Waarom Vivaldi zo lang op zich liet wachten
Als er een Vivaldi-regering komt, hoeft dat eigenlijk niet te verrassen. ‘Paars-Groen met CD&V’ was al op de verkiezingsavond een van de weinige formules die rekenkundig konden. Toch heeft de regeringsvorming nog anderhalf jaar geduurd. Dat komt omdat partijpolitieke logica’s de Wetstraat domineren. Partijen houden nu eenmaal van de eigen bubbel.
Op de avond van de verkiezingen, 26 mei 2019, riep Bart De Wever het verzamelde Vlaams-nationalisme uit tot de grote winnaar. Dat is tot de dag van vandaag de lijn die zijn N-VA aanhoudt, en mettertijd heeft ook het gros van zijn achterban zich die uitleg eigen gemaakt. Het is in die kringen zelfs geen visie meer, geen interpretatie, maar een historisch feit. Zo kroop de N-VA in haar eigen bubbel, en daar zit ze nog altijd. Terwijl de Vivaldi-onderhandelaars het voorbije weekend binnenkamers belangrijke inhoudelijke akkoorden probeerden te sluiten, had De Wever voor de tv-camera’s lof voor een ‘clevere’ en ‘heel indrukwekkende’ actie van het Vlaams Belang op de Heizel: alsof de N-VA dezer dagen ook qua acties en tv-aandacht wel wat te leren heeft van die andere Vlaams-nationalistische partij. Toch maakte De Wever enig voorbehoud: VB-voorzitter Tom Van Grieken heeft het voorbije jaar verzuimd om zijn partij ‘op te kuisen’ van ‘heel extreme figuren’ die ‘ranzige uitspraken doen’. Dat is doodjammer, oordeelt De Wever, want zo heeft het VB ‘nooit iets gedaan om zich aantrekkelijk te maken voor andere partners’. Lees: voor hemzelf en de N-VA. Voor de Vlaams-nationalistische achterban zal dat wel als muziek in de oren klinken. Maar de boodschap is compleet ongeschikt voor een partij met de ambitie om in een federale regering te zitten.
De geschiedenis leert dat het herhalen van succesvolle mantra’s niet altijd een garantie is om aan te knopen bij oude overwinningen.
De Wever heeft nooit bevroed dat uitgerekend de Open VLD van Egbert Lachaert hem op een zijspoor zou zetten. Bij de liberale voorzittersverkiezingen was Lachaert toch de man van rechts, de kandidaat met een uitgesproken afkeer van een linksige federale regering? In die optiek dacht de N-VA dat ze op rozen zat: wat is er liberaler dan een regering met de N-VA erbij? Vandaar ook de tactiek die De Wever het voorbije halfjaar voerde: geduldig wachten tot het balletje in de richting van zijn partij zou rollen. Wie kende de Belgische politiek beter dan de grootste partijpolitieke strateeg sinds de Tweede Wereldoorlog, of toch zeker sinds de jaren-Dehaene? Dergelijke complimenten heeft hij jaar na jaar over zichzelf mogen lezen, en het lijkt erop alsof hij ze is gaan geloven ook. Ooit was Bart De Wever een kampioen in het onverwachts out of the box– denken – vandaar die loftuitingen – maar ergens na 2014 is hij in zijn eigen bubbel gekropen, en zijn partij met hem. Sindsdien worden de mantra’s opgedreund: de N-VA-opstelling inzake het Marrakeshpact was juist, de verkiezingen waren een overwinning voor de Vlaamse rechterzijde, Antwerpen kwijt zich voorbeeldig van zijn taak in de war on drugs. Enzovoort.
De Wever dacht dat hij de Belgische politiek als geen ander kende, en de klassieke partijen in al hun voorspelbaarheid voortdurend te snel en te slim af kon zijn. Ook al doen ‘de traditionele partijen’ al jaren wanhopige pogingen om het tegendeel te bewijzen en zichzelf te veranderen, hun eigen DNA is sterker dan hun vrije wil. En dus blijven ze verkiezingen verliezen. Partijen richten zich nu eenmaal op hun eigen bubbel. Ooit had die bubbel een andere naam: hij heette ‘zuil’, en je daarop richten was een logische en electoraal lonende koers. Maar al vele jaren leidt die aanpak tot verkiezingsnederlagen. Het klassieke antwoord daarop klinkt dan als: ’terug naar de roots’, ‘duidelijker tonen waarvoor wij staan’, ‘onze identiteit beklemtonen’ of ‘ons verhaal beter vertellen’. En telkens sluiten ze zich weer een beetje meer af van de ontzuilde samenleving. Het was geen toeval meer dat zowel de CD&V, de Open VLD als de SP.A een historisch lage score behaalde op 26 mei.
Liberale slalom
Zelfs na de laatste electorale bolwassing reageerden SP.A-leden niet anders dan die van de CD&V of de Open VLD, zo bleek bij de voorzittersverkiezingen. Sindsdien worden de drie partijen geleid door drie ‘stamboekpolitici’: Egbert Lachaert (Open VLD) is de zoon van Patrick Lachaert, van 1995 tot 2009 Vlaams Parlementslid. Joachim Coens (CD&V) is de zoon van Daniël Coens, in de jaren tachtig de ‘vaste’ CVP-minister van Onderwijs. Conner Rousseau (SP.A) is zoon, kleinzoon én achterkleinzoon van socialistische politicae – zijn moeder, Christel Geerts, was Vlaams Parlementslid en burgemeester van Sint-Niklaas. Het is sterker dan henzelf: onze (traditionele) partijen zijn eigenlijk niet in staat om zichzelf te veranderen, omdat ze dat eigenlijk niet willen.
Het deert sommige CD&V’ers niet dat eigen ministers een beentje wordt gelicht, zolang de PS maar wordt gedwarsboomd.
Bij de Open VLD was dat zelfs zonneklaar. De liberale achterban wil meer van hetzelfde. En dat is niet ‘een rechtse regering vormen’ (zoals De Wever na de verkiezing van Lachaert dacht), maar ‘erbij zijn’ in zo veel mogelijk regeringen. Sinds 1999 traden ’s lands liberalen gezwind toe tot regeringen van welke kleur en aard ook, van de paars-groene kabinetten-Verhofstadt tot de centrumrechtse regeringen-Michel, en alle varianten tussenin. Na Paars ging de Open VLD – met frisse tegenzin, maar toch – in zee met de man die Paars ten val bracht: aartsvijand Yves Leterme (CD&V). Na diens val aanvaardden ze moeiteloos de ‘rustige vastheid’ van Herman Van Rompuy (ook CD&V), en amper één jaar later alweer Leterme. Toen Alexander De Croo de stekker eruittrok, was de Open VLD nooit in haar bestaan zo nadrukkelijk Vlaamsgezind geweest. Vervolgens trad ze toe tot de regering van Elio Di Rupo (PS), de eerste Waalse socialist in die functie in meer dan 35 jaar. Vier jaar later wisselde de Open VLD de regering-Di Rupo fluks in voor het Zweedse kabinet, met Di Rupo’s aartsvijanden van de N-VA als de belangrijkste regeringspartij. Eigenlijk hoeft het dus niet te verbazen dat Egbert Lachaert uiteindelijk niet voor een rechtse regering met de N-VA koos maar voor Vivaldi, waarvoor hij zogezegd zijn neus ophaalde. Het ligt helemaal in de lijn van de politieke slalom die de Open VLD al twee decennia in de regering houdt. De liberale achterban vindt dat kennelijk uitstekend.
Ook ten zuiden van de taalgrens. MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez heeft de voorbije maanden het land ad nauseam duidelijk gemaakt dat politiek draait om de bestendiging van macht, meer dan om het uitdragen van een maatschappelijk project. De ene dag maakt hij een (mondelinge) afspraak met Joachim Coens over abortus, de volgende week acht hij zich niet meer gebonden door die afspraak. Bouchez kijkt maar naar één partij en naar één politicus: de MR en zichzelf. Dat heeft meer dan eens geleid tot vertraging in de regeringsvorming, maar dat vindt hij prima. Zolang de MR maar regeert. Een sterke regering is geen prioriteit, anders had hij nooit Sophie Wilmès aangesteld tot eerste minister. Ongetwijfeld doet Wilmès wat ze kan. Dat is ook gebleken tijdens de coronacrisis, en daarvoor heeft het land wellicht een prijs betaald. Dat ligt niet aan haar. Tot vorig jaar was Wilmès schepen in Sint-Genesius-Rode, een bescheiden gemeente van 18.000 inwoners in de Vlaamse Rand rond Brussel. Als opvolgster van Didier Reynders kwam ze in de Kamer, als opvolgster van Hervé Jamar in de regering, als opvolgster van Charles Michel in de Wetstraat 16. Ze klom niet in de Wetstraathiërarchie op basis van haar kwaliteiten, maar vanwege de leemtes die anderen lieten. De meeste andere federale politici zijn al een half leven bezig zichzelf te bewijzen. Ze denken het hunne van een premier als Wilmès, die niet anders kan dan relatief zwak leiding geven aan een regering die geen echte vuist kan en mag maken. Dat is uiteindelijk de logica van een minderheidskabinet van drie partijen, of van 39 Kamerleden op 150. Voor de cynische voorstanders van het laissez-faire is een zwak kabinet meteen de beste regering. Ook daarom heeft Wilmès de volle steun van haar partijvoorzitter.
Georges-Louis Bouchez is een Franstalige politicus ‘nieuwe stijl’. Hij is gemaakt om nog voor jaren de Franstalige kop van Jut te zijn in de Vlaamse publieke opinie, maar Bouchez trekt het zich niet aan. Hij is afkomstig van Frameries, ooit een van de grauwste gemeenten uit het Henegouwse kolenbekken. In zijn optreden lijkt hij nochtans geen politicus uit het diepe Wallonië, maar een en al grootstedelijke, Brusselse bcbg. Het type dat opzichtige horloges koopt op de avenue Louise om achteraf vrouwen te versieren in Le Roy d’Espagne op de Grote Markt. Dat is nauwelijks een journalistieke overdrijving: in maart, tijdens de bijna geslaagde vorming van een federale noodregering, nam Bouchez zijn jonge SP.A-collega Conner Rousseau in vertrouwen over zijn ‘versiertruc met het horloge’. Waarna de anekdote te lezen was in Het Laatste Nieuws. Zou Jean-Luc Dehaene ooit amoureuze strategieën hebben uitgewisseld met Louis Tobback? Of besteedden zij meer tijd en energie aan het afsluiten van akkoorden, en het winnen van elkaars vertrouwen?
De CVP-reflex
Natuurlijk, ook in de Wetstraat was het vroeger niet altijd beter. Mark Eyskens (CD&V) placht al in de jaren tachtig te zeggen: ‘Waardering duurt langer dan vertrouwen. Vertrouwen is zeer, zéér tijdelijk. Een conjunctuurverschijnsel.’ Maar er moet wel een gedeeld politiek project zijn. En dat vereist een zeker groepsgevoel: de regering als een clan, een ploeg die zelfs een beetje aan een stockholmsyndroom mag lijden: wij tegen de buitenwereld, en zeker tegen de oppositie. De regering als gezamenlijke bubbel, bemand door toppolitici die afstand durven te nemen van hun eigen partij.
Vandaar de klassieke notie van de inherente ‘spanning tussen partij en regering’. Die tegenstelling is al een aantal jaren amper aan de orde in de Wetstraat. Tijdens de Zweedse regeerperiode gebeurde het nauwelijks dat een voorzitter zijn ministers in de regering tot de orde moest roepen. Integendeel, iedere minister of staatssecretaris zocht en zoekt voortdurend contact met de eigen partij, met zijn (potentiële) kiezers ook. Als Conner Rousseau en Georges-Louis Bouchez een aantal zaken onder vier ogen uitpraten op een Brussels terras, verschijnt er nog tijdens het gesprek een selfie op sociale media. Dat ligt dus niet aan het vermaledijde medium Twitter, maar aan degenen die er voortdurend gebruik van maken. Zolang men maar gezien wordt, zelf in de belangstelling staat, alsof men voortdurend behoefte heeft aan zelfbevestiging en applaus. Zolang men de eigen achterban en potentiële kiezers maar bedient, of in hun (voor)oordelen bevestigt.
Zou Jean-Luc Dehaene ooit amoureuze strategieën hebben uitgewisseld met Louis Tobback?
Op die manier gaat er van elke partijpolitieke bubbel een enorme naar binnen gekeerde zuigkracht uit. Zelfs partijgenoten van wie het minste vermoeden bestaat dat ze buiten de lijntjes zouden durven te kleuren, werden tot de orde geroepen. Het overkwam tijdens deze formatie zelfs een aantal toppolitici. De eerste was minister van Justitie Koen Geens (CD&V), die begin februari koninklijk opdrachthouder was, en daarvoor harde kritiek kreeg van zijn partijbestuur, omdat aan zijn opdracht een zweem van vermoeden kleefde dat hij een deurtje zou kunnen openen naar een regering zonder de N-VA.
Niemand die deze lijn zo hardnekkig verdedigt als Eric Van Rompuy. Onlangs noemde La Libre Belgique hem nog ‘le franc-tireur de la politique belge et l’aiguillon (prikstok) de son parti‘. De CD&V’er Van Rompuy doet (net zoals Pieter De Crem en co.) nog altijd alsof hij een CVP’er is. Nochtans is de CD&V een bescheiden formatie die bij de Kamerverkiezingen 14,2 procent behaalde, en was de CVP een échte volkspartij die in 1978, met Wilfried Martens en Leo Tindemans als boegbeelden, 43,5 procent van de Vlaamse stemmen binnenrijfde. Die CVP was een partij die helemaal opleefde bij communautaire crisissen: de financiering van het Waalse staal in de jaren zeventig, José Happart en Voeren in de jaren negentig, Brussel-Halle- Vilvoorde en de nachtvluchten in het eerste decennium van deze eeuw. Vanuit die traditie focuste de CD&V zich op de absolute noodzaak om de N-VA te betrekken bij elke nieuwe poging om tot een federale regering te komen, en reageerde ze zo afwijzend op ‘de nota-Magnette’ (de naam alleen al!): als de N-VA niet meedeed en zelfs niet mee wilde gaan, deed of wilde de CD&V dat ook niet.
‘Ik heb drie regeringen laten vallen’, zo omschrijft (en overdrijft) Eric Van Rompuy zijn eigen historische rol. Dat geeft CD&V’ers van de lijn-Van Rompuy nog altijd een kick: ‘de harde’ spelen in communautaire dossiers. Het deert hen niet als daarbij ook eigen ministers een beentje wordt gelicht, zolang de PS maar wordt gedwarsboomd. Vandaar dat die fractie het tot de allerlaatste dag van de onderhandelingen moeilijk heeft met Vivaldi – een regering met de PS en zonder de N-VA.
Het duivelspact
Omgekeerd spelen er soortgelijke mechanismen mee in de PS van Paul Magnette. Als reactie op de diabolisering van het ‘rode Wallonië’ door Bart De Wever heeft de PS op haar beurt de N-VA tot aartsvijand uitgeroepen. De PS-top propageert dat antagonisme bij haar achterban. Die cultiveert het vijandbeeld en propageert het actief bij het Franstalige electoraat. Het bleek een majeure rem op een potentieel regeerakkoord.
Toen Paul Magnette zich bij het uitbreken van de coronacrisis toch liet pramen door zijn SP.A-collega Conner Rousseau om een deal te sluiten met Bart De Wever over een pril (begin van een) regeerakkoord, liet zijn achterban hem in de steek. PS-federaties zoals die van Luik en Brussel wilden niet weten van een ‘duivelspact’ met de N-VA. Ook al was het coronavirus de Belgische samenleving tot een standstill aan het brengen, toch wilden de topkaders van de PS niet in beweging komen. Alsof ze een late vorm van collaboratie verafschuwden, 75 jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog.
Het moet gezegd: dat de PS haar bubbel uiteindelijk toch durfde te verlaten, heeft ook te maken met de inspanningen van Conner Rousseau. Rousseau heeft een eind gemaakt aan de oude ziektes van de Vlaamse socialisten, waar men elkaar openlijk en haast per definitie was gaan tegenwerken. Tot zijn aantreden als voorzitter bestond de SP.A uit (minstens) twee bubbels, die samen minder stemmen behaalden dan in de tijd dat de Vlaamse socialisten als uit één mond spraken – bij voorkeur die van Louis Tobback. Met zijn hyperhippe stijl lijkt Rousseau te vernieuwen, maar eigenlijk probeert hij aan te knopen bij de klassieke sociaaldemocratische politieke lijn: de socialisten als de partij van de werkende mens. Het blijft afwachten of die strategie zal aanslaan. Maar het heeft wel dynamiek in de formatie gebracht.
Paradoxaal werd de formatie geholpen door de groene partijen. Zij hebben zich (toch qua communicatie) zo goed als volledig van de wereld afgesloten. Het lijkt erop alsof ze zich hebben teruggetrokken in hun eigen bubbel, maar het tegendeel is waar. ‘Ik ben niet de boze oppositieleider’, zo corrigeerde Groen-boegbeeld Kristof Calvo de karikatuur die van hem was ontstaan. Sinds de verkiezingen wil hij af van ‘het debat om het debat’, ‘het uitvergroten van kleine verschillen’. De nieuwe groenen zien zich als supersamenwerkers: ‘Zelfs als er een paars-gele regering gekomen was, hadden wij groenen vanuit de oppositie aangeboden om die te steunen in deze crisis’, aldus Calvo.
Bart De Wever geloofde dat hij de politiek als geen ander kende, en de klassieke partijen voortdurend te snel en te slim af kon zijn.
Resultaat van de verschillende dynamieken: de groenen leveren 21 zetels, de socialisten zetten uiteindelijk 28 zetels in, het liberale blok is goed voor 26 zetels. Zo komt Paars-Groen aan een krappe meerderheid van 76 zetels op 150. Met de CD&V erbij kan de nieuwe regering – Vivaldi dus – bogen op een al comfortabelere basis van 88 zetels op 150.
Doorslagjes
Maar het blijft een regering zonder Vlaamse meerderheid. Vandaar dat de N-VA meteen begon te schieten op Vivaldi: in 2010 maakte het argument ‘geen Vlaamse meerderheid’ toch indruk op de publieke opinie? Net zoals ‘het spilzieke Wallonië’ opnieuw in het vizier komt – in 2010 kreeg zelfs de zuinige Elio Di Rupo zo de perceptie tegen. Bart De Wever grijpt dus terug naar zijn beproefde slogans en strategieën, eigen aan zijn bubbel.
Nochtans leert de geschiedenis dat het herhalen van succesvolle mantra’s niet altijd een garantie is om aan te knopen bij oude overwinningen. De voorbeelden zijn legio. In 1999 won Louis Tobback (SP) de verkiezing met de slogan ‘Uw sociale zekerheid’, in 1995 leed zijn SP een pijnlijke nederlaag met de slogan ‘Sterk en Sociaal’. Doorslagjes werken zelden.
Terwijl veel N-VA’ers met vergelijkbare munitie als in 2010 al schieten op een nieuwe regering die de eed nog moet afleggen, is de N-VA natuurlijk een andere partij geworden. Tien jaar geleden claimde ze nog een betere bestuurspartij te zullen zijn dan de potverterende socialisten. Vandaag laat zelfs ondernemersorganisatie Voka weten dat Jan Jambon en zijn Vlaamse regering dringend een tand bij moeten zetten, want voorlopig is het echt niet goed genoeg.
En wat met Bart De Wever? Tijdens de coronacrisis kon hij nooit duidelijk maken waar zijn partij voor staat. Een groot deel van de N-VA-achterban behoort duidelijk tot de covid-sceptici – viroloog Marc Van Ranst is voor hen publieke vijand nummer één, de verzamelde wetenschappers beschouwen ze als verspreiders van fake news. Tegelijk steunt Jan Jambon als sidekick van Sophie Wilmès natuurlijk wel al zes maanden de officiële ‘Belgische’ aanpak met zijn mondmaskers en beperkende bubbels. En deed Bart De Wever er nog een schep bovenop met zijn oproepen voor een avondklok en een samenscholingsverbod. Theo Francken dacht onlangs zelfs dat het ideeën van de Antwerpse gouverneur Cathy Berx waren en stelde in interviews vragen over het (on)democratische karakter ervan – Francken had echt geen ongelijk, maar de echte bedenker ervan was zijn eigen voorzitter.
Ongeluk trekt ongeluk aan. Vorig jaar schreef De Wever een hooggestemd boek over Vlaamse ‘identiteit’, vorige week bediende hij zich in een familieprogramma op tv van schuttingtaal die beter op zijn plaats is in een pornofilm. En dan was er afgelopen weekend nog zijn analyse van het Vlaamse partijpolitieke landschap. Terwijl de camera’s beelden toonden van de VB-autokaravaan op de Heizel, deed De Wever in de VRT-studio een poging om de Vlaamse ‘grondstroom’ een nieuwe invulling te geven. Wat hij zei, is tot nu toe niet opgepikt, misschien omdat het op het eerste gezicht ook niet echt te vatten is: ‘Op de ene oever hebben we dus mensen die zeggen dat het systeem moet veranderen, en op de andere staan mensen die geen extremistische toestanden willen, geen antivreemdelingenpolitiek en geen racisme’, zo klonk de analyse van De Wever. Daaruit concludeerde hij: ‘Tussen die twee oevers willen wij staan. Dat is een stroom die wij zo breed mogelijk zullen maken.’
Als wij de voorzitter goed begrepen hebben, is de N-VA een partij die het systeem een beetje wil veranderen. Die niet te veel extremistische toestanden wil. Die slechts een gematigde variant propageert inzake antivreemdelingenpolitiek en racisme. Want dat is wat hij zegt. Mogelijk gaat het weer om een wat ongelukkige formulering van een boodschap die anders was bedoeld. Intussen flirt de N-VA in peilingen met de twintigprocentgrens. Dan staat de partij niet echt sterker meer dan de oude Volksunie. Dan is de hele operatie-De Wever uitgewoed, tien jaar na de spectaculaire doorbraak bij de verkiezingen van 2010.
Mogelijk wordt 2020 het jaar van een onuitgegeven zevenpartijencoalitie zoals Vivaldi, al blijft het afwachten of die formule zal werken. En is 2020 niet het jaar waarin Bart De Wever van het padje is afgeraakt? De rechte weg naar de federale regering wist hij alvast niet te vinden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier