Thuis bij jazzmonument Koen De Cauter: ‘Het verlangen naar het verlangen, dát is ouder worden’
Binnenkort wordt hij zeventig. Bij die gelegenheid heeft jazzmuzikant Koen De Cauter, nochtans een man van weinig woorden, zijn memoires geschreven. Flarden leest als een confrontatie met een verdwijnend Vlaanderen, met het vaderschap en met de eenzaamheid.
Wie door het golvende landschap Ronse uitrijdt, voelt het meteen. Van de ene meter op de andere verkruimelt het asfalt, wijkt de lintbebouwing en krijg je vanaf de heuvelruggen een doorkijk in een andere tijd te zien. Enkele kilometers verderop ligt Lahamaide, een dorp zo door God verlaten dat de gps ervan begint te stamelen. Verstopt achter een bosje ligt het poorthuis van het kasteel van Egmont uit 1512. Aan de achterdeur probeert een hond ter grootte van een pony me op te eten. Hij blijkt Drol te heten.
De eenentwintigste eeuw is nog niet begonnen in dit huis. Donkere kamers, hier en daar een gitaarkoffer, stapels boeken, een muur vol violen, en in de woonkamer: een houtkachel en een vleugelpiano. Hier leeft een van de grootste muzikanten van het land in exil, weg van de moderniteit.
Omdat Guido Gezelle een pastoor was, is hij verkeerd. Lees zijn poëzie nu toch eens voor wat ze is.
De Cauter werd in de jaren zestig en zeventig een fenomeen als vaandeldrager van de New Orleansjazz, de gipsyswing, de musette en vertolkingen van Georges Brassens. Met zijn Waso Quartet zorgde hij vanaf 1975 voor een nieuwe erkenning van Django Reinhardt, de koning van de zigeunergitaar. En nu, aan de vooravond van zijn zeventigste verjaardag, brengt hij zijn autobiografie uit: Flarden. Het is een meeslepende vertelling geworden, niet in Algemeen Nederlands maar in zijn eigen tongval. De generatie jonge Vlaamse schrijvers die koketteert met ouwige taal krijgt hier een harde les: De Cauter vertelt in een gezelliaans soort Vlaams dat inzichten aanreikt die je boven je bed kunt hangen. Eigenlijk zou dit gesprek in fonetisch schrift moeten worden afgedrukt, maar dat is ook weer zo’n gedoe. En De Cauter, zo zou blijken, houdt niet van gedoe.
Waarom komt u nu met dit boek?
Koen De Cauter: Zie je daar die stapel Moleskine- schriftjes? Al twintig jaar schrijf ik mijn gedachten op. Die heb ik allemaal uitgetikt, en met die stapel ben ik naar een uitgeverij gestapt. Er stonden alleen maar rare dingen in, moet ik toegeven, het was allemaal nogal abstract. De uitgever wees me erop dat het toch wat menselijker mocht. En zo is het een autobiografie geworden, maar ik hield wel van die geheimzinnige versie. Schrijven werkt inspirerend, nog meer dan muziek. De bevlogenheid is sterker als ik schrijf dan als ik speel. Ach, niet dat dát veel betekent. Ik speel muziek omdat ik moet, omdat ik engagementen heb aangegaan.
Zegt u nu dat u anders niet meer zou spelen?
De Cauter: Ik denk van niet. Wreed, hè. Dat heeft niets te maken met mijn liefde voor muziek. Maar zeg mij eens: waarom zou ik nog spelen? Omdat ik het mooi vind? Voor de appreciatie van het publiek? Welk publiek? Voor die ene man, één keer per maand? En je gaat dood van de honger. (stilte) Ik weet het, de grimmigheid neemt toe met het ouder worden. Zoals een ouwe hond die een wenkbrauw optrekt: laat mij met rust.
Ik speel wel wat voor mezelf, Argentijnse dingen. Maar daarbuiten? Ik heb mooie opnames van Atahualpa Yupanqui (boegbeeld van de Argentijnse volksmuziek, nvdr), dan kan ik toch beter die opzetten? Kijk, als je jong bent, wil je dat ook kunnen. De zucht naar imitatie is normaal en gezond. Maar dat keert met de jaren. Dat prachtige, jeugdige gevoel raak je kwijt.
Wanneer hebt u die drang het laatst gevoeld?
De Cauter: (denkt na) Zó lang geleden dat ik het me niet kan herinneren. Met de jaren groeit het besef van je mogelijkheden, en vooral je onmogelijkheden. Je verstand laat je niet meer toe om zo vrij te denken. Maar waar ik me nu in specialiseer is: één mooie noot maken. Puur intuïtief (proeft de klank): poemmmm. Daarmee raak je niet in de hitparade, maar onderschat niet hoe moeilijk het is.
Wie was uw eerste muzikale liefde?
De Cauter: Beethoven! Für Elise. En jaren later – een plaat kopen was toen nog een evenement – de Mondscheinsonate. Die kan me nog altijd ontroeren.
Het is niet veel mensen gegeven om op te groeien met hoge cultuur. Uw vader was daarin zeer bepalend, schrijft u. Tegelijk hielden uw ouders een dancing open in Moere, dicht bij Oostende. Twee heel verschillende werelden, lijkt me.
De Cauter: Een ‘dancing’ was in die tijd natuurlijk niet wat het vandaag is. Het was veeleer een café met een danszaal. Tijdens de week speelde de jukebox, in het weekend kwam er een orkest. Johan Stollz, bijvoorbeeld. We hadden een zekere slordigheid van leven. Wanneer ga je slapen? Wanneer moest je opstaan? Je moest je plan maar trekken. Ik moest naar school, en daar had ik natuurlijk geen goesting in. Ik sliep boven de boxen van de muziekinstallatie, hele nachten was er lawaai. Ik ben heel mijn leven moe geweest. Later wilde ik niet meer naar school, ik ging rondtsjollen door de straten van Gent.
In uw boek smacht u naar het West-Vlaanderen uit uw kindertijd. Een periode van zuiverheid, schrijft u, ‘ik leefde in een prachtig onrealisme’. U laat het negentiende-eeuws klinken, maar het waren wél de jaren vijftig. Bekijkt u het niet al te romantisch?
De Cauter: Nee hoor, ik voel dat daar nog altijd. Het is me om een mentaliteit te doen. Mensen zijn er directer. Ze vragen niet afgemeten ‘Alles goed?’ maar ‘Oe èst?!‘Niet dat het daarom betere mensen zijn, maar ze doen minder hypocriet. Allee, ik speel geregeld in een orkestje in Roeselare, en een van die mannen kent een leraar Duits. Die is nogal aan de dikke kant. Dus wat is zijn bijnaam? ‘Duust Kilo Duuts’. (schatert) Kijk, dát vind ik zuiver. En de natuur rond Moere is natuurlijk overweldigend. De eindeloze polders. Vlak. Schoon. Ik ga er af en toe nog terug. Het is er gelukkig nog altijd even plat.
Je kúnt toch niet anders dan fouten maken in je leven? Je moet het meemaken, anders weet je van niets.
Binnenlanders krijgen daar weleens het gevoel dat de hemel op hun hoofd zal vallen. Bij u ontstond een diep gevoel van eenzaamheid, wat het begin was van een lange zoektocht naar troost.
De Cauter: Dat heeft toch iedereen? Zouden er mensen zijn die dat gevoel niet kennen?
Sommige mensen zijn zeer blij met zichzelf.
De Cauter: Bij mij was die eenzaamheid heel uitgesproken. Op school was ik de enige die dat zo scherp aanvoelde, de enige die ánders was. Dat is nog uitvergroot toen we in 1964 naar Sint- Martens-Latem verhuisden. Ik miste de weidse natuur.
Er verdwijnt een soort Vlaanderen waar u zeer van houdt, maar ‘als ge dat woord, Vlaanderen, met liefde durft uitspreken wordt ge bijna automatisch als een soort nazi bestempeld’, schrijft u.
De Cauter: (windt zich op) Dat is toch niet juist, hè? Ben ik een nazi? Wel dan. Vlaanderen, dat is ook groten zoals Adriaan Brouwer, Pieter Brueghel, Guido Gezelle. Daarvoor wil ik mijn liefde uitspreken, ja. Kijk naar het verdwijnen van de dialecten. Algemeen Nederlands, wat is dat eigenlijk? Wat jij in Knack schrijft? Jij zou van de bazen zelfs niet mógen schrijven zoals Gezelle. Als je je eigen taal zou mogen spreken of schrijven, dat zou toch veel beter zijn? Veel genuanceerder. Allee, (schakelt over op geaffecteerd AN), ‘als ik nu deftig zou praten met jou’, dan is het naar den duvel, hè. De ambiance is kapot.
Guido Gezelle is in mijn leven nog belangrijker geweest dan Django Reinhardt. Het begon op school, rond 1960, toen we een gedicht van hem moesten lezen: ‘Tranen’. (citeert) “’t Is nevelkoud, (…) de bomen weenen dikke tranen.” Ik was een heel gevoelig manneke, en toen ik naar huis liep, zág ik de tranen op de bomen, je zag de druppels ervanaf lopen. De anderen jongens van mijn klas, die zagen niets. Gezelles West-Vlaams was natuurlijk herkenbaar voor mij. Het dialect van Gistel, waar ik woonde, was heel mooi. Die strook van Ieper via Veurne tot Oostende: een prachtige tongval. Niet te vergelijken met de lelijkheid van Roeselare, of van die rapper, Flip Kowlier. Zijn teksten zijn misschien plezant om te horen, maar zijn dialect is wreed.
Dat gezegd, Gezelle kon wreed zagen over Maria en Jezus. Maar lees die poëzie nu toch eens voor wat ze is. Ach, die gefrustreerde Vlamingen. Omdat Gezelle een pastoor was, is hij verkeerd.
Wanneer hebt u voor het eerst Django Reinhardt gehoord?
De Cauter: In de jukebox van mijn ouders zat een plaatje van Django, waarop hij elektrisch speelde. Ik hoorde het niet zo graag, de sfeer lag me niet. Maar later kregen we een elpee, Les Grands du Jazz, en daarop speelde Django Old Man River, met Stéphane Grappelli op viool. (licht op) Dat swingde! Volle bak vooruit, fenomenaal.
Ik begon met wat te prutsen op piano. Daarna heb ik kort wat klarinetles gekregen, in de klassieke stijl. Ik kon het gewoon niet geloven, dat een klarinet zo hoorde te klinken. Voor mij was Barney Bigard, die bij Duke Ellington en bij Django speelde, het grote voorbeeld. Het was het naturel van de zigeuners dat me overtuigde, tegenover het wat geforceerde van de New Orleansadepten in Vlaanderen. Op de jukebox had ik Louis Armstrong en Sidney Bechet ontdekt, maar wat je tijdens de New Orleansrevival in Vlaanderen hoorde, was star. Als je een stijl probeert te beregelen, dan stolt hij. Daar kon ik niet tegen. Voor je het weet zit je tussen atheïsten die ‘Oh Mary, don’t you weep’ zingen, en andere naïef-christelijke, Amerikaanse brol. Niets op tegen als je daarmee opgegroeid bent, maar dat later importeren? Nee.
U verhuisde in 1964 naar Sint-Martens-Latem. Vandaag is dat de rijkste gemeente van Vlaanderen, maar veel mensen associëren ze nog altijd met de commune uit de jaren zestig. Welke impact had die op het dorp?
De Cauter: Het gebouw lag op het domein van de familie Gevaert. Je zag er mensen van allerlei slag. De echte hippies kwamen van overal. Marc Gevaert was de goeroe, dat was de slimste van de hoop. Maar het hele fenomeen, als samenlevingsexperiment, was overroepen. Wat heeft het uiteindelijk opgeleverd? Een zogenaamd Indische goeroe. Een ontmoeting met George Ohsawa, de uitvinder van de macrobiotiek. Mijn vrouw heeft nog een sacoche van hem gekregen. (lacht)
In 1965 reden de zigeuners Latem binnen met hun woonwagens. De enige plaats waar ze mochten staan, was bij de zoon van een Hitleradept, bij zware zwarten eersteklas! De zigeuners werden in het dorp met achterdocht bekeken – niet helemaal onterecht. Ze waren nieuwsgierig naar het nieuwe café van mijn ouders, De Klokkeput. Op een dag haalde mijn zus me uit mijn kamer: ‘Er zijn hier zigeuners die de viool van papa willen zien.’ Daar stond een kleine, donkere zigeuner, de vader van Fapy Lafertin. Een zigeuner zoals ze toen nog waren.
Zelfs de zigeuners zijn niet meer wat ze geweest zijn?
De Cauter: Baniens, joeng! Nu zijn ze wreed verbasterd, en ze luisteren naar Michael Jackson. Maar goed, de zoon van die man, Fapy, was maar een jaar of veertien, maar hij speelde prachtig gitaar, zuiver afgewerkt en helder. We spelen nog altijd samen, tot de dag van vandaag. Maar de rest was een woeste bende. In het weekend kwamen ze spelen in ons café, en ik herkende de liedjes. Het klonk allemaal zo natuurlijk: geen regeltjes, zoals in die klarinetlessen. Het enige wat telde, was intuïtie. Het mooie is dat zigeuners zeggen: ‘Doe maar mee. Probéér maar.’ Terwijl je bij Vlaamse muzikanten eerst een soort examen moest afleggen.
Guido Gezelle is in mijn leven nog belangrijker geweest dan Django Reinhardt.
U zou vier kinderen krijgen, die een stevige muzikale opvoeding kregen. Waren jullie een soort familie Von Trapp?
De Cauter: Zeker, we speelden heel veel samen. Hun schoolrapporten waren meestal ‘zwak’ tot ‘uitermate zwak’ – net zoals bij mij. Toen heb ik besloten om hun muziek te leren, zodat ze toch iets zouden kunnen. Als het slecht gaat, kun je dan ten minste nog in het café spelen en met de hoed rondgaan, zodat je kunt eten. Dat heb ik ook moeten doen. Mijn oudste zoon, Waso, leerde ik het themaatje van The Third Man begeleiden, en zodra hij een liedje of drie, vier kon, gingen we langs de cafés. Mijn dochter, Vigdis, was bijzonder begaafd aan de piano. Zoon Dajo wilde contrabas spelen. En Myrddyn begon op klarinet. Hij was veel begaafder dan ik.
Dat klinkt gezellig, maar heeft niemand ooit geprobeerd uit die cocon te breken? ‘Sorry pa, ik word toch liever boekhouder’?
De Cauter: Waso speelde dikwijls met lange tanden, Vigdis trad niet graag op, Dajo is altijd contrair geweest. Alleen Myrddyn speelde echt graag. Ze hebben elk op hun manier gerevolteerd. Waso heeft een tijdje van die brolmuziek gespeeld, funk. (zwijgt) In het boek schrijf ik: ‘Nu weet ik dat ge zelf kinderen moet gehad hebben om de fouten van uw ouders te kunnen vergeven.’ Wreed hè, dat besef? Een eindeloze keten. Maar je kúnt toch niet anders dan fouten maken in je leven? Je moet het meemaken, anders weet je van niets.
Toen uw kinderen groot werden, hebt u gebroken met Latem. Waarom?
De Cauter: Ach, zwijg mij van Latem. Hoe ze daar met natuur omgaan. Weet je dat Karel en Gustave Van de Woestijne al voor de Eerste Wereldoorlog gevlucht zijn omdat er te veel villa’s stonden in Latem? Toen al! Als die mensen vandaag zouden terugkeren, zouden ze hen in een dwangbuis moeten steken. Eind de jaren negentig ben ik er vertrokken. Te veel nieuwe rijken, te veel kleine mensen.
Voor mijn optredens reed ik veel tussen Brussel en Gent. Op een dag was ik de snelweg beu en reed ik via de kleine baantjes naar huis. Toen zag ik hier in Lahamaide dit huis, en het bordje ‘Te koop’. Die verhuizing was een drastische beslissing. Het heeft me veel courage gekost om ze te nemen. Hier is werkelijk niets, hè. (stil) Had ik het geweten…
Bent u te geïsoleerd geraakt?
De Cauter: Ja. Als je aan zoiets begint, weet je niet wat er jaren later op je af zal komen. Dat een mens grimmiger wordt, zoals ik al zei. Heeft dat te maken met de leeftijd, of is het ook omdat ik hier zit? Ik weet het niet. En twaalf jaar geleden is mijn vrouw weggegaan. De ellende met ouder worden, is niet eens dat je het vuur verliest, maar dat je star naar de almaar leger wordende toekomst kijkt. Dat besef brengt paniek teweeg. Het verlangen naar het verlangen, dát is ouder worden.
Waar hebt u spijt van?
De Cauter: Van wreed veel. De erotiek kan je bijvoorbeeld een rad voor de ogen draaien. Je kunt ze niet weerstaan, miljaarde, miljaarde. Er zijn er die het uiteindelijk hebben geleerd. Bij mij is het inzicht te laat gekomen.
Laten we het omkeren: waar bent u trots op?
De Cauter: Op niets. Content, dat is iets anders. Ik ben content dat ik een zeker begrip heb van de dingen. En dat ik met mijn manier van zijn, die ik heb meegekregen van mijn papa, tot op mijn zeventigste kan blijven doorgaan. (stilte) Ik ben niet in een glorieuze stemming vandaag, valt het op?
Kom, kom, u speelt dezer dagen samen met uw kleinzoon. Hij speelt trompet in de geest van Louis Armstrong.
De Cauter: Ja! Djalt is goed. Hij is nen echten. Hij trekt erg op mij, raar dat dat is. Daarom ben ik blij dat dit boek er ligt. Later kunnen mijn kleinkinderen er eens in kijken, en zullen ze zien: ‘Ik ben ook zo.’
Koen De Cauter h2>
–1950: geboren in Roeselare op 22 november p>
–Groeit op in de polders van Moere p>
–1964: verhuist naar Sint-Martens-Latem p>
–1969: speelt zigeunermuziek met ‘de Piotto’s’, naar stamvader Piotto Limberger p>
–1975: richt het Waso Quartet op p>
–2004?2010: brengt tributealbums aan Django Reinhardt uit (WERF) p>
–2019: publiceert de autobiografie Flarden p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier