Professor Wim Moesen: ‘De Zweedse coalitie mist zowel staatsmanschap als Scandinavisch pragmatisme’

Wim Moesen: 'Het nettoloon moet gevoelig omhoog.' © BelgaImage
Ewald Pironet
Ewald Pironet Senior writer

Wat bakt de regering-Michel ervan? Wim Moesen, autoriteit in overheidsfinanciën, gaat met de fijne kam door het Zomerakkoord. ‘De Zweedse coalitie mist staatsmanschap en pragmatisme.’

Wim Moesen heeft een stapeltje groene mapjes voor zich liggen. Daarin zitten de rapporten en commentaren van onder andere de Europese Unie, het IMF en de OESO over de Belgische overheidsfinanciën. Niet dat hij die mappen hoeft open te slaan, want hij kent alle cijfers uit het blote hoofd en kan zonder spieken de voornaamste opmerkingen citeren. En die zijn niet mals voor ons land: ‘Al die nota’s wijzen op een groot probleem: onze begrotingscijfers zijn niet betrouwbaar. Ze hebben ons door: meestal vallen onze budgettaire realisaties lager uit dan de geformuleerde doelstellingen. In het recente rapport van het IMF over België wordt fijntjes opgemerkt dat ons land voortaan ‘meer professionele en geloofwaardige begrotingscijfers’ mag indienen’.

Hij herhaalt het zinnetje ‘meer professionele en geloofwaardige begrotingscijfers’ een paar keer – de ondertussen 73-jarige Leuvense emeritus professor heeft al veel meegemaakt, maar dit keer is hij echt geschokt: ‘Voor een modern land met een ontwikkelde economie als België is die aanmaning een regelrechte blaam. De regering-Michel moet echt met geloofwaardige cijfers voor de dag komen, want we willen toch niet in de hoek bij de onbetrouwbare landen terechtkomen?’

Wim Moesen

– 1944: geboren in Hoeselt

– 1975: doctoreert in de economie als laatste student van Gaston Eyskens

– 1985-1987: adviseur op het kabinet van minister van Financiën Mark Eyskens

– 1992-1996: lid van de Privatiseringscommissie

– 2006-2012: lid van de Hoge Raad van Financiën, afdeling fiscaliteit en parafiscaliteit

Dan rijst meteen de vraag of er al beterschap is in wat de regering-Michel in het Zomerakkoord presenteert. Moesen schudt aarzelend het hoofd: ‘Ik zie heel veel ronde getallen in het Zomerakkoord, en dat duidt er meestal op dat niet alles precies is nagerekend. Dan slaat men maar een slag, en rondt men nogal makkelijk af. En natuurlijk meestal naar boven, wat had u gedacht? Een van de voornaamste maatregelen die in het akkoord staan, is de verlaging van de vennootschapsbelasting. Die moet budgetneutraal zijn, ze mag de overheid niets kosten. De regering toont niet zwart op wit aan dat dit zo zal zijn, en ik vrees daarvoor. Bij de taxshift heeft ze ook nagelaten om vooraf hard te maken dat die budgetneutraal zou zijn. Wat ondertussen wordt betwist door de Nationale Bank en het Planbureau. Ik hou dus mijn hart vast.’

Wat in elk geval duidelijk is: de regering-Michel streeft niet meer naar een structureel begrotingsevenwicht in 2018, zoals ze zich bij haar aantreden had voorgenomen.

Wim Moesen: Dat loslaten is verantwoord, al heeft de regering er wel erg lang over gedaan om tot dat inzicht te komen. Ik herhaal al drie jaar dat het nastreven van een structureel begrotingsevenwicht in 2018 om drie redenen fout is: het is niet noodzakelijk, het is niet wenselijk, en het is niet haalbaar. Dat het onhaalbaar was, bleek al lang, maar toch bleef de regering tegen beter weten in de schijn ophouden dat het haar wel zou lukken. Maar goed, eindelijk heeft ze nu bekend dat ze dat begrotingsevenwicht voor volgend jaar laat varen.

Waarom vond u een begrotingsevenwicht in 2018 niet noodzakelijk en niet wenselijk?

Moesen: Als we dat begrotingsevenwicht volgend jaar wilden bereiken, hadden we erg zwaar moeten saneren, en dat had onze economische heropleving getemperd. Daarom was het niet wenselijk. En het was niet noodzakelijk omdat Europa het ook niet van ons eist. Een begrotingsevenwicht in 2018 had de regering-Michel zélf bij haar aantreden in 2014 overmoedig als doel gesteld. Ik kan daar wel enig begrip voor opbrengen: ze wilde toen een beetje stoer doen, want in de periode 2011-2014, onder premier Elio Di Rupo (PS), had België drie keer de Europese begrotingsnorm van 3 procent tekort overschreden. Alleen in 2013 zaten we daaronder en dan nog heel nipt, met een tekort van 2,9 procent. De regering-Michel wilde meteen tonen dat zij het anders zou aanpakken, dat zij onze overheidsfinanciën wél op orde kon brengen.

En, heeft ze dat gedaan?

Moesen: We zijn in elk geval uit de gevarenzone, want ons begrotingstekort zit een stuk onder de Europese norm van 3 procent van het bbp. We zijn dus op de goede weg, op twee voorwaarden. Eén: vorig jaar bedroeg het begrotingstekort nog 2,6 procent van het bbp, de regering-Michel maakt zich sterk dat we dit jaar zullen afsluiten met een tekort van 1,9 procent. Binnenkort zal duidelijk zijn of we dat halen. En twee: we moeten volgend jaar doen wat Europa van ons verlangt. Dat is een structurele verbetering van 0,6 procent van het bbp, wat neerkomt op een inspanning van afgerond 2,7 miljard euro. Dat moet mogelijk zijn en als we daarin slagen, komen we uit op een tekort van 1,3 procent. Dat is ver genoeg onder de Europese norm en is heel verdedigbaar. Als we in 2018 een tekort van 1,3 procent halen, is dat een honorabele uitkomst die we sinds de bankencrisis van 2008 niet meer konden voorleggen.

Van de EU moeten we “alle meevallers gebruiken om de schuld te verminderen”. Dat is diplomatieke taal om te zeggen: privatiseer

Waarom is een begrotingstekort van 1,3 procent verdedigbaar?

Moesen: Er is de voorbije jaren, ook door Europa, te veel benadrukt dat je een begrotingsevenwicht moet nastreven, maar dat is niet zo. Voor investeringen, bijvoorbeeld in infrastructuur of gebouwen, mag je schulden maken. Als die investeringsprojecten goed gekozen zijn, wordt een land daar ook niet armer van, want tegenover de schuld staan dan materiële activa – een weg of een gebouw, bijvoorbeeld. Vergelijk het met het beleid van een goede huisvader en -moeder: ze mogen lenen om een huis te bouwen, want tegenover de schuld die ze daarvoor aangaan, staat een huis. Maar het is niet verstandig om te lenen om bijvoorbeeld met vakantie te gaan, want die ervaring is al achter de rug als je nog je lening aan het afbetalen bent. We moeten ons houden aan de gouden financieringsregel: je hele begroting hoeft niet in evenwicht te zijn, maar de lopende uitgaven moeten wél in evenwicht zijn, daarvoor mag je niet gaan lenen. Dát is de juiste begrotingsdiscipline.

En een tekort van 1,3 procent is dan niet te veel?

Moesen: Helemaal niet, het is zelfs eerder te weinig! Waarom werd in 1992 in het Verdrag van Maastricht ingeschreven dat een tekort niet groter mag zijn dan 3 procent van het bbp? Hoe kwam men aan die 3 procent? Omdat de publieke investeringen in die tijd schommelden rond de 3 procent van het bbp. Dat is veranderd toen in 2010 de schuldencrisis uitbrak, met als dieptepunt het Griekse drama. Europa reageerde nogal paniekerig, verstrengde de begrotingsregels en hamerde op begrotingsevenwichten. Het gevolg was dat de eurolanden vooral gingen bezuinigen op hun publieke investeringen. Dat was politiek het makkelijkst, maar ook kortzichtig. Ik zeg altijd: de weg van de minste weerstand is ook de weg van het minste verstand.

Het gevolg is bijvoorbeeld dat onze wegen er nu slecht bijliggen?

Moesen: Precies, in het begin ligt niemand er van wakker als wegen niet worden hersteld. Maar als je ze jaar na jaar laat verkommeren, verbrokkelt je land. Zelfs letterlijk, als je naar de Brusselse tunnels kijkt. Dan valt zo’n beleid economisch en politiek niet meer te verdedigen. Onze overheidsinvesteringen in materiële activa bedragen nu 1,6 procent van het bbp. Als we dit jaar afsluiten met een tekort van 1,9 procent komen we erg in de buurt, en als we volgend jaar een tekort halen van 1,3 procent zitten we zelfs onder onze overheidsinvesteringen.

We moeten dus jaarlijks 0,6 procent van het bbp besparen van Europa. Halen we dat volgend jaar met het Zomerakkoord?

Moesen: Ik denk dat Europa daar toch enkele kritische bedenkingen bij zal hebben, want hoe komt men in het Zomerakkoord aan die 0,6 procent, of afgerond 2,7 miljard? Zo’n 40 procent daarvan wordt gehaald via technische correcties en herberekeningen. En dan rekent men voor 20 procent op meevallers dankzij de betere conjunctuur. Maar slechts 40 procent van de inspanning die we moeten leveren, wordt bereikt door regeringsmaatregelen – mooi fiftyfifty verdeeld over de uitgaven en ontvangsten. Dat betekent dus dat minder dan de helft van het te realiseren resultaat het gevolg is van echte ingrepen. Dat zal de regering-Michel moeilijk verkocht krijgen aan Europa. Het zou me verbazen als het daar geen vraagtekens bij zou plaatsen.

Professor Wim Moesen: 'De Zweedse coalitie mist zowel staatsmanschap als Scandinavisch pragmatisme'
© © BelgaImage

Een van de belangrijkste onderdelen van het Zomerakkoord is de verlaging van de vennootschapsbelasting.

Moesen: De tarieven moesten omlaag, dat vind ik ook, maar ik heb mijn twijfels of de hele operatie budgetneutraal zal zijn. En dan komen we bij een belangrijk punt: het officiële tarief van de vennootschapsbelasting wordt in twee fases verlaagd van 34 tot 25 procent, maar aan de belasting op arbeid wordt niets gedaan. Dat betekent dat het fiscaal nog aantrekkelijker wordt om een vennootschap op te richten. En België heeft al enorm veel vennootschappen in vergelijking met andere landen. Daar zijn twee redenen voor. Eén: we zijn een kmo-land en tellen dus veel kleine en middelgrote ondernemingen. Twee: veel vrije beroepen richten vooral om fiscale redenen een vennootschap op. Met de verlaging van de vennootschapsbelasting dreigt dat nog meer te gebeuren. Dat heeft grote gevolgen voor de financiering van de gemeenten, want die gebeurt op basis van de personenbelasting – die nu wordt uitgehold -, terwijl de inkomsten van de vennootschapsbelasting federaal blijven. Het laat zich raden dat de gemeenten het hoe langer hoe moeilijker zullen krijgen. Dat zal nog voor de nodige heisa zorgen met de gemeenteraadsverkiezingen in zicht.

Ondertussen kampen we nog steeds met een hoge overheidsschuld.

Moesen: Ja, en daar krijgt Europa steeds meer oog voor. Het vraagt aan alle landen met een schuldgraad van meer dan 100 procent om een extra inspanning te leveren. België is daarbij. Wat moeten we doen? Europa heeft daar een formule voor: we hebben een schuldgraad van 106 procent van het bbp, terwijl de doelstelling nog steeds 60 procent is. We zitten dus 46 procentpunt te hoog. Dat verschil moeten we over twintig jaar wegwerken, er moet dus jaarlijks 2,3 procent van onze schuld af.

Daar zijn we de voorbije jaren niet in geslaagd.

Moesen: Nee, onze schuld stabiliseert al een paar jaren rond de 106 procent. Europa beseft dat ook, en daarom staat in het laatste rapport een opvallend zinnetje: ‘Belgium should use any windfalls to reduce the debt ratio‘, we moeten alle meevallers gebruiken om de schuld te verminderen. Dat is diplomatieke taal om te zeggen: privatiseer.

Dat is wat minister van Economie Kris Peeters (CD&V) en zijn collega van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) de voorbije weken aankondigden.

Moesen: Inderdaad, die discussie komt nu op de regeringsagenda: wat moeten we in overheidshanden houden, wat moeten we verkopen? Dan gaat het over BNP Paribas, Belfius, Bpost, Proximus, de spoorwegen en nog wat kleinere zaken. Dat debat is dus budgettair geïnspireerd, maar je voelt onmiddellijk dat het een belangrijke ideologisch discussie wordt over de rol van de overheid in de economie.

Zegt u het maar: wat is de rol van de overheid in de economie?

Moesen: Volgens de algemene economische theorie moet de overheid een natuurlijk monopolie op zich nemen. Wat wil dat zeggen? Als je iets produceert, streef je naar schaalvoordelen om aan zo laag mogelijke kosten te komen. Soms blijkt dan dat er maar plaats is voor één speler. In plaats van concurrentie krijg je dan een monopolie, en dan is het beter dat de overheid die taak voor haar rekening neemt. Een concreet voorbeeld zijn de spoorwegen.

Ons fiscaal systeem trekt op niets. Vergeleken met het buitenland is de complexiteit van de Belgische belastingwetgeving hallucinant aan het worden

Die werden in de jaren tachtig in Groot-Brittannië toch geprivatiseerd door premier Margaret Thatcher?

Moesen: Dat was geen economische maar een ideologische beslissing, vooral bedoeld om de macht van de vakbonden te breken. Die privatisering is ook niet zo gelukkig afgelopen: het Britse spoor is duurder, er zijn veel klachten, de treinen rijden niet stipt enzovoort. Op het Europese vasteland denkt men daar anders over. Voor de infrastructuur, de sporen zelf, spelen schaalvoordelen. Je gaat dus geen drie privémaatschappijen hun eigen spoorwegnet laten aanleggen, dat hou je het best in overheidshanden. Je zou wel de exploitatie van enkele spoorverbindingen na een aanbesteding kunnen uitbesteden aan een privéfirma, en dat na een paar jaar evalueren. Over hoe en wat er met de NMBS moet gebeuren zal ongetwijfeld nog heel wat gedebatteerd worden, want dat is een zeer politiek geladen dossier.

Welke overheidsbedrijven zou u als eerste van de hand doen?

Moesen: De overheidsbedrijven die het goed doen en die de overheid uit pure noodzaak ooit heeft gekocht. Dan kom ik uit bij de banken – BNP Paribas en Belfius -, waar de overheid is ingetuimeld om ze tijdens de bankencrisis overeind te houden. Ik zou onze 8 procent in BNP Paribas helemaal verkopen en de participatie in Belfius gedeeltelijk van de hand doen. En we zouden ook het overheidsbelang in Proximus wat kunnen afbouwen, want in de telecomsector speelt de overheid ook geen cruciale rol meer.

Dan krijgt de overheid wel minder dividenden binnen waarmee ze haar begroting elk jaar kan opfleuren.

Moesen: Dat is de consequentie, en dat zal deel uitmaken van de discussie die hier ongetwijfeld over zal losbarsten. Maar ik ben bang dat die hele privatiseringsdiscussie ons zal afleiden van de hoofdzaak: ons fiscaal systeem trekt op niets. Vergeleken met het buitenland is de complexiteit van de Belgische belastingwetgeving hallucinant aan het worden. Meer dan andere democratische landen is België behept met een budgettaire graaicultuur. Alle pressiegroepen en belangenverenigingen lobbyen voor fiscale aftrekposten en vrijstellingen. Dat maakt onze fiscale wetgeving, zowel de personen- als de vennootschapswetgeving, uitermate ingewikkeld. Het werkt fiscale spitstechnologie in de hand, én het is onrechtvaardig want lang niet iedereen kent de finesses van belastingwetten of kan een beroep doen op fiscale specialisten.

Heeft de regering-Michel ons fiscaal systeem minder ingewikkeld gemaakt?

Moesen: Nee, al erkende de regering in het regeerakkoord wel dat onze fiscale koterij een probleem is, want daarin staat te lezen: ‘De complexiteit (van het federale belastingstelsel) is dermate toegenomen dat de belastingplichtigen het huidige systeem niet langer als rechtvaardig ervaren.’ Toch heeft de regering de overtollige aftrekposten, vrijstellingen en andere privilegies niet geschrapt. Integendeel, ze voegde er nog wat aan toe. Dat kun je de regering-Michel zeker verwijten: ze heeft het belastingstelsel niet hervormd. Daar zou ze nu nog werk van kunnen maken, en meteen zou ze een significante verlaging van de personenbelasting moeten doorvoeren, want ook dat is noodzakelijk.

Een flinke verlaging van de personenbelasting zou niet alleen gecompenseerd moeten worden door te kappen in het woud van aftrekken en vrijstellingen, maar ook door inkomsten uit vermogen

Het nettoloon moet omhoog?

Moesen: Het nettoloon, de take-home pay, moet gevoelig stijgen. De loonwig, dat is het verschil tussen de loonkosten die de werkgever betaalt en het loon dat de werknemer mee naar huis neemt, is in ons land heel hoog. De regering-Michel moet de taxshift vervolledigen en de personenbelasting verlagen. In het eerste deel van de taxshift heeft ze de loonkosten verlaagd door een vermindering van de werkgeversbijdrage aan de sociale zekerheid. Die maatregel was noodzakelijk en heeft ook effect gehad, want de vraag naar arbeid is gegroeid, er zijn meer jobs gecreëerd. Maar we moeten durven te zeggen dat vooral de werkgevers hebben geprofiteerd van die eerste taxshift.

En nu is het de beurt aan de werknemers om van een taxshift te profiteren?

Moesen: (knikt) Ik weet wel dat ook door het eerste deel van de taxshift het nettoloon een beetje toenam, maar denk jij dat de burgers dat echt hebben gevoeld? Nee, de belasting op arbeid is hier nog steeds een van de hoogste van Europa en moet nu substantieel worden verlaagd. Dat is op talrijke terreinen belangrijk. De mensen krijgen dan meer geld om te besteden, wat goed is voor de economie. Lagere belastingen op arbeid maken ook de fiscale vlucht van de vrije beroepen naar vennootschappen minder aantrekkelijk. Maar het allerbelangrijkste voor mij zijn de gevolgen voor de arbeidsmarkt. Nadat de vraag naar arbeid dankzij het eerste deel van de taxshift toenam, zal door de verhoging van het nettoloon het aanbod van arbeid toenemen. Meer loon zet meer mensen aan tot werken. En als de vraag en het aanbod naar werk gelijktijdig toenemen, genereert dat een extra effect. Dan neemt de werkgelegenheid nog sneller toe dan vandaag het geval is. En dat is cruciaal.

Waarom is dat cruciaal?

Moesen: Omdat onze samenleving heel kwetsbaar is, aangezien onze werkzaamheidsgraad te laag ligt: slechts 67 procent van de Belgische bevolking tussen de 20 en de 65 jaar is aan de slag. Het gemiddelde in Europa is 71 procent, en de doelstelling is 75 procent. Nederland haalt nu al 76 procent, Duitsland 78, Zweden zelfs 80 procent. En telkens als iemand uit de werkloosheid, ziekteverzekering, pensioenstelsel enzoverder aan het werk gaat, is er een dubbele winst: er worden meer sociale bijdragen en belastingen betaald, terwijl de uitkeringen wegvallen. Dat moet helpen om onze sociale bescherming overeind te houden.

Maar professor, het eerste deel van de taxshift sloeg al een gat in de begroting van bijna 5 miljard euro. Hoe moeten we het tweede deel met een verlaging van de personenbelasting financieren?

Moesen: Dat kan, en ik zal u zeggen hoe. In andere landen houdt men de belastbare grondslag – dat is de som waarop je belastingen heft – zo breed mogelijk, en daar heb je dan ook redelijke belastingtarieven. Bij ons heeft men de personenbelasting de voorbije decennia in de omgekeerde zin gebricoleerd: niet alleen is de belastbare grondslag door aftrekken en vrijstellingen versmald, inkomens uit roerend en onroerend vermogen genieten een gunstregime of worden zelfs helemaal niet in de grondslag opgenomen. Het arbeidsinkomen levert het gros van de belastbare basis, en dat moet dan gebeuren tegen een heel hoog tarief om toch maar voldoende inkomsten bijeen te harken. Conclusie: een flinke verlaging van de personenbelasting zou niet alleen gecompenseerd moeten worden door te kappen in het woud van aftrekken en vrijstellingen, maar ook door inkomsten uit vermogen.

Alle internationale rapporten wijzen op een groot probleem: onze begrotingscijfers zijn niet betrouwbaar. Ze hebben ons dóór

U pleit voor een vermogensbelasting?

Moesen: Ja, voor een vlaktaks op de inkomsten uit vermogen. Ik heb het al vaker gezegd: kijk toch eens naar de Scandinavische landen. Blijkbaar dringt dat bij onze politici nog niet door. In Scandinavië hebben ze een systeem dat werkt, de dual incometax. De personenbelasting bestaat daar uit twee delen. In deel A komen de inkomsten op arbeid, en die worden progressief belast: hoe hoger dit inkomen, hoe meer belastingen je betaalt. In deel B komen alle inkomsten uit vermogen, zoals interesten, dividenden, netto huuropbrengsten, gerealiseerde meerwaarden op financiële activa en onroerende goederen (met uitzondering van de eigen woning). Op al die inkomsten word je belast tegen een vlaktaks, bijvoorbeeld 27 procent. In deel B is er een vrijgesteld minimum, waarop je dus geen belastingen betaalt, met als resultaat dat de inkomsten uit vermogen toch licht progressief worden belast. Ik vind dat een heel redelijk systeem.

Moet er ook niet bespaard worden bij de overheid? Kan die niet efficiënter, zodat er minder belastinginkomsten nodig zijn?

Moesen: Er zijn zeker efficiëntiewinsten te halen bij de overheid, daar twijfel ik niet aan. Maar als je vandaag zegt dat je het verlies aan inkomsten door een belastingverlaging wilt compenseren door bezuinigingen bij de overheid verzand je in een bijkomend ideologisch debat, waar je niet één-twee-drie uitraakt. En ondertussen blijven de tarieven van de personenbelasting zo hoog. Zoals gezegd is het cruciaal dat de tarieven van de personenbelasting snel en fors worden verminderd, want ze zijn een molensteen rond onze nek, met funeste gevolgen voor onze economie en samenleving.

En dat kan nog voor het einde van deze legislatuur?

Moesen: Zeker, er is al veel voorbereidend werk geleverd, talloze werkgroepen met specialisten hebben daarover nota’s klaargestoomd. Als de regering morgen enkele experts in de bloei van hun professionele loopbaan samenroept, kunnen die binnen de maand zeggen welke artikels er allemaal moeten worden herschreven. En mag ik u nu eens een vraag stellen: welke regering zou niet naar de kiezer willen stappen met een vereenvoudigd, transparant en rechtvaardig belastingsysteem, waarin niet alleen de loonkosten maar ook de tarieven van de vennootschapsbelasting én de personenbelasting verlaagd zijn?

Waarom gebeurt het dan niet?

Moesen: Een land waar staatsmanschap te weinig wordt gewaardeerd, is een makkelijke prooi voor het politieke instinct om alleen te doen wat minimaal noodzakelijk is. De Zweedse coalitie mist zowel staatsmanschap als Scandinavisch pragmatisme.

Dit artikel verschijnt woensdag 6/9 in Knack.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content