholen. Het zou misschien een miserabele oude textielstad zijn. Dankzij de universiteit heb je in Gent een brede, hoger opgeleide middenklasse, precies wat Charleroi nodig heeft om er economisch bovenop te komen. Maar of dat ook echt zal gebeuren, durf ik niet met zekerheid te zeggen. Met de stadsvernieuwing en de universiteit zijn de zaadjes geplant, maar voor een echte bloei moet je ook de mentaliteit veranderen. Dat is het echte titanenwerk.’
Op weg naar de auto botsten we in de vooravond op de eerste fiets in de stad, geparkeerd tegen de gevel van koffiebar Le chien vert. Verbeken glimlacht breed. ‘Eindelijk hebben we de boodschapper van het nieuwe Charleroi gevonden.’ ●