Kevin Meyvaert

‘Strakke partijlijn? Klinkt aanlokkelijk, maar kan ook ontploffen in gezicht van een voorzitter’

Kevin Meyvaert Onderzoeker VUB

Op alle verschillende beleidsniveaus in België denken politieke partijen na over een reductie van het aantal volksvertegenwoordigers. Ze presenteren dit als dé oplossing voor de toenemende onvrede over ‘poenpakkende politici’. Maar deze ingreep raakt niet aan de kern van het vertegenwoordigingsprobleem: de ijzeren greep van de politieke partijen op hun parlementsleden én de (deels) daaruit vloeiende personencultus rond partijvoorzitters. Ironisch genoeg deze politieke dynamieken wel eens als een boemerang kunnen terugkeren en de gevestigde partijen treffen.

Voor alle duidelijkheid: dit opiniestuk is geen zoveelste aanval op de particratie an sich. Er valt immers iets te zeggen voor de keuze van een ietwat stabiel en coherent beleid dat niet telkens aangepast moet worden aan de grillen van elke individuele volksvertegenwoordiger.

Maar het zou het van weinig voeling met de realiteit getuigen als we zouden stellen dat er geen probleem is met hoe het er nu aan toe gaat in parlementen en bij partijen. Zo hebben de afgelopen legislatuur heel wat verschillende geëngageerde federale en regionale parlementsleden, zoals Valerie Van Peel (N-VA) en Kristof Calvo (Groen), gedesillusioneerd de politiek verlaten of zich teruggetrokken op het lokale niveau. Er zullen dus wel een aantal zaken beter kunnen.

De dynamiek van een strakke partijdiscipline die in België zeer consequent wordt gehanteerd over de partijen heen legt bijvoorbeeld een duidelijk probleem van politieke vertegenwoordiging bloot. In deze context zijn zetels voor partijen geen instrument van representatie meer, maar een machtsblok waarmee ze hun partijlijn dwingend kunnen doordrukken in beleid en stemmingen.

De facto is de partij op zichzelf het enige vertegenwoordigingsinstrument dat overblijft. De ruimte voor individuele volksvertegenwoordigers is zo miniem dat ze hun eigen vertegenwoordigingspotentieel niet kunnen uitspelen. Dan mag je parlementen nog verkleinen tot 50 parlementsleden, de dynamiek die aan de basis ligt van heel wat onvrede over politieke vertegenwoordiging bij politici én burgers blijft immers dezelfde. De ‘rationalisering’ van parlementen is dan hooguit symboolpolitiek om toch maar aan te tonen dat politici ook zichzelf durven aan te pakken in tijden van budgettaire orthodoxie.

We leven in een tijd waarbij het antwoord “ik weet het niet” het elke keer opnieuw heel makkelijk haalt van de werkelijke kandidaten in opiniepeilingen, zowel op het federale, Vlaamse als lokale niveau. Dit is een duidelijk teken aan de wand dat het éénzijdige representatieaanbod van de huidige politieke partijen niet langer aansluit bij een significant deel van de bevolking. Ze slagen er niet in om het brede spectrum aan meningen en attitudes dat onze samenleving kenmerkt, adequaat te vertegenwoordigen.

Personencultus

Net daarom moeten politieke partijen zich ook niet verkijken op de huidige trend van personencultus in de politiek. Voor partijvoorzitters kan dit strategisch interessant zijn, want hun persoonlijke populariteit lijkt steeds meer samen te vallen met die van hun partij. Werken aan je persoonlijk imago heeft dan een direct effect op hoe je partij wordt gezien, en zo verzwakt ook de invloed van verkozenen en interne leden op de beeldvorming.

Denk maar aan de dip in de peilingen van zijn partij toen Conner Rousseau even niet meer aan het roer stond. In dit soort situaties zouden partijvoorzitters zich misschien inderdaad de vraag kunnen stellen waar trouwe partijsoldaten in het parlement eigenlijk nog goed voor zijn naast het gedisciplineerd drukken op een groene of rode knop.

Dit fenomeen kan zich in een particratische context weliswaar ook tegen de partij zelf keren. Parlementsleden die met succes tegen de partijlijn durven in te gaan en weten dat er een ‘politieke markt’ bestaat voor hun standpunten, kunnen daar soms flink electoraal gebruik van maken. Het is de perfecte strategie om jezelf als slachtoffer te presenteren van het partijsysteem, je dissidente ideeën in de schijnwerpers te zetten, en zo je eigen personencultus op te bouwen.

In België is huidig Brussels parlementslid en ex-Vooruitlid, Fouad Ahidar, een uitstekend voorbeeld van dit fenomeen. Hij speelde slim in op de media-aandacht rond zijn conflict met Conner Rousseau over ethische thema’s zoals onverdoofd slachten en de racistische (zattemans)uitspraken van deze laatste. Hij bouwde zijn populariteit rondom deze thema’s en wist dat hij met een alternatief discours rond religieuze onderwerpen, betaalbaar wonen én netheid kiezers in bepaalde Brusselse wijken en gemeenten kon aanspreken. Zo zette hij zijn oude partij een hak en haalde hij met zijn éénmanspartij uit het niets drie zetels bij de laatste Brusselse gewestverkiezingen. Cynisch genoeg, één meer dan Vooruit zelf. Voor zijn politieke carrière bleek de partijstructuur eerst een obstakel, daarna een zegen.

Wie weet wat er zou zijn gebeurd indien Vooruit haar pion Ahidar wat meer ‘wiggle room’ had gegeven om zijn eigen kiezers te vertegenwoordigen binnen het kader van de partij? Door hem een partijlijn door de strot te rammen creëerden ze in Brussel uiteindelijk hun eigen politieke monster van Frankenstein.

Laat dit ook een les zijn voor andere partijen: een strakke partijlijn met een partijvoorzitter als halfgod klinkt electoraal strategisch misschien wel aanlokkelijk, dit gebrek aan flexibiliteit kan evenzeer keihard terug in het gezicht ontploffen. Vóór je het weet is politieke dissidentie binnen rigide partijstructuren de volgende politieke marketingstruc.

Partner Content