‘Vlaamse identiteit’ (deel 2): historicus Rolf Falter fileert de zoektocht naar een vaderlands gevoel
De tv-serie ‘Het verhaal van Vlaanderen’ beroert de gemoederen. Historicus Rolf Falter zet een stap achteruit en stelt prikkelende vragen. Zoals: hoezeer verschilt Vlaanderen in oorsprong eigenlijk van België? Wat verbindt ons? En waarom kan een canon toch nuttig zijn?
De turbulente geschiedenis van wat we vandaag ‘Vlaanderen’ noemen, toont aan dat het typische aan het historische verhaal van onze contreien vooral is dat het atypisch is geweest. Er heeft zich bij ons veel minder een rechtlijnig staatkundig proces voltrokken dan in Engeland en Frankrijk, vanaf 1550 ook in en rond Hocanonlland, of later in Duitsland. België en het Vlaanderen in de vorm die we nu kennen, duiken pas rond 1830 op, en de intellectuele aanloop ernaartoe duurde hooguit enkele decennia. Anno 1770 kende geen enkele ziel op de hele wereld nog zelfs maar een van beide begrippen. Cartografen tekenden toen niet meer in het Latijn, en je zult dus nooit de term Belgica Austriaca vinden voor het territorium dat de Spanjaarden toen nog altijd Flandes noemden. De termen ‘België’ en ‘Vlaanderen’ dekken dus maar 9 procent af van de tijdsschaal van 2000 jaar geschreven geschiedenis in West-Europa. Als het een troost mag zijn: Nederland haalt ook maar 20 procent.
De termen ‘België’ en ‘Vlaanderen’ dekken maar 9 procent af van de tijdsschaal van 2000 jaar geschreven geschiedenis in West-Europa.
Begin er dus maar eens aan, aan die ‘Vlaamse identiteit’ te definiëren. Toch kan, mag en moet je zelfs die oefening af en toe doen. Er is een bijna 200 jaar oud Belgisch staatsverband. Daarin woelt een Vlaamse subdivisie waarin, ondanks het einde van de taalstrijd, een drang bestaat om België op te doeken en als aparte staat zijn eigen weg te gaan. Wat maakt de mensen die daarin zitten dan gemeenschappelijk genoeg om dat eventuele nieuwe staatsverband beter te vinden dan het oude? Stel die vraag overigens niet aan de overheden: elke overheid, of ze nu Belgisch, Vlaams en steeds meer ook Europees is, tracht zichzelf met behulp van historici en kunstenaars een legitimiteit te creëren die het liefst teruggaat tot de zeven eerste dagen van de Schepper van hemel en aarde. Elke koning in de middeleeuwen had een stamboom die in Troje begon. Henri Pirenne, de grote historicus van rond 1900, sprak al over les Belges ten tijde van Caesar, en Conscience greep terug naar 1302.
Afkeer van nationale pathos
Laten we zelf, als historici, de poging even wagen. Waar je niet omheen kunt als je door een groot stuk van het hedendaagse Vlaanderen reist, is het erfgoed van de beschaving van de Lage Landen tussen 1200 en 1700. Toeristen komen zich eraan vergapen, vooral in Brugge, Gent en Antwerpen. Dat erfgoed delen we met Nederland en Noord-Frankrijk. Het is geografisch bepaald omdat van Saint-Omer tot Bremen de kust rond de grillige, brede monding van Maas, Rijn en Schelde zanderig, kneedbaar en toegankelijk is en zo de grootste toegangspoort tot Europa blijft. Wil je een Hyundai vanuit Korea naar Istanbul krijgen, dan gaat dat ook vandaag nog altijd het goedkoopst via Zeebrugge.
De strijd tegen het water, de onvermoeide pogingen om het te controleren, en het vruchtbare land eromheen hebben deze contreien economisch laten opbloeien. Ze hebben ze getekend. Over hoever dat gebied reikt, kun je discussiëren. In zekere zin hebben Henegouwen, Luik of het Ruhrgebied en zelfs het zuidwesten van Engeland, Londen inbegrepen, daar ook mee van geprofiteerd. Even indirect als wat we hedendaags de Kempen noemen, binnen Vlaanderen. Niet onbelangrijk: de havens zijn vandaag nog altijd voor de Vlaamse economie, en de strijd tegen het water zal in deze eeuw van klimaatopwarming zeker niet minder belangrijk worden.
