Verborgen partijfinanciering van 84,4 miljoen euro: politieke partijen nog rijker dan gedacht
75 miljoen euro per jaar krijgen onze politieke partijen. Maar er is meer: met de lonen van de parlementaire medewerkers tikt de werkelijke subsidiëring aan tot 160 miljoen euro. Ze zijn niet altijd welbesteed. ‘Een halve kilo gehakt moeten halen? Dat gebeurt.’
Een detail was het, vorige week donderdag in een persbericht van de CD&V. De partij van Sammy Mahdi kondigde aan dat ze twee nieuwe ondervoorzitters had aangewezen. Op het einde van de tekst gaf de partij nog wat extra informatie mee: ‘Eerder werd de partijwerking sterk gemoderniseerd en gecentraliseerd met een modern management en een geïntegreerde studiedienst waarbij de kennis van de verschillende parlementsfracties en de studiedienst gebundeld worden.’
De uitleg doet het niet meteen vermoeden, maar die ‘bundeling’ van de knowhow van parlementsfracties is een redelijk recente en erg ingrijpende verandering in de Wetstraat. CD&V-fractiemedewerkers draaien bijvoorbeeld mee in een ‘hybride model’ waarin wordt samengewerkt met de studiedienst, verduidelijkt partijwoordvoerder Jan Vanderhoeven. ‘We hebben geen verschillende adviseurs meer die hetzelfde onderwerp volgen voor de Kamer, het Vlaams Parlement of een kabinet.’
Loonkosten uitsparen
Die evolutie is zó belangwekkend dat de manier waarop we in België over partijfinanciering praten dringend aan herziening toe is. Dat stellen politologen Bart Maddens, Gunther Vanden Eynde en Jef Smulders (KU Leuven) naar aanleiding van nieuw onderzoek voor KU Leuven-onderzoekscentrum Vives. Het trio bestudeerde de acht parlementen in ons land om te achterhalen op hoeveel medewerkers de partijen via die instellingen kunnen rekenen. Er zijn twee soorten medewerkers: elk parlementslid heeft recht op één persoonlijke medewerker (in het Waals Parlement zelfs twee), en ook de parlementsfractie als geheel heeft recht op personeel.
Het gebeurt (nog) niet bij elke partij, maar de trend is duidelijk: steeds vaker worden de medewerkers die op de loonlijst van het parlement staan, ingezet voor werk voor de partij zelf. Op die manier sparen partijen loonkosten uit. En daarom suggereren de onderzoekers dat we die kosten mee in rekening moeten brengen bij de totale partijfinanciering.
Volgens de academici hebben we de jaarlijkse subsidiëring van ruim 75 miljoen euro onderschat. ‘Als we ook rekening houden met de loonkosten verdubbelt de overheidsfinanciering ongeveer’, stellen ze. Volgens de nieuwe berekeningen gaat het om ruim 1000 werkkrachten, samen goed voor maar liefst 84,4 miljoen euro. Extra. Met andere woorden: in totaal ontvangen onze politieke partijen jaarlijks 160 miljoen euro aan belastinggeld.
Trendsetter Vlaams Belang
Opvallend, de truc met de parlementaire medewerkers kwam vroeger alleen voor bij het Vlaams Blok/Belang, schrijven de onderzoekers. ‘Die partij had lange tijd amper personeelskosten omdat ze alle parlementaire medewerkers inschakelde in de partijwerking. Daardoor had ze enorm veel middelen beschikbaar voor de communicatie met de kiezer.’
Vandaag blijkt het Vlaams Belang een trendsetter. Ook de traditionele partijen hanteren de kunstgreep steeds meer. De verklaring is volgens de politologen te vinden bij de electorale neergang van die gevestigde partijen: ‘Doordat hun electorale marktaandeel krimpt, hebben ze minder overheidsinkomsten, en gebruiken ze parlementaire medewerkers om hun organisatie in stand te houden.’
Partijen zijn doorgaans niet geneigd om hun interne keuken bloot te geven. Maar dat de praktijk wel degelijk bestaat, werd onlangs bevestigd door Senaatsvoorzitter Stephanie D’Hose (Open VLD). De 60 medewerkers die via de Senaat worden aangeboden aan de senatoren ‘werken vooral voor de partijen’, zei ze in Humo. ‘Dat is een vorm van oneigenlijke partijfinanciering.’
De Open VLD zelf beweert nochtans dat de medewerkers er zijn om de parlementariërs en hun fracties te steunen. ‘Wij horen ook dat sommige partijen deze functies inzetten in bijvoorbeeld de communicatiedienst,’ zegt woordvoerder Maarten Swinnen, ‘maar voor ons primeert het echte inhoudelijke werk.’
Bij Groen zou er van poolen van medewerkers geen sprake zijn. ‘Wie volgens zijn contract voor het parlement werkt, moet de parlementsleden en de fractie ondersteunen’, klinkt het. De CD&V zegt dat de partij afblijft van de medewerkers van parlementariërs. Maar, zoals eerder vermeld, worden de fractiemedewerkers wél flexibel ingezet. Een soortgelijk geluid bij de N-VA. Daar wordt 40 procent van de toegekende personeelsstatuten voor de fractiemedewerkers van het Vlaams Parlement, de Kamer en de Senaat aan het werk gezet in het partijsecretariaat, en dus niet in de parlementen zelf.
De kleine ophalen
Bij Vooruit is het nog andere koek. ‘Onze parlementariërs hebben geen persoonlijke medewerkers meer’, zegt partijwoordvoerder Niels Pattyn. ‘Na de verkiezingen van 2019 zaten we op een electoraal dieptepunt. Toen hebben we de medewerkers van de verschillende parlementen bijeengebracht via pooling.’ Volgens Vooruit bestaat er geen deontologisch advies dat de praktijk zou verbieden.
De socialisten noemen de werkwijze niet meer dan logisch. In een land met versnipperde bevoegdheden is het weinig productief om pakweg een expert aan te stellen voor de Vlaamse mobiliteitspolitiek, en een andere voor de federale mobiliteitsbevoegdheden. Dan kun je beter een centraal georganiseerd apparaat hebben. Pattyn: ‘De parlementsleden zijn verzekerd van hulp. Wanneer ze inhoudelijke ondersteuning vragen, dan krijgen ze die. Wij zetten gemeenschapsmiddelen net efficiënter in, want één medewerker per parlementslid is zeker niet efficiënt.’
Pattyn verwijst naar de verhalen die al jaren de ronde doen over persoonlijke medewerkers die veelal gebruikt worden als ‘slaafje’. Een belronde bij (ex-)medewerkers leert dat de term ‘slaafje’ wel vaker valt. Een bron heeft weet van medewerkers die de oprit van een parlementslid moesten schoonmaken. Er circuleert ook een anekdote van iemand die de scheidingspapieren voor een politicus moest regelen. ‘Soms stond ik aan de schoolpoort om de kleine van de baas op te pikken’, zegt een gewezen medewerker. ‘Of ik moest de bestuursvergadering van de lokale partijafdeling regelen. Strikt genomen is dat ook geen parlementair werk.’
Een andere ex-medewerker werkte ook in het kader van de schepenfunctie die een Vlaams Parlementslid in zijn gemeente had. Een andere bron: ‘Gauw nog gevraagd worden een halve kilo gehakt te halen? Dat gebeurt. Er zijn parlementaire medewerkers die een commissievergadering nog nooit vanbinnen hebben gezien.’ Het zijn misschien anekdotes, maar zeker is wel: parlementaire medewerkers zijn er lang niet alleen voor het inhoudelijk werk.
Slokop PS
De bijzondere institutionele organisatie van ons land heeft overigens gevolgen voor de verdeling van de medewerkers tussen partijen. Onder de Vlaamse partijen steekt de N-VA er door haar electorale grootte met kop en schouders bovenuit. In totaal heeft de partij recht op 126 medewerkers, het Vlaams Belang volgt op 90. Ook de PVDA heeft er 80, maar als unitaire partij die op Belgisch niveau opereert kunnen de marxisten uit meer parlementen puren.
Op nationaal niveau is de PS de grootste slokop met 150 medewerkers. Daarna volgt de MR, met 130 personeelsleden –meer dus dan de grotere N-VA. Daar zijn twee verklaringen voor. Ten eerste is er voor de Franstalige partijen een ‘extra parlement’ dat medewerkers aanlevert, aangezien de gewest- en gemeenschapsbevoegdheden verdeeld zijn tussen het Waals Parlement en het Parlement van de Franse Gemeenschap. Bovendien zijn de Franstalige partijen sterker vertegenwoordigd in het Brussels Parlement, waardoor de PS er recht heeft op ruim vier keer zoveel medewerkers als de N-VA.
Daarbij valt het op in welke mate het Brussels en (vooral) het Waals Parlement op grote voet leven. Zo telt het Brussels Parlement 120 medewerkers voor 89 parlementszetels. Het Vlaams Parlement heeft 197 medewerkers voor 124 parlementariërs, dus ongeveer de helft meer, maar Vlaanderen telt wel vijf keer zoveel inwoners als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Helemaal gek wordt het in het Waalse Parlement, waar parlementariërs recht hebben op 221 medewerkers voor amper 75 zetels, of 12 procent méér dan het Vlaams Parlement.
Ze zijn dus met veel en doen niet altijd het werk dat je zou verwachten. Maar of de regeling rond parlementaire medewerkers zal worden aangepast, is nog maar de vraag. De Wetstraat kan leren uit het buitenland (zie kader) , maar partijen snijden niet graag in eigen vlees. Allemaal zijn ze voor een hervorming van de geldstromen naar de politiek, maar het is lang niet duidelijk of ook de regeling rond parlementaire medewerkers op hun radar staat. Al zou dat wel het geval moeten zijn, vinden Maddens en co. ‘Om de woorden van Senaatsvoorzitster D’Hose te gebruiken: dit is oneigenlijke partijfinanciering.’