Zeteldans na 9 juni: de kiesdrempel heeft grote gevolgen, en niet alleen voor wie hem niet haalt
Het gaat op zondag 9 juni niet over de procenten die een politieke partij haalt, wel om het aantal zetels. En bij die zetelverdeling komen nogal wat zaken kijken die voor verrassingen kunnen zorgen.
Er wordt al maanden druk over gespeculeerd: haalt het Vlaams Belang bij de stembusgang 30 procent? Haalt de N-VA 20 procent? Vooruit 15 procent? En welke van de andere partijen sukkelen onder de 10 procent? Allemaal heel boeiend, maar uiteindelijk draait het bij de verkiezingen niet om hoeveel procent van de stemmen een partij haalt, wel hoeveel zetels in het parlement ze binnenrijft. Want het aantal zetels, het aantal kandidaten dat namens een partij als lid van de volksvertegenwoordiging wordt verkozen, telt voor het vormen van een meerderheid. En bij de zetelverdeling gelden een aantal regels die voor onverwachte wendingen kunnen zorgen.
Elf kieskringen
In peilingen wordt meestal gezegd hoeveel procent een partij zal halen in bijvoorbeeld Vlaanderen of Wallonië, maar de zetelverdeling gebeurt niet per regio, wel per kieskring. Een kieskring is een gebied waar op dezelfde kandidaten kan worden gestemd. Voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers vallen de kieskringen samen met de tien provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Er zijn dus elf kieskringen. Voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement zijn er zes kieskringen: één voor elke Vlaamse provincie. Er worden ook zes leden verkozen uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Per kieskring dienen de partijen lijsten in waarop kan worden gestemd. De lijst in bijvoorbeeld Antwerpen ziet er dus heel anders uit dan die in Oost-Vlaanderen. De inwoners van een kieskring kunnen alleen stemmen op de kieslijst van hun kieskring. Premier Alexander De Croo (Open VLD) bijvoorbeeld komt op in Oost-Vlaanderen en alleen daar kan op hem worden gestemd.
Voor de verkiezingen van het Europees Parlement loopt het anders, daar zijn er drie kiescolleges: het Nederlandstalige, het Franstalige en het Duitstalige kiescollege. De kiezers uit hetzelfde college kunnen stemmen voor dezelfde kandidaten. Met andere woorden, alle kiezers uit de Vlaamse kieskring kunnen stemmen voor bijvoorbeeld Johan Van Overtveldt (N-VA), Wouter Beke (CD&V), Bruno Tobback (Vooruit) of een van de andere kandidaten die opkomen voor het Nederlandstalige kiescollege.
Voor kleine partijen is het makkelijker om een zetel te veroveren in een grote kieskring.
Volkstelling
Voor elke kieskring is vooraf bepaald hoeveel zetels daar te verdelen zijn. Het principe is eenvoudig: een kieskring met veel inwoners heeft recht op meer zetels. Na elke volkstelling kan het aantal zetels voor een kieskring worden aangepast. Bij die telling worden alle inwoners meegeteld, ook wie geen kiezer is: inwoners jonger dan 18 jaar en inwoners die niet de Belgische nationaliteit hebben. Bij deze verkiezingen verliest West-Vlaanderen één zetel in het Vlaams Parlement en krijgt Vlaams-Brabant er één bij in vergelijking met vijf jaar geleden.
Het federale parlement telt 150 zetels en daarbij krijgt Antwerpen 24 zetels, Oost-Vlaanderen 20, West-Vlaanderen 16, Vlaams Brabant 15 en Limburg 12 zetels. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mag 16 zetels invullen, de Waalse provincies samen nog eens 47 zetels. In het Vlaams parlement zijn er 124 zetels en zijn er 33 zetels te verdelen in Antwerpen, 27 in Oost-Vlaanderen, 21 in Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen, 16 in Limburg en 6 in Brussel-Hoofdstad. In het Europees Parlement telt België 22 parlementsleden: 13 Nederlandstaligen, 8 Franstaligen en 1 Duitstalige.
Minder zetels, hogere drempel
Voor de federale en regionale verkiezingen bestaat er ook nog een kiesdrempel (voor de Europese verkiezingen niet). Een partij moet volgens de wet in een kieskring minstens 5 procent van de geldige stemmen halen om mee te mogen spelen bij de zetelverdeling. Maar de feitelijke kiesdrempel ligt vaak hoger. Als er 20 zetels in een kieskring te verdelen zijn, moet een partij één twintigste van de stemmen behalen om een zetel binnen te halen, of precies 5 procent. Als er minder zetels te verdelen zijn, wordt de kiesdrempel hoger: om bijvoorbeeld 1 van de 16 zetels in Limburg binnen te halen is 6,25 procent van de stemmen nodig.
Door hun ongelijke grootte hebben de kieskringen dus een drempel die varieert. Hoe meer zetels, hoe beter ze ook evenredig verdeeld kunnen worden over de verschillende partijen. In kleinere kieskringen gaan zo meer stemmen ‘verloren’ dan in grote kieskringen. Voor kleine partijen is het dan weer makkelijker een zetel te veroveren in een grote kieskring. Hoe dan ook is 5 procent van de stemmen het absolute minimum dat een partij moet halen.
De kiesdrempel niet halen kan grote zetelverschuivingen veroorzaken.
Die kiesdrempel kan grote gevolgen hebben, niet alleen voor de partij die hem niet haalt. Enkele voorbeelden maken dat duidelijk. Volgens peilingen zou Groen in Limburg bij de verkiezingen de kiesdrempel niet halen. Als dat klopt, moeten de 12 federale en 16 Vlaamse zetels er niet verdeeld worden onder zeven, maar onder zes partijen en dat scheelt natuurlijk. Of neem Antwerpen, als Groen en de Open VLD daar de kiesdrempel niet halen, zoals soms wordt voorspeld, dan zouden 24 federale en 33 Vlaamse zetels niet onder zeven maar onder vijf partijen verdeeld moeten worden. De kiesdrempel niet halen kan dus grote zetelverschuivingen meebrengen.
Knikkers
Om de zetels te verdelen onder de partijen die de kiesdrempel halen, wordt zowel voor de federale, regionale als Europese verkiezingen het systeem D’Hondt toegepast. Die verdeelwijze is genoemd naar de 19e-eeuwse wetenschapper Victor D’Hondt en wordt over heel de wereld gebruikt. Bij de lokale verkiezingen gebeurt de zetelverdeling via een ander systeem, namelijk Imperiali, maar bizar genoeg wordt voor de districtsraden dan weer wel het systeem D’Hondt gebruikt.
Het systeem D’Hondt bevoordeelt grotere partijen, opnieuw met als doel versplintering tegen te gaan. Er wordt rekening gehouden met hoeveel geldige stemmen elke partij gekregen heeft, dat is het stemcijfer. Daarna wordt bepaald hoeveel stemmen minimaal nodig zijn om een zetel te behalen, de zogenaamde kiesdeler. Tot slot wordt aan de hand van het stemcijfer en de kiesdeler het aantal zetels per lijst berekend. Op de site van het Vlaams Parlement wordt aan de hand van voorbeelden uitgelegd hoe het systeem D’Hondt (en ook Imperiali) werken.
Het mag dus best spannend zijn om te volgen hoeveel procent van de stemmen een partij zondag weet te scoren, maar het spel gaat om de knikkers en bij de verkiezingen zijn dat het aantal zetels. Daarbij zijn de percentages natuurlijk belangrijk, maar er spelen nog andere factoren, bijvoorbeeld hoeveel partijen over de kiesdrempel weten te wippen. Want uiteindelijk is het de zetelverdeling die bepaalt wie er in het parlement mag zitten en welke coalities er gevormd kunnen worden.
Verkiezingen 2024
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier