Yves T'Sjoen
‘Tegen de uitverkoop van het Nederlands op academisch niveau moeten we blijven protesteren’
Professor Yves T’Sjoen breekt een lans voor het Nederlands als wetenschapstaal. ‘Het is van het grootste belang dat anderstaligen zich de moeite getroosten, en zelfs de druk ervaren, om Nederlands te studeren. In een klimaat van meertaligheid en multiculturaliteit is dat de evidentie zelf.’
De studie van het Nederlands in Midden-Europa scheert al langer hoge toppen. In landen als Hongarije, Oostenrijk, Polen, Servië, Slovakije, Slovenië en Tsjechië bestaan departementen Nederlands, meestal in een conglomeraat van Germanistiek en zelfs Scandinavistiek. Niet alleen in Duitsland blijkt een opleiding Nederlands vele studenten aan te trekken. In Münster bijvoorbeeld zijn er méér studenten Nederlands dan aan Nederlandse universiteiten.
Telkens valt mij het aanstekelijke enthousiasme op: de betrokkenheid van docenten en lectoren, de leergierigheid van anderstalige studenten, de bereidwilligheid om Nederlandstalige literaire teksten te vertalen naar de eigen taal. Hoewel de neerlandistiek buiten het moedertaalgebied hier en daar onder druk staat – de noodgedwongen bezuinigingspolitiek van de Nederlandse-Taalunie, zoals de afschaffing of toch minstens de inkrimping van suppleties, heeft op diverse plaatsen een bres geslagen en opleidingen Nederlands gedecimeerd of toch minstens gereduceerd. De taal- en letterkundige neerlandistiek buiten het Nederlandse taalgebied blijkt ondanks alles veerkrachtiger dan ooit. Er is een verbetenheid, noem het desnoods een liefde voor het Nederlands, die ik mijn collega’s benijd.
Tegen de uitverkoop van het Nederlands op academisch niveau moeten we blijven protesteren
Een gastdocentschap is meestal een gelegenheid om collega’s te spreken, de polsslag te voelen van de opleidingen neerlandistiek, met studenten te spreken over moderne Nederlandse literatuur. Na een passage bij de Tsjechische collega’s in Brno brengt het gastdocentschap mij dezer dagen in Boedapest. Niet alleen de studie van Nederlandse taal- en letterkunde, vooral ook de Nederlandse taalverwerving, behoort tot het curriculum van tientallen Tsjechische en Hongaarse studenten. Ook de zustertaal Afrikaans kan bogen op interesse. In Praag en Brno mocht ik al blokcursussen aanbieden over Afrikaans en die fantastische literatuur in het Afrikaans. In het najaar wordt een cursus Afrikaans en Afrikaanstalige literatuur aangeboden aan de bachelor- en masterstudenten van de roemruchte ELTE-universiteit. Omdat er vraag naar is, uit nieuwsgierigheid. Belangstelling kan niet worden afgekocht.
Taal is een ontmoetingsplaats voor studenten en docenten met verschillende culturele en linguïstische achtergronden. Dat het überhaupt mogelijk is in deze vroege lente in Brno en Boedapest de eigen moedertaal te kunnen spreken en teksten uit de Nederlandstalige literatuur te bespreken, is niet minder dan een privilege. De gesprekken over schrijvers en teksten zijn verrijkend.
En daarmee doel ik niet alleen op de toehoorders. Wat wij in de Lage Landen doorgaans rekenen tot de literaire canon – meestal niets anders dan een dispuut en in die zin bevorderlijk voor elk gesprek over literatuur – omvat in Tsjechië, Hongarije en elders in Centraal-Europa toch weer andere titels. De polyfonie van de Midden-Europese canon van de moderne Nederlandse literatuur is complementair ten opzichte van de uiteenlopende canons in Nederland en Vlaanderen. Het meervoudige en transnationale perspectief op de Nederlandstalige literaire productie verrijkt de blik van de moedertaalspreker en draagt bij tot bredere kijk dan de tunnelvisie in het taalgebied zelf.
De belangstelling van buitenlandse studenten voor het Nederlands, volgens de Taalunie een middelgrote Europese taal van meer dan drieëntwintig miljoen sprekers, is hartverwarmend. Daarenboven is het niveau van de schrijf- en spreekvaardigheid, bijgebracht door collega-docenten die vaak voor net geen hongerloon een baan hebben aan de universiteit, en meestal met nog een andere job combineren, toch bijzonder hoog. We merken het elk jaar opnieuw wanneer honderdtwintig studenten Nederlands van over de hele wereld in Gent neerstrijken en de Taalunie Zomercursus Nederlandse taal en cultuur volgen. Chinezen, Italianen, Amerikanen en Argentijnen: ze spreken Nederlands onderling, omdat het hun enige lingua franca is, een bindmiddel om met elkaar het gesprek aan te gaan. Betere ambassadeurs voor het Nederlands kan ik mij niet voorstellen.
Nederlands als voertaal
Passages in het buitenland, waar zoals gezegd gastcolleges zonder meer in het Nederlands worden gegeven en met een behoorlijke intensiteit, doen me vreemd opkijken tijdens vergaderingen aan de thuisuniversiteit. De alma mater heeft Nederlands als voertaal en elke buitenlandse onderzoeker heeft enkele jaren – vroeger drie, nu vijf – om zich de taal aan te leren. De universiteit vergoedt de taalpractica, het Universitair Centrum voor Taalonderwijs heeft een uitstekende reputatie. Het is van het grootste belang dat anderstaligen zich de moeite getroosten, en zelfs de druk ervaren, om Nederlands te studeren. In een klimaat van meertaligheid en multiculturaliteit is dat de evidentie zelf.
Vreemd kijk ik dan op wanneer doctorandi tijdens een meeting in overigens uitstekend Engels een document presenteren en met vakgenoten in discussie treden. Niets tegen het Engels, maar waarom kan dat niet in het Frans of Duits, en vooral: waarom niet in het Nederlands en ja, ook in het Engels? Wat we aan Vlaamse universiteiten beslist moeten zien te vermijden, zijn aberrante situaties zoals aan Nederlandse universiteiten. Daar zijn zeventig percent van de bacheloropleidingen en alle masteropleidingen uitsluitend nog in het Engels. Mijn Hongaarse collega vroeg zich vanmiddag hardop af waarom zij nog studenten Nederlands van ELTE naar Groningen moet sturen. De masteropleidingen zijn er eentalig Engels.
‘Als ik in een buitenlandse taal schrijf, speel ik misschien gitaar. Maar in mijn eigen taal kan ik, als het goed is, op een orgel spelen met oneindig veel registers en nuances.‘ (Cees Nooteboom, geciteerd in Jan Vanriet, Radeloos geluk (Hollands Diep, Amsterdam, 2018, p. 293).
Als cultuurgemeenschap moeten we die uitwisselingsstudenten erkentelijk zijn. Dat kan blijkbaar niet meer.
Wat Nederlandse universiteitsbesturen aanvoeren als een sterk punt – academisch onderzoek en onderwijs in de wetenschappelijke lingua franca van vandaag zodat de doelstelling van de internationalisering (lees: buitenlandse investeringen) kan worden bereikt – is in ieder geval voor die studenten een zwaktebod. Deze Hongaren studeren Nederlands en willen op universitair niveau in het moedertaalgebied met andere masterstudenten colleges over Nederlandse literatuur in het Nederlands volgen. Ook aan de universiteit moeten we hen omarmen, voor hun belangstelling, hun liefdevolle studie van onze taal.
Als cultuurgemeenschap moeten we die uitwisselingsstudenten erkentelijk zijn. Dat kan blijkbaar niet meer. Tegen de uitverkoop van het moedertaalonderwijs op academisch niveau moeten we blijven protesteren. Op elke hoek van de straat in Brno en Boedapest wordt het mij ingefluisterd.
En ja, we wijzen onze doctorandi aan de universiteit Gent maar beter op de rijkdom van het Nederlands als wetenschapstaal. Sommigen beseffen het niet, enkelingen denken dat we in Gent als onderzoekers onder elkaar gewoon Engels spreken. Als onze Vlaamse doctoraatsstudenten zich perfect kunnen uitdrukken in academisch Engels, dan mogen we hetzelfde verwachten van Amerikaanse en bij uitbreiding alle anderstalige promovendi op het gebied van academisch Nederlands. De brains hebben ze, hoe dan ook, nu moeten ze nog signalen beter leren interpreteren.
Of beter: het is aan de alma mater om die internationale promotiestudenten te wijzen op de rijkdom van onze moedertaal om met elkaar te converseren. In Engels, Frans, Duits en bij voorkeur toch vooral in het Nederlands. Dat is geen kwestie van taalactivisme of een misplaatst kneuterig Vlaams-nationalisme. Het is een getuigenis van onversneden taalliefde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier