‘Waarom we meisjes alle kansen moeten geven om afzonderlijk te voetballen’

Als we meisjes echt de kans willen bieden om te voetballen, dan moeten we volop de kaart trekken van afzonderlijke meisjesploegen en -competities, zegt Marnix Beyen.

Van de vier Gouden Schoenen die in de geschiedenis van het Belgische vrouwenvoetbal werden uitgereikt, mocht Tessa Wullaert er al drie mee naar huis nemen. De discussie of ze die allemaal even hard heeft verdiend, laat ik aan de specialisten over. Maar vanuit het perspectief van het vrouwenvoetbal lijkt het me alvast niet ideaal dat de groeiende, maar nog steeds geringe aandacht zo sterk op één persoon is gericht. Deze reductio ad Tessam draagt bij tot de beeldvorming dat het Belgische vrouwenvoetbal buiten deze speelster van Manchester City niet veel voorstelt.

Dat effect wordt nog in de hand gewerkt door het concept van de prijsuitreiking zelf. Natuurlijk is het een hele vooruitgang dat de gouden pump voor voetballersvrouwen drie jaar geleden door een volwaardige Gouden Schoen voor voetballende vrouwen is vervangen, maar tegelijk wordt het onevenwicht daardoor nog duidelijker zichtbaar.

Terwijl er prijzen worden uitgereikt aan meerdere categorieën mannen, lijkt er slechts één categorie vrouwen te bestaan. Als er ook voor de vrouwen aparte prijzen zouden worden uitgereikt aan beloften en keepers, en indien het onderscheid tussen speelsters in binnen- en buitenlandse competities ook daar zou worden gemaakt, dan zou de groeiende rijkdom en diversiteit van het vrouwenvoetbal veel zichtbaarder worden, en dan zouden misschien meer supporters ook de weg vinden naar de nog altijd volstrekt onderbelichte Belgische competitie.

Eén van de speelsters die in dat geval automatisch in de kijker zou lopen, is Kassandra Missipo. Deze 21-jarige draaischijf van KAA Gent Ladies en steeds meer ook van de Red Flames, kan door haar gretigheid, haar technisch vermogen en haar spelinzicht het hart van elke voetballiefhebber verwarmen.

Toch – en ook dat is symptomatisch – kreeg zij voorlopig vooral aandacht in de pers vanwege de boodschap die zij tracht te vertellen. Die verdient het dan ook om ruim verspreid te worden. Wie ondanks alle omineuze berichten over klimaatontwrichting, hongersnood en oorlog toch hoopvol naar 2020 wil kijken, die doet er goed aan het recent in Knack gepubliceerde interview met Missipo (11 december 2019) te herlezen.

Zonder grote theorieën te verkondigen belichaamt zij daarin een tendens in de richting van een meer diverse en democratische toekomst. In die toekomst spelen ongelijkheden op basis van afkomst, kleur, geslacht en seksuele geaardheid geen rol meer en wordt het haten of kleineren van de tegenstander niet langer als een deugd beschouwd. Mildheid, empathie en inclusieve waarden domineren er de sport, en daarmee ook de samenleving.

Wie het interview met Missipo leest, is er even van overtuigd dat dit geen ijdele idealen zijn, maar aan belang winnende realiteiten. En die voelt zich gesterkt om deze realiteiten te beschermen tegen de machtswellust en het cynisme die helaas nog steeds dominant zijn in vele kringen waar beslissingen worden genomen.

Precies omdat ik Missipo’s positie zo sterk bewonder – en hoop dat velen dat samen met mij doen – wil ik graag de discussie met haar aangaan over dat ene punt uit het interview waarin ik haar niet kan volgen. Het betreft haar pleidooi om jongens en meisjes zoveel mogelijk samen te laten voetballen.

Waarom we meisjes alle kansen moeten geven om afzonderlijk te voetballen.

Op het eerste gezicht lijkt zo’n pleidooi logisch vanuit een naar gelijkheid strevend perspectief. Als we het onderscheid tussen de seksen niet willen uitvergroten, dan moeten we ze zo veel mogelijk samen laten spelen, werken, groeien – niet? In zo’n constellatie zouden, aldus Missipo zelf, jongens en meisjes veel van elkaar leren.

Als iemand die de voorbije jaren veel tijd en energie heeft gestoken in de ontwikkeling van het meisjesvoetbal, ben ik niettemin geneigd deze redenering tegen te spreken. Ze houdt immers geen rekening met de ongelijke machtsverhoudingen die tussen jongens en meisjes bestaan, en die in een gemengde sport eerder dreigen te worden versterkt dan weggewerkt.

Die machtsverhoudingen hebben slechts voor een deel te maken met fysieke verschillen, al zijn die zeker niet verwaarloosbaar. Op hun 11 jaar presteren jongens gemiddeld slechts iets beter op kracht- en snelheidsproeven, maar in de daaropvolgende jaren nemen die verschillen pijlsnel toe. Zelfs technisch heel begaafde meisjes kunnen zich door deze fysieke achterstand doorgaans veel te weinig manifesteren in het jongensvoetbal.

Die toestand versterkt bij veel jongens misplaatste superioriteitsgevoelens, en voedt dus verder de machocultuur die in het voetbal zo welig tiert. Slechts speelsters die zoals Missipo een uitzonderlijk voetbaltalent koppelen aan een ijzersterke wil of een verbluffend incasseringsvermogen, houden stand in deze cultuur. Daardoor gaan niet alleen honderden voetbaltalenten verloren, maar wordt ook aan heel wat meisjes het voetbalplezier ontzegd waarnaar zij smachten.

Een ideaal van gemengd voetbal zou pas echt waardevol zijn indien elke ploeg even veel jongens als meisjes zou moeten opstellen – en indien bovendien bepaald zou worden dat meisjes even veel aan de bal moeten komen als jongens. Indien, met andere woorden, het voetbal een beetje meer korfbal wordt. Het spreekt voor zich dat een dergelijke revolutie hoogst onwaarschijnlijk is, en ik ben ook niet zeker of ze wenselijk zou zijn. Ze zou ongetwijfeld een deel van de intensiteit en de dynamiek uit het voetbal halen, en dus de sport minder aantrekkelijk maken.

Als we meisjes echt de kans willen bieden om te voetballen, dan moeten we met andere woorden volop de kaart trekken van afzonderlijke meisjesploegen en -competities. Voor de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van het meisjesvoetbal worden deze best ingericht binnen bestaande clubs, naast de jongensploegen. Binnen deze clubs kunnen de meisjesploegen functioneren als safe spaces, waar meisjes hun voetbalplezier kunnen beleven zonder blootgesteld te zijn aan het haantjesgedrag van de jongens.

Binnen die ruimte kunnen zij ook gestalte geven aan een sport waar competitiegeest niet ontaardt in verbale of fysieke agressie, maar integendeel waarden als solidariteit en team spirit bevordert.

Indien de Koninklijke Voetbalbond haar ambitie wil waarmaken om tegen 2024 het aantal voetballende meisjes te verdubbelen tot 80.000, dan doet zij er dus beter aan clubs aan te moedigen (en de grotere clubs eventueel zelfs te verplichten) een afzonderlijke meisjeswerking uit te bouwen dan om allerhande eenmalige acties te ondernemen of dwaze danspasjes te ontwikkelen.

De telkens opnieuw uitgedrukte vrees dat de echte talenten binnen meisjescompetities te weinig mogelijkheden zouden hebben om zich tot topsporters te ontwikkelen lijkt me volledig ongegrond. Binnen de veel ruimere pool aan voetballende meisjes zullen ook veel meer talenten de kans krijgen om te ontbolsteren, en zullen veel meer meisjes de kans krijgen om te ontdekken of ze ambitie hebben in de richting van de topsport.

Tegenstanders kunnen opwerpen dat de uitbouw van aparte meisjesploegen en -competities bijdraagt tot een versterking van het binaire genderdenken. Dat gevaar lijkt me niet zo groot, aangezien precies de wereld van het meisjes- en vrouwenvoetbal een relatief grote openheid tentoonspreidt tegenover fluïde genderidentiteiten. Er is veel voor te zeggen om dit nog explicieter op te nemen in de missie van het meisjes- en damesvoetbal.

In Groot-Brittannië bestaan er clubs die uitdrukkelijk op vrouwen én non binaries gericht zijn. Waarom zou dat ook in België niet het geval kunnen zijn?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content