‘Vermijden dat objectief en strategie met elkaar worden verward, is een essentiële stap om in deze debatten vooruit te kunnen’, schrijft Joost Dessein (UGent) over de debatten over ggo’s en ons voedselsysteem.
Wat Mark Zuckerberg kan met Facebook is blijkbaar moeilijk in het gewone maatschappelijke debat: de mogelijkheid creëren om complexiteit toe te laten. Om verder te gaan dan simplistische opdelingen. In het maatschappelijk debat is er niet zoiets als een relatiestatus ‘het is ingewikkeld’, maar wordt de keuze al snel verengd: heb je nu wel of niet een lief? Nu kiezen!
In het debat over voeding is dit niet anders. Ik geef twee voorbeelden waar ik de afgelopen jaren bij was betrokken. Straks het voedselsysteem. Eerst het bekende GGO-debat.
Vaak delen partijen hetzelfde objectief, maar is de strategie anders. Dat is ook zo in het voedseldebat.
Het debat over de mogelijke rol van genetisch gemodificeerde organismen in de landbouw en voeding is niet nieuw. Het startschot in België is misschien wel de blokkade van schepen met GGO-soya in de haven van Antwerpen. We schrijven 1996, ook het geboortejaar van schaap Dolly. De volgende 25 jaar sluimert het debat continu op de achtergrond. Soms flakkert het hevig op, zoals in 2011 bij de bestorming van de aardappelveldproef in Wetteren. Het is, althans op publieke fora, heerlijk helder: je bent voor of tegen GGO’s. Tegenstanders zijn volgens sommigen religieuze fanatici, fantasten, criminelen of kluizenaars. Voorstanders worden ook niet zacht behandeld: ze zijn Frankenstein, spelen voor God of zijn zonder twijfel verkocht aan het grootkapitaal. En natuurlijk hebben ze aandelen van Monsanto. Ik stak in onderzoek en op debatavonden een aantal keren mijn hoofd even boven het maaiveld. Soms met een pleidooi voor ’tussenposities’ en redelijkheid. Dat GGO’s formidabele mogelijkheden in zich dragen bijvoorbeeld, maar dat er ook wel inherente gevaren zijn. Vaak ook met het argument dat technologie nooit neutraal is en keuzes in zich draagt, en dat dit best OK is zolang het wordt erkend. Onmiddellijk werd ik in een kamp gezet, terwijl ik net vond dat het ingewikkeld was. Ik trok mijn hoofd in, om de vlijmscherpe messen boven het maaiveld te vermijden.
Korte keten en Corona
Het tweede debat is recent weer opgeflakkerd, aangeblazen door de covid19-crisis: hoe ziet het voedselsysteem van de toekomst er uit? Ook dit debat is natuurlijk niet nieuw. Het kreeg momentum toen de moderniseringsgolf in de jaren negentig van de vorige eeuw plots op haar limieten botste. We zijn nog nooit zo welvarend geweest, de honger in België is (bijna) verdwenen, we produceren meer en efficiënter dan ooit tevoren. Maar plots zijn daar de gekkekoeienziekte, dioxine, nitraten of iets recenter fipronil. Koude en warme saneringen passeren de revue. En de landbouwer? Die blijft wezenloos achter. Ontstellende cijfers over het welbevinden in de sector en zelfdoding steken de kop op.
Uit deze frictie worden tal van andere productiesystemen (her)ontdekt, die nu in Coronatijden plots heel erg zichtbaar worden. Er is de ongekende vraag naar korteketenlandbouw. De bedrijven die zich inschrijven in Community Supported Agriculture (CSA) hebben wachtlijsten. Voorzitters van vakorganisaties houden (soms verrassende!) pleidooien voor diversiteit. Er is oprechte aandacht voor agro-ecologie in onderzoek en praktijk. Er ligt hier een enorme kans om het beste van twee werelden te combineren. Met de juiste condities kunnen ze elkaar net versterken.
Eh doch, het mag blijkbaar niet zijn. Een vertegenwoordiger van een vakorganisatie spreekt over stadslandbouw als ‘die tuintjes’. Een oproep om na te denken over schaal en lokaliteit wordt ‘geframed’ als een pleidooi om volledig zelfvoorzienend te worden. En om Charles Mann te parafraseren: de profeten verwijten de tovenaars dat ze kunnen en willen toveren.