Bij de krakkemikkige lyriek van De Vlaamse Leeuw flitst onherroepelijk ‘akke akke tuut tuut’ door je hoofd.
Zo’n strategisch gebied heeft altijd gretige veroveraars gelokt. Het begon al in de middeleeuwen, met Fransen en Engelsen die de wolhandel van Vlaanderen en Brabant als instrument in hun onderlinge strijd hanteerden. Zeker de Spaanse Nederlanden, die tussen 1550 en 1720 permanent het slagveld van Europa waren en hun bevolking toen fors zagen krimpen, hebben dat altijd mogen ervaren, met nog een paar stevige oorlogen rond 1792, 1914 en 1940 nadien. Vandaar haast zeker een algemene afkeer van pomp and circumstance, nationale pathos, vlaggen en volksliederen, en vooral sabelslijperij en militarisme. Het is iets wat we, bijna genetisch, delen met alle inwoners van het in het verleden zo geteisterde België. Sportploegen voelen zich, gedreven door hun marketeers, tegenwoordig blijkbaar meer en meer verplicht om hartstochtelijk de tekst van de Brabançonne te debiteren voor de camera’s. Maar de beste tekst blijft het alom, altijd en ook door de Walen gebezigde pompompom, wil je onzinnigheden als Aanvaard ons kracht en het bloed van onze aaa-dren vermijden. Bij de krakkemikkige lyriek van De Vlaamse Leeuw flitst overigens ook meteen onherroepelijk akke akke tuut tuut door je hoofd.
Volk van onderpastoors en onderwijzers
Vlaanderen heeft eveneens, en ook al was hier begin zestiende eeuw een van de eerste broeihaarden van het protestantisme, een intens katholiek verleden. Dat deelt het met Frankrijk en de rest van België. Nog in 1985 haalde Vlaanderen (en ook Brussel en Wallonië) massaal de rondreizende paus Johannes Paulus II als een volksheld binnen, terwijl de nochtans ook talrijke katholieken in Nederland een paar dagen eerder nauwelijks de moeite hadden gedaan om voor hem op straat te komen. Dat katholiek verleden uit zich nog altijd in het schuwen van openlijke dissidentie en discussie (waarop de Nederlanders net kicken), in paternalisme, in het voortdurend willen beleren van onze medemens. Marnix Gijsen omschreef de Vlamingen destijds al als ‘een volk van onderpastoors en onderwijzers’.
In 1985 liep Vlaanderen uit om paus Johannes Paulus II te verwelkomen. Nederlandse katholieken bleven gewoon thuis.
Ook taal is een natievormende kracht. Voor het hedendaagse Nederlands doet ze dat al sinds Conscience. Maar die taal is ook niet uniek, we delen met Nederland – tenzij we doorgaan met het cultiveren van diffuse Vlaamse accenten. Van die laatste bestaan zowel Vlaamse (het oude graafschap), Brabantse als Limburgse varianten, waarbinnen ook Leuvens en Antwerps sterk van elkaar verschillen, net als de dialecten van Sint-Truiden of de Maaskant. Zolang de verschillen beperkt blijven tot wat slordig Nederlands in soaps (en af en toe een lokale tongval in Het verhaal van Vlaanderen), en geen grotere woordverschillen in teksten opleveren dan tussen Duitsland en Oostenrijk, is dat nog aanvaardbaar. Maar je kunt (zoals in de voorbije decennia Tsjechen en Slowaken, Serviërs en Kroaten, of Valencianen en Catalanen) die kleine verschillen ook met behulp van moedwillige professoren in de linguïstiek oppompen tot gescheiden talen met eigen woordenboeken en grammatica’s.
Met wat goede wil kun je ook veeltaligheid als wezenskenmerk van deze contreien aanhalen. Het is iets wat migranten – die in Vlaanderen altijd talrijk zijn geweest zijn, zij het de laatste decennia te veel in te korte tijd en onder slordige voorwaarden – vandaag nog altijd kunnen waarderen. Die traditie komt vooral van de noodgedwongen omgang met het Frans van de vorige generaties, wilden ze hogerop raken. Maar ze is ook veel ouder: wie wilde meedraaien in wereldsteden uit het verleden als Antwerpen, en voordien Brugge en Gent, kon niet onder meertaligheid uit – Nederlands, Frans, minstens Latijn kunnen lezen, soms nog een mondje Spaans, Italiaans of Duits. Er zijn zelfs een paar telgen uit de waarschijnlijk exclusief Franstalige dynastie van graven van Vlaanderen bekend die Vlaams gingen leren en spreken om het volk in Gent en Brugge aan hun zijde te krijgen.
Vlaamse Beweging
Wat kunnen we nog aanhalen? Oh ja, het hedendaagse Vlaanderen is uiteraard ook gevormd door zijn Vlaamse Beweging. Die is geëvolueerd. De democratische cultuurbeweging die Conscience voortbracht, en die zoals alle kunstenaarsacties politiek marginaal bleef, werd vanaf het midden van de negentiende eeuw gerecupereerd door de alomtegenwoordige clerus. Die vond er een handig idee in om het volk te behoeden voor de verderfelijke liberale – en later socialistische – invloeden die bij ons vooral vanuit Frankrijk overwaaiden. Vandaar dat de felste flaminganten dra in de minst verstedelijkte gebieden te vinden waren, de Kempen en het platteland van Oost- en West-Vlaanderen, in dorpen waar vaak Franstalige edellieden van vader op zoon burgemeester werden.
In de hoofden van veel Franstaligen groeide de opvatting dat strijden voor ‘le patois flamand’ alleen een oprisping van achterlijkheid kon zijn.
Vandaar ook dat in de hoofden van veel Franstaligen, de briljante intellectueel kardinaal Mercier voorop, de gemakzuchtige opvatting groeide dat strijden voor le patois flamand alleen een oprisping van achterlijkheid kon zijn. Zelfs de flamingantische liberale Gentenaar Julius Vuylsteke ontdekte pas rond anno 1870 op rijpere leeftijd dat men in Amsterdam aan de universiteit wetenschap doceerde in het Nederlands, en dat zoiets dus kon. Vandaar ook dat Edward Anseele, van de Vooruit in Gent, zich weliswaar zeer bewust was van de taaldiscriminatie van zijn arbeiders in Vlaanderen, maar voor zijn strijd toch de socialistische solidariteit met de Franstalige medestanders verkoos.
Die patronen versterkten nog toen te veel kleine garnalen van de Vlaamse Beweging zich tussen 1914 en 1918 gewillig en vaak goedbetaald voor de kar van de Duitse bezetters lieten spannen, die nochtans als ongeremde beesten tekeer waren gegaan bij de inval en het bestuur van België, en dus uitgespuwd werden door het overgrote deel van de bevolking, ook in Vlaanderen. En nog meer toen een groot deel van de Vlaamse Beweging anno 1930, uit onmacht en onvermogen om snel en via democratische weg de Vlaamse meerderheid in dit land te valoriseren in taalgelijkheid, voor de korte weg van de totalitaire dictatuur opteerde. Die was weliswaar populair in die crisisjaren, maar van in het begin moet alvast voor de verstandigsten duidelijk geweest zijn dat die enkel kon uitlopen op een oneindige escalatie van militair geweld en politieke moord om het nagestreefde doel te bereiken. Anno 1940 liet men zich bovendien nog maar eens moedwillig ringeloren door de Duitse bezetter, die zelf verbaasd moet zijn geweest bij zo veel Vlaamse naïviteit.
Aan dat recentere verleden houden we onze Vlaamse grondtendens over om in eerste instantie altijd sceptisch te zijn tegenover elke verandering en vernieuwing (nogal wat professoren aan de lange tijd intellectueel dominante KU Leuven zijn daar nog altijd meester in), om electoraal vooral conservatief te stemmen, om onze intellectuele horizon tot Vlaanderen te beperken, om reactionaire ideeën met iets meer gemak te cultiveren. Nog zo’n erfenis is dat we als enige land in Europa een dominant christelijke arbeidersbeweging hebben, en niet de gebruikelijke socialistische.
Progressief bekrompen
Vlaanderen is qua bevolkingsdichtheid een sterk verstedelijkte samenleving, die dus normaal gesproken eerder links zou stemmen. Maar die laatste tendens heeft altijd hooguit, in de schaarse beste jaren, een toenadering tot gelijkheid met rechts betekend. We zijn dus niet toevallig de eerste regio in Europa waar extreemrechts doorbrak, en dertig jaar later nog altijd dominant is. Overigens is de Vlaamse intellectuele grondstroom in de media, aan universiteiten en in geschriften sinds het wegdeemsteren van kerk en CVP wél progressief geworden, maar heeft die van haar katholieke voorganger het vermogen geërfd om zo weinig mogelijk over de grenzen te willen kijken. Het wereldnieuws komt dezer dagen hoofdzakelijk uit Vlaanderen, met sport en het weerbericht als belangrijkste aandachtspunten. De openbare omroep investeert massaal in voetbalanalisten, maar heeft maar één echte expert op Oekraïne. Je kunt nu eenmaal ook progressief bekrompen blijven.
Het diep-conservatieve, reactionaire is het enige wat ons in Vlaanderen helemaal onderscheidt van al onze directe buren.
Dat diep-conservatieve, reactionaire is het enige wat ons in Vlaanderen helemaal onderscheidt van al onze directe buren. Alle andere identiteitsgegevens delen we vooral met België, sommige met Frankrijk, sommige met Nederland, nauwelijks wat met Duitsland of Engeland. De verschillen qua vermeende identiteit tussen Vlaanderen en België zouden dus weleens heel beperkt kunnen zijn, wat niet hoeft te verbazen aangezien beide staatkundige begrippen bijna gelijktijdig zijn ontstaan. Misschien zijn er maar twee van die verschillen. De taal delen we vooral met Nederland, al zijn we dat aan het ondergraven. De cruciale rol van de havens, daarentegen, zal ons vroeg of laat in een grote fusie met Rotterdam dwingen, waarvan de recente fusies tussen Antwerpen en Zeebrugge, en Gent en Vlissingen maar het voorspel zijn.
Geschiedenis als attitude
Bij dit alles heb ik het niet eens over het carnaval gehad, dat net als in het Rijnland vooral in het Maasland uitbundig wordt gevierd, met een opvallende maar geïsoleerde uitloper in Aalst. Of over ons culturele gedrag in het algemeen. Zeer zeker leven de culturele werelden van Vlaanderen en Franstalig België bijna volledig afgescheiden van elkaar. Tegelijk blijft de interactie tussen Vlaanderen en Nederland merkwaardig klein, ondanks de gemeenschappelijke taal. Michiel Hendryckx, verslaafd aan Frankrijk, West-Vlaming, Gentenaar en begenadigd fotograaf, schreef vijf jaar geleden niet ten onrechte: ‘In wezen is de Vlaming een Fransman die toevallig Nederlands is blijven spreken.’ Onze hunkering naar joie de vivre, onze scepsis tegenover de overheid, ons dagelijkse gemor, ons rijgedrag, onze neiging tot je-m’en-foutisme tegenover de collectiviteit, onze beate bewondering voor blingbling, onze vaak belegen humor doen ons inderdaad heel erg op veel zuiderburen lijken.
Identiteitsgevoelens ontkennen is even stompzinnig als ze sublimeren tot een allesbepalende waarde.
Om maar te zeggen dat ‘Vlaamse identiteit’ een complex gegeven blijft, zelfs al riskeert de Vlaamse kiezer deze contreien in 2024 en stoemelings naar de illusie van Vlaamse onafhankelijkheid te stuwen. Identiteitsgevoelens ontkennen is even stompzinnig als ze sublimeren tot een allesbepalende waarde. Of zoals onze Franstalige landgenoten het vaak zeggen: chassez le communautaire et il revient au galop. Essentieel is de openheid om het debat aan te gaan, in het besef dat identiteit voor iedereen gelaagd is. Mensen voelen zich nu eenmaal vaker thuis in de vertrouwde omgeving, in de eigen taal, te midden van een vertrouwd landschap, met mensen en huizen die herinneringen oproepen. Maar dat thuisgevoel kan, als hedendaags inwoner van Brugge, bijvoorbeeld, evengoed aan Sint-Kruis gehecht zijn als aan Brugge zelf, aan West-Vlaanderen, het hedendaagse Vlaanderen, België, Europa of het land van je partner. Identiteitsgevoelens zijn gelaagd, nooit exclusief. Laat ze positief zijn, een goed heimatgevoel, en laat ze nooit uitdraaien op een aanklacht en haat tegenover een minstens impliciet tot minderwaardig gedegradeerde buitenstaander.
En wat leren we dan over geschiedenis aan onze kinderen, als er toch geen rode draad meer in zit? Heel eenvoudig: wat ervaringen uit het verleden die nuttig kunnen zijn bij oordelen over de toekomst. Een mens heeft, zoals elk dier, het instinct om alles te willen weten over zijn/haar omgeving, om het des te beter onder controle te kunnen houden en gewapend te zijn tegen wat onverwacht is. De directe omgeving is daarbij de meest gefrequenteerde, maar de mens is, zoals elk dier, ook een onverdroten reiziger. Vandaar. Geschiedenis verzamelt de ervaringen uit het verleden, in al hun grilligheid en toevalligheid, tracht ze door te geven, om onze omgeving iets beter te begrijpen. Als Vladimir Poetin Oekraïne binnenvalt, wil je weten waarom hij zegt dat het altijd van hem is geweest, waarom de Oekraïners zich daartegen verzetten, wat oorlog daar in dat gebied in het verleden heeft betekend. Geschiedenis kan enkele stukken van zulke puzzels aanreiken.
Uiteraard kun je dat allemaal ook op het internet terugvinden. Waarom moet daarover dan les worden gegeven aan onze kinderen? Laten we zeggen dat het onderricht over geschiedenis veel meer een attitude moet aanbrengen. Wees nieuwsgierig over wat ooit is geweest, over je voorouders. Durf ook verschillen aan, vertrouwend op de leerkrachten, eerder dan op eindtermen die in werkgroepen met koffie en sandwiches in torens in Brussel zijn uitgewerkt. In Brugge en omgeving kun je een tiental stukken werelderfgoed vinden uit de middeleeuwen. Dan lijkt het me logisch dat in die stad het geschiedenisonderricht veel meer aandacht besteedt aan die periode dan pakweg in Limburg, waar er nauwelijks iets relevants te zien of te vertellen is over die periode (ze hebben er wel het Gallo-Romeins museum en Tongeren).
Schrap eens die veel te ouderwets-plechtstatige term ‘canon’. Noem het een ’top 100′ en je krijgt een heel ander debat.
Dan lijkt het me ook logisch dat leraren en leerlingen in Brugge veel door de stad wandelen tijdens de geschiedenisles. Ondertussen kan die leraar hen ook laten delen in het gegeven dat, sinds Thucydides, geschiedenis de eerste kritische humane wetenschap was: geloof niet alles wat men zegt en schrijft, hoe verheven en gezagsvol de spreker en de schrijver ook lijken. Iedereen heeft zijn motieven om de waarheid naar de eigen belangen toe te verdraaien, vaak onbewust. Het is de kunst van de kritische geest om die motieven te achterhalen.
In die zin is zowel de canon als Het verhaal van Vlaanderen een nuttig opstapje. Trouwens, schrap eens die veel te ouderwets-plechtstatige term ‘canon’ (met zijn kerkjuridische roots). Noem het een top honderd, zoals bij Klara, en je krijgt een heel ander debat. Canon en ‘Verhaal’ kunnen, als ze solide genoeg blijken, goede aanzetten vormen om het debat over geschiedenis opnieuw te voeren, net als dat over identiteit en andere mogelijke invalshoeken om naar het het verleden te kijken. Hoeveel subsidies daarbij geput worden uit de sowieso veel te grote en ondoorzichtige Vlaamse stroom, is een ander discussie.
Op dit moment geldt het motto: cultiveer het debat, bouw het uit, kijk over de grenzen en vergelijk, geniet ervan. Smeed dat zwakke identiteitsgevoel bij ons om tot een sterk punt, door de synthese te ambiëren van het beste van wat onze boeiende buren – Engelsen, Fransen, Duitsers, Nederlanders – te bieden hebben, zoals dat in het succesrijke België van voor 1914 eeuw vrij systematisch gebeurde. En begin zeker niet met meteen met veroordelingen. Dat laatste ruikt te veel naar pleinvrees, naar de plas van de hond om het eigen terrein af te bakenen. In wezen is dat even bekrompen als precies het verwijt dat je terecht wilt uitsturen.
Rolf Falter is historicus, gewezen journalist, politiek adviseur, docent en Europees ambtenaar. In mei verschijnt van hem ‘1302, het jaar van de mythe’, bij Lannoo.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier