Herman Matthijs (UGent, VUB)
‘Vragen bij de parlementaire pensioenen? Iedereen moest er weet van hebben’
Professor Herman Matthijs (VUB en UGent) over de discussie die nu oplaait over de pensioenregelingen voor de Kamerleden.
Pensioenen en wedden van de parlementsleden zijn blijkbaar de belangrijkste bron van bezigheid geworden in onze politieke arena. Het blijkt nu dat niet alleen ex-voorzitters en hoge ambtenaren van de Kamer een heel hoog pensioen opbouwen, ook Kamerleden kunnen hun pensioen aanvullen, tot 20 procent boven het plafond-Wijninckx, het maximum dat een ambtenaar aan pensioen mag ontvangen.
Hier zijn heel wat vragen en bedenkingen bij te formuleren.
1. Het statuut van de Kamerleden staat op de site, en zegt in zijn eerste artikelen: de wedde der verkozenen is gerelateerd met de wedde van staatsraad plus nog een forfaitaire onkostenvergoeding alsook de eindejaars- en vakantieregelingen. Voor hun pensioen dragen de Kamerleden 8,5 procent van hun wedde af. Een eerste vraag is de volgende: als men de 20 procent bijkomende rente boven het plafond-Wijninckx afschaft, gaat men dan ook dit percentage verlagen? Want voor die bijkomende rente hebben er wel afdrachten plaatsgevonden.
2. Wat ook opvalt is dat het Vlaams Parlement en hierin gevolgd door de Kamer dat systeem om het plafond-Wijninckx te omzeilen afschaffen zonder zich de vraag te stellen waarom dat dit jaren zonder enige discussie heeft bestaan?
3. Hoe zit het trouwens met het desbetreffend dossier in het Brussels en het Waals Parlement?
4. Het Vlaams Parlement draagt dit jaar vanuit zijn begroting 4 miljoen euro bij aan zijn pensioenkas (in 2021 was dat 3,6 miljoen euro). De Kamer van Volksvertegenwoordigers draagt dit jaar 18,8 miljoen euro bij aan zijn pensioenkas (2021 was dat 12 miljoen euro). De dekkingsgraad van de pensioenkas in de Kamer is bepaald niet goed te noemen. De Kamer heeft trouwens geen fonds, de Senaat en het Vlaams Parlement hebben wél een pensioenfonds. Die laatste staan er veel beter voor. Het is niet voor niets dat de federale regeringsleden, de ministers en staatssecretarissen, voor hun jaren dienst aangesloten zijn bij de florissante pensioenkas van de Senaat.
5. Het valt ook op dat de discussie over pensioenen zoals die nu gevoerd wordt, vooral gaat over de overheidspensioenen. Dat die op een betere manier worden berekend dan de pensioenen van zelfstandigen en de werknemers heeft te maken met het verleden, en met het feit dat de ambtenarenpensioenen geen tweede pijler (aanvullend pensioen) hebben, en ook niet beschikken over de vele extralegale voordelen, zoals bedrijfsauto’s. De kost van deze ambtenarenpensioenen is dit jaar trouwens ongeveer 22 miljard euro, en dat op een totaal van zowat 63 miljard euro aan pensioenkosten voor de staatsbegroting.
6. Het is blijkbaar de bedoeling om alle pensioenen te beperken tot het zogenaamde plafond-Wijninckx, dat sinds zijn ontstaan in 1978 alleen maar is geïndexeerd. De vraag kan gesteld worden waarom de zogenaamde topmanagers van de federale- en regionale overheidsbedrijven zich niet moeten houden aan dat plafond-Wijninckx? Waarom zou dit plafond niet voor iedereen moeten gelden?
7. Alle betalingen vanuit de Parlementen waar nu discussie over bestaat zijn steeds goedgekeurd door de instellingen van deze assemblées. De twee Franstalige adviezen van de advocatenbureaus over de pensioenen van de ex-voorzitters van de Kamer en de hoge ambtenaren stellen dat het ‘College van Quaestoren’ niet bevoegd was. Wie dan wel?
(Lees verder hieronder.)
8. Deze beslissingen zij ook gepasseerd in de commissie comptabiliteit en in het dagelijks bestuur van de Kamer, het bureau. Bovendien is de begroting van de Kamer een deel van het eerste hoofdstuk in de algemene uitgavenvergroting van het rijk, en wordt deze goedgekeurd door de algemene vergadering. Alle leden van de algemene vergadering zijn dus mee verantwoordelijk.
9. Er moet er ook op gewezen worden dat een begroting een wet is, en als dusdanig wordt gepubliceerd in de minst gelezen krant van het land: het Staatsblad. Hetzelfde geldt voor de Vlaamse uitgavenbegroting die als een decreet wordt goedgekeurd, en ook wordt gepubliceerd in het Staatsblad. Iedereen moest er dus weet van hebben.
10. Er wordt nu gesproken over de mogelijkheid om de extra pensioenuitkeringen terug te vorderen via strafrechtelijke- en/of burgerlijke procedures. Dat gaat nog een lange veldtocht worden. Want ook hier gelden de juridische beginselen, zoals: de niet-terugwerkende kracht van beslissingen, en dat burgerlijke zaken de strafzaken volgen. Met andere woorden: men is vertrokken voor jaren.
11. Er moet ook op gewezen worden dat alle ter discussie gestelde zaken al jaren worden uitbetaald en dat zonder enige discussie. Het is niet aan de ontvangende partij om die bedragen in vraag te stellen.
12. Wie anders dan de parlementsleden moeten beslissen over hun stelsel van verloning en pensioenen? Deze verkozenen hebben de democratische legitimiteit, en als dusdanig de bevoegdheid alsook de verantwoordelijkheid om beslissingen te nemen. Knotsgekke ideeën om dat over te laten aan externe commissies met gelote personen is het westers liberaal parlementair systeem voor gek zetten.
13. Het voorstel om het Rekenhof een budgettaire analyse te laten maken van het Parlement is ook niet te verdedigen, omdat het Rekenhof een deel is van de wetgevende macht en afhankelijk is van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
14. Er moet ook op gewezen worden dat de pensioenregeling voor de Kamerleden vermeld staat in art. 66, alinea vier, van de grondwet, en dat van de deelstaatparlementen in art. 31 ter, vierde lid, van de BWHI van 1980. Omwille van de onafhankelijkheid van de Wetgevende Macht heeft men dit dossier weggehouden van de rijksbegroting. Ik wens de politici veel succes om deze bestaande bepalingen te wijzigen, want hiervoor zijn dus bijzondere meerderheden nodig
15. Als men dan toch een discussie wil voeren over de pensioenen moet alles op tafel komen. De media hebben de laatste weken veel aandacht gehad voor de parlementaire pensioenen, maar dient bijvoorbeeld de voordelige berekening van de journalistenpensioenen, waaraan de Vlaamse overheid bijdraagt en die een gevolg is van de Tweede Wereldoorlog, ook niet in vraag gesteld te worden?
Conclusie
Wat in ieder geval opvalt is dat vele verkozenen niet goed op de hoogte zijn van hun eigen statuut. Op basis van de gebeurtenissen van de laatste dagen komt men tot de conclusie dat we niet meer leven in een democratie, maar in een ‘emocratie’. En wat kopen we daarmee? Het antwoord is: niets.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier