Op het matje in het Witte Huis: wat de Oekraïense president Zelensky overkwam, maakten ook Belgische premiers en ministers mee

Wilfried Martens vernam van Ronald Reagan details over de Belgische kant van de rakettendeal die hij zelf niet eens kende. © Getty Images
Walter Pauli

Wat de Oekraïense president Zelensky in het Witte Huis overkwam, maakten ook Belgische premiers en ministers mee: Washington leest bondgenoten de les, niet omgekeerd. 

Oké, ze hoefden ons land nooit heroïsch te leiden in een oorlog. Maar toch, net zoals het de Oekraïense president Volodymyr Zelensky overkwam, kregen ook Belgische politieke leiders in Washington te horen hoe de wereld in elkaar zit: het Witte Huis wijst de weg, en aan bondgenoten wordt niet eens gevraagd om in te stemmen. In de eerste naoorlogse jaren gebeurde dat nog met zachte hand, nadien werd de afstand groter en de relatie grimmiger.

Van 1945 tot het midden van de jaren 1960 draaide alles rond de socialistische voorman Paul-Henri Spaak (1899-1972). In zijn jonge jaren was hij nog communist geweest. Toen hij tijdens de Tweede Wereldoorlog als lid van de Belgische regering in ballingschap in Londen verbleef, werd hij al de man van de Amerikanen, nog meer dan die van de Engelsen.

Er valt veel voor te zeggen dat het westerse kamp in de Koude Oorlog gevormd werd tijdens twee toespraken: een van Winston Churchill en een van Spaak. Op 5 maart 1946 gebruikte de eerste tijdens een toespraak in het Amerikaanse Fulton de term ‘IJzeren Gordijn’, als waarschuwing voor de eenzijdige opdeling van Europa door de Sovjet-Unie.  In 1948 volgde Spaak met zijn ‘Nous avons peur’ (‘Wij zijn bang’)-toespraak in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De burgers in het Westen, betoogde hij, hadden goede reden voor hun angst. Want ‘na de oorlog en dankzij de oorlog’ had de Sovjet-Unie ‘de Baltische staten geannexeerd’, ‘een stukje Finland’, ‘een deel van Polen’, terwijl het  ‘almachtig is in Warschau, Praag, Belgrado, Boekarest en Sofia’, en het ook nog eens ‘Wenen en Berlijn bezet hield en niet van plan is dat op te geven’, en zelfs ‘het Ruhrgebied onder controle wil krijgen’. Spaak tegen de Russische delegatie: ‘U zou willen oprukken tot voorbij de Rijn, en toch vraagt u aan ons waarom wij ongerust zouden zijn?’

Duitsland herbewapenen

Alle, werkelijk álle grote internationale hervormingen uit die tijd droegen de signatuur van Spaak. Het begon met het Verdrag van Brussel in 1948, waardoor ‘de vijf’ (België, Nederland, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk) zich verbonden tot economische én militaire samenwerking.  

Dat gebeurde met de actieve goedkeuring van de Amerikaanse president Harry Truman. In zijn memoires, Years of Trial and Hope, onderstreepte Truman het belang daarvan:  ‘Als de Europese landen klaar zijn om zelf een gemeenschappelijke defensie uit te bouwen, dan zou dat een belangrijke bijdrage zijn aan de vrede in de wereld.’

Paul-Henri Spaak voelde zich gebruikt: de Amerikanen hadden zijn arm omgewrongen om de Fransen en de Duitsers te laten samenwerken. © BELGAIMAGE

Er was natuurlijk een zware mentaliteitswijziging nodig om landen die elkaar in dertig jaar tijd twee keer naar het leven hadden gestaan, nu ineens te laten samenwerken. Het lukte. Truman: ‘Het is de verdienste van Spaak dat hij de Europeanen heeft samengebracht voor dit verdrag.’ 

Op Amerikaans consigne werkte Paul-Henri Spaak al snel aan een militaire samenwerking tussen Europese landen. Hij vroeg zich af: ‘Is het wel verstandig om Duitsland opnieuw te bewapenen, geen vijf jaar na het einde van de oorlog?’

Spaak zelf zag het anders. Hij voelde zich een beetje gebruikt: de Amerikanen hadden zijn arm omgewrongen om te doen wat volgens Washington moest worden gedaan: Fransen en Duitsers (en het liefst ook Britten, hoe moeilijk ook) te laten samenwerken.

Ondanks alle hoeraverhalen die vandaag de ronde doen over die historische Europese samenwerking gebeurde ze aanvankelijk niet echt van harte. Zeker de Duitse herbewapening lag emotioneel moeilijk. Aan Dean Acheson, de invloedrijke minister van Buitenlandse Zaken van Truman, vertrouwde Spaak toe dat ‘veel mensen gewetensproblemen’ hadden: ‘Is het wel zo verstandig om Duitsland opnieuw te bewapenen, geen vijf jaar na het einde van de oorlog?’

‘Vrede op aarde’

Spaak werd op Buitenlandse Zaken opgevolgd door de man die hij in 1966 nog had gediend als premier, de Franstalige christendemocraat Pierre Harmel (1911-2009). Harmel was in alles de tegenpool van Spaak: een vrome christendemocraat die de oorlogsjaren als krijgsgevangene in Duitsland had doorgebracht. Zijn premierschap (1965-1966) duurde slechts acht maanden, volgens zijn opvolger en partijgenoot Paul Vanden Boeynants ‘omdat hij te beschaafd was’.

Als minister van Buitenlandse Zaken werd Harmel op zijn beurt redelijk onmisbaar: hij bleef van 1966 tot 1973 in drie opeenvolgende regeringen op post. Harmel liet zich voor zijn beleid inspireren door Pacem in Terris (Over vrede op aarde, 1963), een invloedrijke encycliek die gezien wordt als het geestelijke testament van paus Johannes XXIII (1958-1963). Het was zijn spirituele bijdrage aan het beëindigen of toch matigen van de Koude Oorlog.

Maar die encycliek werd wel geschreven op een moment dat de Koude Oorlog in alle hevigheid was ontbrand: de oorlog in Vietnam woedde volop, tanks van het Warschaupact hadden een einde gemaakt aan de Praagse Lente, in grote delen van Zuid-Amerika en Afrika roerden zich communistische of anderszins antiwesterse guerrilla’s, de Cubacrisis had de wereld zelfs op de rand van een derde wereldoorlog gebracht, en die strijd werd voortgezet door een wedloop in de ruimte en een wapenwedloop op aarde. ‘Vrede op aarde’ was bepaald niet aan de orde van de dag.

Wantrouwen groeit

Toch is het precies dat wat Harmel beoogde: ontspanning, in diplomatentaal: detente. Dat deed hij door in 1967 in zijn zogenaamde Harmel-rapport een andere koers voor de NAVO te bepleiten. Het militaire bondgenootschap moest ook diplomatiek actief worden.

Niet afschrikking maar detente moest daarvan het doel zijn. Elke lidstaat moest bilaterale contacten leggen met Oost-Europese landen waarmee het klikte. Zo zouden het zogenaamde Oostblok en Westblok langer maar zeker opgaan in een veilige Europese ruimte. Het rapport werd aanvaard en heette voortaan ‘de Harmeldoctrine’: de nieuwe officiële koers van de NAVO.

Washington zat met een probleem. De Amerikanen konden moeilijk tégen ‘ontspanning’ zijn – ze bouwden zelf diplomatieke contacten op met die andere communistische reus, de Volksrepubliek China van Mao Ze Dong. Maar ze vreesden dat de Europese bondgenoten de detente zouden gebruiken als uitvlucht om minder te investeren in afschrikking.

En dus kwam de Amerikaanse president Richard Nixon in 1969 naar Brussel om die ontspanning te bespreken. Nixon liet zich vergezellen door buitenlandminister William P. Rogers en vooral door zijn toen al wereldberoemde veiligheidsadviseur, de latere Nobelprijswinnaar Henry Kissinger. Kissingers vuistdikke memoires White House Years bevatten een even kleurrijke als intrigerende beschrijving van het bezoek.

‘De Belgen beweerden dat een sterke NAVO-verdediging een vereiste was voor een detente, maar ze maakten ook duidelijk dat er weinig vooruitzicht was op een toename van de Europese defensie-inspanningen.’

Henry Kissinger in zijn memoires

‘It would be hard to exaggerate the thrill when Air Force One arrived in Brussels after dark’, schreef Kissinger. Nixon en zijn gezelschap werden begroet door  ‘de vriendelijke, fijngevoelige koning Boudewijn’, minister van Buitenlandse Zaken Pierre Harmel en eerste minister Gaston Eyskens (1905-1988). Die ‘kleine, vierkant gebouwde man’, aldus Kissinger, ‘deed geen enkele suggestie over wat België zou kunnen doen om dit proces (de uitvoering van de Harmeldoctrine, nvdr) te ondersteunen, behalve goodwill tonen. Zijn hoop leek te zijn dat op een of andere manier iemand – misschien de Verenigde Staten – het gewenste resultaat zou bewerkstelligen. De Belgen beweerden dat een sterke NAVO-verdediging een vereiste was voor een detente, maar ze maakten ook duidelijk dat er weinig vooruitzicht was op een toename van de Europese defensie-inspanningen.’ Toen al.

Kissinger had dat verwacht. Hij had al een boekje geschreven over de Amerikaanse-Europese samenwerking met de veelzeggende titel A Troubled Partnership. Daarin legde hij onder meer uit dat de Europeanen niet bereid waren om meer te investeren in defensie, omdat de Amerikanen voor hun steeds gesofisticeerder tuig almaar hogere prijzen aanrekenden, en de Europeanen dat niet helemaal vertrouwden. Zelfs in de gelukzaligste jaren van de golden sixties begon de bewapeningswedloop een te dure zaak te worden.

Ondanks het voorbehoud van premier Eyskens kochten de Belgen nochtans nog vele jaren hopen militair materieel in. Dat was dan weer het werk Paul Vanden Boeynants, van 1972 tot 1979 officieel minister van Defensie maar in de praktijk vooral minister van Legeraankopen. Vanden Boeynants was Belg van nationaliteit maar halve Amerikaan van inborst, als Brusseleir droomde hij ervan de hoofdstad af te breken en op Amerikaanse leest herop te bouwen. Daarvoor verdreef hij tienduizenden inwoners uit de oude Noordwijk en plantte er zielloze kantoortorens neer. Tegelijk sluisde hij miljarden franken door naar de Amerikanen (voor de Starfighter en later de F-16) en de Fransen (voor de Mirages). De Belgische regering stond erbij en keek ernaar.

Eerlijke kerels

In de jaren 1970 en 1980 verstomde de roep om een detente. De Sovjets waren binnengevallen in Afghanistan, de Amerikanen gingen met de grove borstel door Zuid-Amerika tegen alles wat ze marxistisch vonden – de revolutie van de sandinisten in Nicaragua was hen een doorn in het oog. Ook Europa werd bewapend, en wel door de plaatsing (of toch het voornemen daartoe) van middellangeafstandsraketten met kernkoppen, de zogenaamde kruisraketten.

Dat leidde tot massaal protest in West-Europa. In Brussel kwamen meer dan 100.000 mensen op straat, met daarbij zichtbare delegaties van de christelijke achterban die ‘vrede’ hoog in het vaandel voerden. De CVP (nu CD&V), toen de almachtige regeringspartij van premier Wilfried Martens (1936-2013) en minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans (1922-2014), vreesde stemmenverlies en was verdeeld. Maar de Amerikanen gaven geen krimp. De NAVO-bondgenoten hadden al in 1979 allemaal het zogenaamde Dubbelbesluit onderschreven. Enerzijds zouden er kruisraketten komen, want de Sovjets hadden zelf al SS-20-raketten geplaatst. Anderzijds werden onderhandelingen in het vooruitzicht gesteld over de wederzijdse terugtrekking van die raketten. Maar daarvoor moesten die er natuurlijk wel eerst staan.

Martens ging binnen in het Oval Office, Tindemans wilde ook maar net voor hem glipte Fons Verplaetse naar binnen. Deur dicht, Tindemans razend.

Martens wilde het onmogelijke proberen, en reisde op 13 februari 1985 samen met Leo Tindemans naar het Witte Huis. Net zoals dat gebeurde met Zelensky werden de Belgen ontvangen in het Oval Office. De Amerikaanse delegatie werd geleid door president Ronald Reagan en zijn buitenlandminister George Shultz. Wat volgde, is pure slapstick. Martens ging naar binnen, Tindemans wilde ook maar net voor hem glipte de nochtans kolossale (toen nog kabinetsmedewerker) Fons Verplaetse naar binnen. Deur dicht, Tindemans buitengesloten, razend en wanhopig tegelijk – ga maar eens uitleggen aan de Amerikaanse MP’s dat jij de echte minister bent. Een halve minuut later vliegt Verplaetse buiten en mag Tindemans naar binnen. Reagan zat er met een brede grijns bij.

1988 – Ronald Reagan en Colin Powell op NAVO-bezoek in Brussel. De relatie met Wilfried Martens en Leo Tindemans was hersteld. © Getty Images

Het lachen was van korte duur. De Amerikanen weigerden opnieuw te onderhandelen over wat al afgesproken was. Martens vernam van Reagan en Schulz details over de Belgische kant van de rakettendeal die hij zelf niet eens kende. Beschaamd droop men af. Er vond nog een Kamerdebat plaats over de plaatsing van de kruisraketten, maar tijdens dat debat raakte bekend dat de vrachtvliegtuigen met raketten en kernkoppen alvast waren opgestegen vanuit hun Amerikaanse basissen in de VS richting België. De Belgen hadden waarlijk niets in te brengen.

Het bezoek aan de VS kreeg een even hilarisch vervolg in het Verenigd Koninkrijk. Op 2 maart 1985 ontving premier Margaret Thatcher op haar beurt het Belgische duo. Ze maakte meteen duidelijk dat er níét gepraat zou worden over de kruisraketten: ‘Ik heb president Reagan gegarandeerd dat Martens en Tindemans betrouwbare en eerlijke kerels zijn, die zullen doen wat is overeengekomen. Maak me nu niet leugenachtig.’ Vervolgens begon ze haar echte offensief. Tindemans: ‘Ze leek opgewonden, ongedurig, stond op, trok haar rok straks, streek neer in haar zetel en liet haar kritische opmerkingen horen. Voor de Europese landbouwpolitiek had ze geen goed woord over, en ze verklaarde een organisatie van huisvrouwen te willen oprichten om dat beleid te bekampen. Haar woordenvloed stopte pas toen de tijd was verstreken. Ons antwoord leek haar niet te interesseren.’

Telefoontje van Bush

Het kon nog erger. Na de val van de Muur in 1989 was er in België steeds minder animo om nog te investeren in het leger. Dat officieuze antimilitarisme kende zijn hoogtepunt tijdens de paars-groene regering van Guy Verhofstadt, met Louis Michel als minister van Buitenlandse Zaken. Na de aanslagen van 11 september 2001 op New York en Washington DC vroeg NAVO-secretaris-generaal George Robertson om artikel 5 in te roepen: als één NAVO-lidstaat aangevallen wordt, zijn alle lidstaten mee in oorlog.

Peter Moors, de diplomatiek adviseur van Verhofstadt, schetst in Mister Nice Guy. Vijf jaar buitenlandbeleid van Guy Verhofstadt hoe de Belgen zichzelf onmogelijk maakten: de groenen en de socialisten wilden zich namelijk liever niet associëren met president Bush.

Op 12 september kwamen de lidstaten bijeen in het NAVO-hoofdkwartier in Brussel. Achttien van de negentien landen gingen onmiddellijk in op het voorstel van Robertson. Alleen België aarzelde. De Amerikaanse ambassadeur was not amused. Ambassadeur Thierry de Grüben zag zich verplicht om een onderbreking van de NAVO-raad te vragen. Hij spoedde zich naar de Wetstraat 16, waar het kernkabinet zich over de zaak boog.

De vergadering werd woelig en bleef duren, zeker anderhalf uur. Verhofstadt begreep dat zijn regering haar hand aan het overspelen was, maar vooral de groenen bleven halsstarrig. Tot Verhofstadt de groene vicepremier Magda Aelvoet toebeet dat zij dan maar de te verwachten scheldtelefoon van Bush zou mogen beantwoorden. Uiteindelijk keurde de regering artikel 5 toch goed, en kon De Grüben het verlossende nieuws melden aan zijn collega’s. Die waren de hele tijd, en met groeiende verontwaardiging over het Belgische getalm, in het NAVO-hoofdkwartier in Evere blijven wachten.

Het was zo’n dag dat de Belgen geen Amerikaanse president nodig hadden om zichzelf volledig buitenspel te zetten.

   

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content