Natuurlijk zal stadslandbouw de steden niet voeden. De wereld is al eeuwenlang geglobaliseerd. En ja, onze landbouw is steeds efficiënter, milieuvriendelijker, en incorporeert steeds meer agro-ecologische principes. Maar er kunnen toch ook belangrijke vragen worden gesteld over onze exportgerichte landbouw en het belang van import in ons dagelijks voedselsysteem? En de milieudoelstellingen zijn toch nog niet bereikt?
Maar de messen worden al weer bovengehaald. Met ‘Corona-opportunisten’ hebben we zelfs al een nieuw scheldwoord.
Op café is het plots wel ingewikkeld
Na een debatavond of vergadering praten we bij een glas al eens na over GGO’s of lokale voedselsystemen. En dan valt snel de vraag: ‘heb jij eigenlijk een lief’. Het antwoord is zelden ja of nee. Vaker hoor ik: ‘Onder ons gezegd en gezwegen, het is ingewikkeld’. Maar publiekelijk is het aan. Of af.
Die gesprekken stemmen me hoopvol. Ze tonen aan dat in beide debatten en aan alle kanten van het spectrum veel rationale, intelligente, gedreven en goedmenende stemmen zijn. Deze houden in wezen hetzelfde doel van een betere, meer duurzame wereld voor ogen. Dit klinkt triviaal, maar is het niet: er is heel wat dat ons bindt. Er is dus ook heel wat ruimte om te praten vanuit een ‘logica van gedeeld belang’. De ander is dan geen vijand, maar wordt een bondgenoot.
Vaak delen partijen hetzelfde objectief, maar is de strategie anders. Dit helder stellen, en vermijden dat objectief en strategie met elkaar worden verward, is een essentiële stap om in deze twee debatten vooruit te kunnen. Een technologie is geen doel op zich, maar een strategie. Het ontwikkelen van een lokaal voedselbeleid is geen doel op zich, maar een strategie om doelen te bereiken.
Een luisterende houding is hierin essentieel. Wat zijn de sterktes in het discours van de ander? Hoe kunnen we deze waarderen? Wat is er niet correct, en hoe kunnen we dat weerleggen? Vaak reiken we een specifiek antwoord aan, omdat we goed zijn in dit antwoord, zonder te (willen) erkennen dat er meerdere antwoorden mogelijk zijn. Heel soms zijn we zelfs de vraag al vergeten, maar we geven ons antwoord toch. Want dat is wat we doen, daarin is in geïnvesteerd, dat is mijn eigen belang. We kunnen nochtans verschilpunten erkennen, en een plaats geven. Er zijn tegelijkertijd diverse pistes mogelijk, die zich vertakken als een wortelstelsel. Ze zijn natuurlijk met elkaar verbonden, elkaar kruisend en stimulerend, maar ook met een eigenheid.
Het erkennen van de sterktes van de ander, leidt echter tot een grote kwetsbaarheid. Dit kan enkel in een context die voldoende openheid en onbevangenheid toelaat, voor álle stemmen in een maatschappelijk debat. Waarin er dus vertrouwen is dat wie zich kwetsbaar opstelt, niet onder de messen terecht komt. We hebben niet zo heel veel kennis of ervaring hoe dit kan worden georganiseerd. Wie beslist wie wanneer mee aan tafel mag? Wie formuleert de kwestie die ter tafel ligt, en hoe gebeurt dit? Wie kan dit faciliteren? Het werken vanuit een ‘logica van gedeeld belang’ komt niet spontaan, zeker niet in debatten waarin de ideeën al zijn gevormd. Er zijn spelregels, en iemand met een mandaat moet het bewust initiëren en sturen. Voldoende publieke middelen vrijmaken om de kennis en kunde over dergelijke processen in het brede domein van landbouw en voedsel aanzienlijk te vergroten, is hierbij noodzakelijk.
Professor Joost Dessein is verbonden aan de Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen, Vakgroep LandbouwEconomie van de UGent, en het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier