Vlaamse seks in de jaren vijftig: ‘Koppels genoten er niet ten volle van’

'Man en vrouw praatten nauwelijks over hun seksleven en stuurden het schip dus amper bij.' © iStock

In Vroeger was alles anders reconstrueert historicus en schrijver Korneel De Rynck in woord en beeld het leven aan het einde van de jaren vijftig. Knack biedt u een fragment aan over seksualiteit in Vlaanderen voor de golden sixties: ‘Veel vrouwen stonden niet te springen om tussen de lakens te duiken.’

Vandaag de dag is er seksuele vrijheid. We gebruiken voorbehoedsmiddelen, vooral de pil, en kunnen daardoor kiezen of we seks hebben voor het plezier of om een kind te verwekken. We worden via allerlei media bestookt met informatie over seks. Koppels gaan op zoek naar hoe ze er het meest van kunnen genieten. Die vrijheid was er niet in de jaren vijftig. De pil bestond nog niet, en seks was taboe, dankzij de kerk. Veel Belgen hadden daardoor een verkrampt seksleven.

De tactiek van de kerk was een combinatie van bestrijden en doodzwijgen. En de katholieke overheden deden hetzelfde.

Seksleven

De nog invloedrijke katholieke kerk had een zeer antiseksuele houding. Ze was gekant tegen geboortebeperking, en dus tegen seks voor het genot. De geslachtsgemeenschap diende enkel voor de voortplanting, en je móést kinderen krijgen, liefst zo veel mogelijk. Je mocht ook niet over seks praten. De Gentse moraalfilosoof en seksuoloog Jos Van Ussel (1918-1976), die in die jaren het taboe probeerde te doorbreken, vatte het als volgt samen: ‘Over seksualiteit heerste hetzelfde “welsprekend” stilzwijgen als over de dood, de duivel, de pest.’

Ondanks de kerkelijke tegenstand probeerden de meeste Belgische koppels toch seks te hebben louter om daarvan te genieten. De anticonceptie gebeurde wel op een heel andere manier dan nu. Van de pil, intussen niet meer weg te denken, was nog geen sprake. De andere voorbehoedsmiddelen waren er wel al: het spiraaltje, het condoom en het pessarium (of de vrouwenring). Sterilisatie was eveneens al mogelijk. Maar deze betrouwbare technische hulpmiddelen werden in die jaren bijna niet benut. Ze waren moeilijk verkrijgbaar, nauwelijks bekend of hadden een slechte reputatie. Opnieuw dankzij de kerk. Haar tactiek was een combinatie van bestrijden en doodzwijgen. En de katholieke overheden deden hetzelfde. Het Strafwetboek verbood namelijk de commerciële verspreiding van en reclame voor voorbehoedsmiddelen. De drie laatste paragrafen van artikel 383 luidden als volgt:

Met dezelfde straffen wordt gestraft:

  • Hij die voorwerpen, bijzonder bestemd om zwangerschap te voorkomen, uitstalt of verspreidt ofwel reclame maakt om den verkoop daarvan te bevorderen.
  • Hij die, uit winstbejag, een andermans driften voldoet door het uitstallen, verkopen of verspreiden van gedrukte of niet gedrukte stukken, waarin enig middel tot voorkoming van zwangerschap wordt bekendgemaakt, door het aanprijzen van het gebruik daarvan of door het verstrekken van inlichtingen omtrent de wijze, waarop het wordt verkregen of gebruikt.
  • Hij die, met het oog op den handel of op de verspreiding, de bij het vorig lid bedoelde geschriften vervaardigt, doet vervaardigen, doet invoeren, doet vervoeren, aan een vervoer- of verspreidingsagent overhandigt, door enig publiciteitsmiddel aankondigt.

Strikt genomen was enkel de reclame en verspreiding van voorbehoedsmiddelen ‘uit winstbejag’, puur voor ‘den verkoop’, streng verboden. Maar de wet was dubbelzinnig. De normale verkoop was in zekere zin ook commercieel, en het verstrekken van informatie of voorlichting kon eveneens als reclame beschouwd worden. De wet beperkte meer dan ze op het eerste gezicht liet blijken.

Onder druk van kerk en wet spraken de meeste dokters met hun patiënten niet over deze anticonceptiva, en hetzelfde gold voor apothekers. Algemene voorlichting over het gebruik van deze middelen ontbrak. In de zomer van 1955 was wel de Belgische Vereniging voor Seksuele Voorlichting (BVSV, het huidige Sensoa) opgericht. Die had als doel ‘juiste en heldere, wetenschappelijk getoetste inzichten en opvattingen op het gebied van het geslachtsleven en op maatschappelijk en cultureel leven, voor zover dat met het geslachtsleven verband houdt, te grondvesten en te verspreiden, dit alles mede ter bestrijding van abortus provocatus’. Vrijwilligers gaven lezingen over seksualiteit en anticonceptie, ook al flirtte dat met het verbod op reclame voor voorbehoedsmiddelen. Uit het boek Vlaanderen vrijt: ‘Hun voordrachten hadden daarom iets van undercoveroperaties: gewapend met voorlichtingsliteratuur en een koffertje waarin stalen van de toen beschikbare anticonceptiva zaten – de zogenaamde “poepvalies” – gaven ze in achterafzaaltjes uitleg, hopend dat er geen verklikker tussen de deelnemers zat.’ Het was voorlopig een achterhoedegevecht. Veel impact had de BVSV niet. Verder was er nauwelijks lectuur of informatie hierover. En de mensen voelden te veel schroom om zelf navraag te doen.

Het toenmalige spiraaltje had geen goede reputatie door vroegere complicaties, het was duur, en er waren weinig dokters die het wilden plaatsen. Laat staan dat vrouwen hiervoor naar de (mannelijke) huisarts wilden. Condooms, ‘capôtes’ of ‘capotjes’ in de volksmond, deden het niet veel beter. Tijdens de oorlog hadden de zegevierende soldaten rubbertjes op zak, voor het geval een gewillige Belgische dame met hen feest wilde vieren. En prostituees maakten al een tijdje dankbaar gebruik van condooms. ‘Capotjes’ werden mede daardoor geassocieerd met losbandige, buitenechtelijke seks. Velen wisten ook niet dat ze bij de apotheek te koop waren, of ze wisten het wel, maar durfden er daar niet naar te vragen. Een vrouw die condooms kwam kopen was al helemaal uit den boze, dat moest wel een hoertje zijn. Alleen assertievere mannen, de Durvers, trokken hun stoute schoenen aan. Ze wilden dan liefst dat er geen volk was in de apotheek, en zeker geen bekenden tegen het lijf lopen. Maar dan nog weigerde een conservatieve apotheker soms vlakaf om condooms te verkopen, of vroeg hij om een doktersvoorschrift. Ze werden ook, desnoods onder de toonbank, als een clandestien pakketje, in een ondoorschijnende en neutrale verpakking, overhandigd, zodat de klant er onopvallend mee over straat kon lopen. Ten slotte speelde ook mee dat de condooms van toen minder gebruiksvriendelijk waren dan nu.

Het geboortecijfer lag hoger dan nu, vooral omdat er onbetrouwbare anticonceptiemethoden werden toegepast en de pil nog niet bestond.
Het geboortecijfer lag hoger dan nu, vooral omdat er onbetrouwbare anticonceptiemethoden werden toegepast en de pil nog niet bestond.© Gilbert D’Haen, FOMU

Kortom, koppels hadden beperkt toegang tot de betere voorbehoedsmiddelen. De Belgen deden daarom zonder hulpmiddelen, op een natuurlijke, primitieve manier, aan geboortebeperking. Meer dan de helft van de Belgen paste coitus interruptus toe: het terugtrekken vlak voor de ejaculatie, vooral bekend als ‘voor het zingen de kerk uit gaan’. De kerk was ook hier niet voor te vinden, ze hadden liever dat iedereen tot het einde van de mis bleef. Een andere gebruikte uitdrukking was ‘een halte voor het eindstation uitstappen’. Daar bestonden varianten op, afhankelijk van de woonplaats. In het Gentse mocht de man niet naar Gent-Sint-Pieters, maar moest hij al uitstappen in Gent-Dampoort. In de regio van Antwerpen diende de brave echtgenoot de trein al in Berchem te verlaten. Wie naar Brussel wilde, moest er toch al uit in Schaarbeek. Je mocht vooral niet in het eindstation aankomen, en dat had dit keer niets met de NMBS te maken. Nog een andere vindingrijke beschrijving voor het terugtrekken was deze: ‘Ge moogt uw worstje wel in ’t panneke braden maar het sausje moet ge buiten afgieten.’ Hoe leuk die volkse spreekwoorden ook waren, deze methode hield uiteraard risico’s in. Voorvocht bevat immers ook spermacellen, en het gebeurde vaak dat de man toch bleef zitten tot het eindstation. Het was dus telkens afwachten of er geen kind was verwekt. In het boek De schaamte en de schrik, goesting en genot van Diane De Keyzer zegt een vrouw daarover: ‘Als het dan toch een keer te laat was, was het nog geen malheur… we waren getrouwd.’

Andere koppels deden het met periodieke onthouding: geen seks tijdens de vruchtbare periode van de vrouw. Ze gebruikten daarbij meestal de kalendermethode die de Japanse gynaecoloog Ogino en de Oostenrijker Knaus rond 1930 onafhankelijk van elkaar hadden uitgewerkt. Kort gezegd moest je de dagen tellen vanaf het begin van de menstruatie om in te schatten wanneer de vrouw vruchtbaar was en wanneer ‘onthouding’ aan te bevelen was. Een soort kalenderliefde. Deze manier vereiste dat je de planning goed bijhield, en door wisselingen in de cyclus was ze niet volledig betrouwbaar. ‘We hadden twee kinderen en besloten aan periodieke onthouding te doen’, vertelt Suzanne in het boek Ons moeder. Verhalen uit de tijd van toen. ‘We wisten eigenlijk niet goed wat het was, maar deden het met de hulp van de dokter en een soort schema waarop je moest aanstippen wanneer je “vatbaar” was en wanneer het “geen kwaad” kon. Maar dat mislukte en ik was al heel vlug in verwachting van mijn derde kind. Ik zei: “Ach, het is de wil van God.” Dat zei ik uiteindelijk telkens opnieuw wanneer ik weer eens zwanger was.’ Deze techniek was de enige vorm van geboorteregeling die de kerk bij bepaalde ‘ernstige gevallen’ wilde aanvaarden. De kalendermethode werd daarom ook weleens smalend ‘Vaticaanse roulette’ genoemd.

Coitus interruptus en periodieke onthouding waren onbetrouwbare methoden die seksueel genot in de weg stonden. Er was altijd een risico dat de vrouw toch zwanger werd. Een zwaard van Damocles dat boven het bed hing. Bij coitus interruptus was er steeds de vrees dat de man zich niet op tijd zou kunnen terugtrekken, en door het terugtrekken kwam de vrijpartij abrupt ten einde; de bedpartners konden nooit ‘voluit’ gaan. Door het vrijkomen van voorvocht was je ook nooit zeker. Wie de kalendertechniek gebruikte, moest alles berekenen en bijhouden, en kon niet zomaar de broek of rok uitdoen. Als je zin kreeg om te rampetampen, moest je eerst in de agenda kijken of het wel paste. En wanneer het wel uitkwam, kon het zijn dat de berekening niet klopte en de vrouw toch vruchtbaar was. Onbezorgd genieten was moeilijk.

Dit alles – de methoden, het gebrek aan informatie, de taboes – had nadelige gevolgen voor de frequentie en de kwaliteit van seks. Koppels genoten er niet ten volle van. En zeker vrouwen niet. Laat staan dat ze tot een orgasme kwamen.

Tegelijkertijd was er een groot gebrek aan informatie over goede seks voor beide partners, over hoe het plezier verhoogd kon worden. Tegenwoordig hebben boekhandels en bibliotheken keus te over op dat gebied. Op het internet is een heleboel informatie te vinden, slechts één muisklik verwijderd. Op radio en televisie wordt openlijk over de materie gepraat. Maar destijds wisten mannen en vrouwen ’theoretisch’ weinig over elkaars lichaam, en zeker niet over het orgasme bij de vrouw. En de vrouw was blijkbaar niet in staat om haar man daarmee in de praktijk te helpen. Dat had vooral te maken met schaamte. Man en vrouw praatten nauwelijks over hun seksleven en stuurden het schip dus amper bij.

Dit alles – de methoden, het gebrek aan informatie, de taboes – had nadelige gevolgen voor de frequentie en de kwaliteit van seks. Koppels genoten er niet ten volle van. En zeker vrouwen niet. Laat staan dat ze tot een orgasme kwamen. Veel vrouwen stonden dan ook niet te springen om tussen de lakens te duiken. Ze deden het omdat ze het als een huwelijksplicht beschouwden, om hun man niet voor het hoofd te stoten, om hem te plezieren. ‘Ik bedenk altijd het menu van de volgende dag en dan is het zó voorbij’, aldus de getuigenis van een vrouw in het boek Huiselijk leven. En de drieëntachtigjarige moeder van een collega vertelde me: ‘God nee, ik deed dat niet graag. Toen mijn man aan zijn prostaat geopereerd moest worden en daarna niet meer “kon”, was ik blij dat dat achter de rug was.’

Vanaf het begin van de jaren zestig veranderde er veel. In 1960 werd de anticonceptiepil ontwikkeld, met een belangrijke – maar weinig bekende – inbreng van de Belgische gynaecoloog Ferdinand Peeters. Een jaar later kwam de pil op de Belgische markt. Voor het eerst was er een voorbehoedsmiddel dat gemakkelijk was in gebruik, niet in contact kwam met de geslachtsdelen, niet stoorde tijdens de seks en zeer betrouwbaar was. Een revolutionaire uitvinding. Eindelijk kon men echt onbezorgd van seks genieten. In 1966 nam 7 procent van de gehuwde vrouwen de pil, in 1971 was dat cijfer gestegen naar 20 procent (vandaag gaat het om 60 procent). Het gebruik van de andere betrouwbare middelen, vooral condooms, nam eveneens toe. Tegelijk daalde de keuze voor coitus interruptus en periodieke onthouding, zij het langzaam. In 1973 werd het verbod op de commerciële verspreiding van en reclame voor anticonceptiva geschrapt, waardoor de verkoop vrijer kon gebeuren en men informatie kon verstrekken zonder risico op vervolging. De kerk verloor steeds meer haar greep op de maatschappij. Taboes werden doorbroken.

Seksuele opvoeding

De seksuele opvoeding van kinderen bleef in de jaren vijftig volledig in gebreke. Op school, zeker de katholieke, kregen ze nul informatie. Ook de meeste ouders gaven hun kinderen geen minuut voorlichting. De ouders wilden dat niet, ze voelden te veel schaamte of ze wisten niet hoe ze het zouden moeten aanpakken. Zelf begonnen ze er alleszins nooit over. Vragen van kinderen beantwoordden ze niet of omfloerst – wat op hetzelfde neerkwam. Als ouders over iets intiems begonnen, dan schakelden ze even over op het Frans of stuurden ze de kinderen weg.

Schrijfster Monika Triest (1941) kreeg wel soms een antwoord op haar vragen. ‘Spontaan werd er zeker niet over seks gesproken. Ik durfde weleens een vraag te stellen aan mijn ouders, en dan vonden ze dat ze daar eerlijk moesten over zijn. Mijn vader was onderwijzer, hij beschouwde dat ergens als zijn taak. Maar toen ik trouwde, had ik bijvoorbeeld het woord “orgasme” nog nooit gehoord.’

Zwangere moeders probeerden hun dikke buik voor de oudere broertjes en zusjes te verbergen onder losse kleren, bijvoorbeeld een wijde rok of schort. Viel het toch op, dan was het omdat ze ’te veel had gegeten’. Als een kind aan zijn ouders vroeg waar kindjes vandaan kwamen, ontweken ze de vraag of maakten ze hun iets wijs. Kindjes werden op de markt of in een speciale winkel gekocht, kwamen uit een kool of een andere groente tevoorschijn, of werden speciaal aan huis geleverd door een ooievaar. In het boek De schaamte en de schrik, goesting en genot vertelt een zekere Marie-Louise: ‘Ik kwam uit het witloof, zo vertelden mijn ouders me. Mijn zus kwam uit de rodekolen en nog een andere uit de bloemkool. En als ik vroeg of ik dan toch niet met de boot was gekomen, werd me heel beslist geantwoord dat ik uit het witloof kwam.’ Wie in de buurt van een rivier of aan de kust woonde, schakelde een bootje in. In de regio van Oostende vertelden moeders dat de maalboot uit Engeland soms een hele vracht kindjes mee had. Dat moeder na de geboorte enkele dagen in bed moest blijven, thuis of in de kliniek, kwam dan weer omdat ze gevallen was, of omdat de ooievaar met zijn snavel in haar been had gepikt.

Kinderen en jongeren, zoals dit verliefde paar(?), kregen noch op school noch thuis voorlichting over hun lichaam, voortplanting en seksualiteit.
Kinderen en jongeren, zoals dit verliefde paar(?), kregen noch op school noch thuis voorlichting over hun lichaam, voortplanting en seksualiteit.© Gilbert D’Haen, FOMU

Menstruatie

Als seks en lichamelijkheid al taboe waren, dan gold dat zeker voor het ‘maandelijks ongemak’. Menstruatie was als een doodzonde, alles daaromheen moest verborgen blijven. Vrouwen vertelden daar niets over tegen hun echtgenoten. En ouders bereidden hun dochters er niet op voor: ze moesten het de eerste keren maar zelf ontdekken. Het was voor veel meisjes dan ook een beangstigende ervaring. Een oudere vrouw getuigt in het boek Begeerte heeft ons aangeraakt: ‘Ik wist helemaal niets. Ik was 13 jaar en wist niet wat er allemaal kon gebeuren. Ik weende want ik dacht dat ik doodging.’ Een andere vrouw zegt: ‘Ik was de eerste van drie zussen die haar maandstonden kreeg. Mijn moeder maakte me wijs dat ik een zweer had die elke maand terugkeerde. Op een keer kwam mijn oudste zus daarmee ook voor de dag. Ik dacht dat ik haar besmet had.’ Als een meisje haar maandstonden kreeg, wilden veel moeders geen uitleg geven. Simonne (1959) vertelde me: ‘Toen ik mijn regels kreeg, riep ik er meteen mijn moeder bij. Ze zei niets. Ze haalde bobon, mijn grootmoeder die nog bij ons inwoonde, en die heeft het uitgelegd. Ze deed dat zeer goed, open, maar ik begreep niet waarom mama daar zelf niets over zei.’

De synthetische wegwerpmaandverbanden en tampons van nu bestonden destijds niet. De meeste vrouwen gebruikten katoenen maandverbanden, vodden, die ze hergebruikten. Het ging om dik verband, bestaande uit enkele lagen gebreid katoen. De twee uiteinden waren van dunner katoen en bevatten een knoopsgat. Die knoopte of speldde je vast aan een dunne riem, het ene uiteinde aan de buikzijde, het andere aan de rugzijde. Zo hield de riem het maandverband op zijn plek. Het was een soort onhandige slip; het zat ongemakkelijk en het bloed ging er ook weleens door. Dergelijke verbanden waren in de winkel te koop. Maar sommige vrouwen maakten ze gewoon zelf, bijvoorbeeld met de versleten hemden van vader of met stukken van oude lakens.

De maandverbanden werden keer op keer uitgewassen. Na gebruik werden ze in een emmer met water gegooid om het bloed eruit te weken, waarna moeder ze in de ketel of de wasmachine gooide. Een getuigenis uit Ons moeder. Verhalen uit de tijd van toen: ‘Wanneer we onze maandstonden hadden, stond er een keteltje onder de gootsteen, met een deksel erop. Als kind heb ik eens geloerd naar wat erin zat. Ik was verbijsterd door al dat bloed. […] Een enkele keer heb ik moeder met het keteltje naar buiten zien gaan. Ze zette het over een putje, viste met een stok de banden eruit en ze spoelde ze in proper water. Daarna waste, bleekte en droogde ze de banden. Dat kun je je nu toch niet meer voorstellen.’

Vlaamse seks in de jaren vijftig: 'Koppels genoten er niet ten volle van'
© Angèle

Moeder deed dit alles ‘in het geniep’, uit het zicht van man en kinderen, zeker de jongens. Niemand mocht zien dat ze hiermee in de weer waren, en er werd met geen woord over gerept. Nadat de verbanden gewassen en proper waren, werden ze aan de draad gehangen om te drogen – dat mocht dan wel openlijk. Al die smalle witte lappen naast elkaar wekten natuurlijk de nieuwsgierigheid van de kinderen. Als ze hun moeder vroegen wat die dingen waren, maakte zij hun iets wijs. ‘Dat zijn slaapmutsen’, zei moeder dan. Maar het konden ook zweetdoeken zijn, of braakdoeken of doeken voor als je neus of knie bloedde. Of keeldoeken, ‘voor als ge pijn hebt aan uw keel’. Zo kon het weleens gebeuren dat een kind de woonkamer binnenstapte met maandverband rond zijn hoofd of zijn keel. Andere moeders zeiden dat het halsstukken waren die vader onder zijn hemd droeg. Kort samengevat: vrouwen deden alsof het hun neus was die bloedde.

Wegwerpverbanden zijn eerder bij toeval uitgevonden in de Eerste Wereldoorlog door verpleegsters aan het front. Ze hadden nauwelijks doeken voorhanden, hadden bovendien geen tijd en gelegenheid om ze uit te wassen en legden daarom absorberende operatiezwachtels in hun onderbroek. Na de oorlog werden deze geïmproviseerde wegwerplappen gecommercialiseerd, maar pas in de jaren zestig doken ze ook in ons land op. De toenmalige verbanden waren wel dikker, groter, onhandiger en minder absorberend dan die van vandaag. In het begin wikkelde de apotheker die verbanden steevast in papier, zodat niemand kon zien wat het was, en er werd nauwelijks reclame voor gemaakt. De huidige tampons kwamen er in de jaren zeventig. Ze gaan terug tot de oudheid, toen Egyptische vrouwen rolletjes zachte papyrus gebruikten, maar het duurde dus een tijd voordat ze herontdekt en verbeterd werden. Recent is ook de menstruatiecup opgekomen. Vandaag de dag hoeven vrouwen deze producten niet meer in een donker steegje te kopen, ze kunnen alles gemakkelijk in apotheken, winkels en supermarkten terugvinden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content