Komt er eindelijk een hervorming van de partijfinanciering en de parlementaire lonen?

Peter De Roover (N-VA), Kamervoorzitter. © Belga
Ewald Pironet

Al jaren wordt er gesproken over een hervorming van de partijfinanciering en van de bezoldiging van de parlementsleden. Wordt er nu eindelijk werk van gemaakt? Uitspraken van kersvers Kamervoorzitter Peter De Roover (N-VA) wijzen erop dat we niet veel hoeven te verwachten.

Al tien jaar worden er in ons land pogingen ondernomen om de partijfinanciering en de parlementaire bezoldiging te hervormen. Beide onderwerpen kwamen geregeld in de actualiteit en ook politici legden al ronkende verklaringen af. Maar er gebeurde de voorbije jaren weinig tot niets: het statuut en de bezoldiging van de parlementsleden werden niet aangepakt en de partijsubsidies stegen zelfs nog.

Zal een volgende regering er wel werk van maken? Afgaande op uitspraken van de net tot Kamervoorzitter verkozen Peter De Roover, die deel uitmaakt van de grootste partij in de Kamer, de N-VA, komt er ook de volgende jaren niets van.

1. partijfinanciering

De partijfinanciering is in ons land royaler dan in veel andere landen. Er is al langer sprake van om die partijfinanciering te hervormen, maar toch stegen de overheidssubsidies aan de Belgische partijen vorig jaar opnieuw. De twaalf politieke partijen in ons land verdeelden in 2023 een record van 82,7 miljoen euro belastinggeld onder elkaar. Dat is bijna 10 miljoen meer dan in 2020. Als grootste partij ontving de N-VA vorig jaar de meeste directe partijsubsidies: bijna 12 miljoen euro. Daarna volgen de PS en de MR.

Die 82,7 miljoen is het bedrag dat direct naar de partijen gaat, want parlementsleden hebben ook nog recht op medewerkers, die op de loonlijst van de parlementen staan en dus worden betaald met belastinggeld. Die medewerkers worden evenwel steeds vaker ingezet voor werk binnen de partij zelf, zodat die loonkosten eigenlijk een indirecte financiële steun zijn aan de politieke partijen. ‘Als we ook rekening houden met de loonkosten, verdubbelt de overheidsfinanciering ongeveer’, aldus de Leuvense politoloog Bart Maddens. In totaal ontvangen onze politieke partijen jaarlijks dan ook meer dan 160 miljoen euro aan belastinggeld.

De partijen zijn de voorbije jaren veel rijker geworden. Samen hadden ze in 2023 een eigen vermogen van 122 miljoen euro, zo berekende zakenkrant De Tijd. Dat is een stijging van 15 procent in vergelijking met drie jaar geleden. De N-VA had van alle partijen het grootste vermogen (25,3 miljoen), gevolgd door het Vlaams Belang (15 miljoen) en de PS (13 miljoen).

Na de verkiezingen van 9 juni verandert er voor sommige partijen wel heel veel: de winnaars zoals het Vlaams Belang en Les Engageés krijgen meer overheidssubsidies, de verliezers ontvangen minder. Volgens Maddens zal de Open VLD jaarlijks 2 miljoen euro moeten inleveren, Ecolo zelfs 3 miljoen euro. Dat zal de nodige herstructureringen en afdankingen met zich meebrengen.

Er zijn al talrijke voorstellen geformuleerd om de partijfinanciering te hervormen, maar zonder resultaat. Zelfs een niet-indexering van de overheidssubsidies, zodat de dotaties niet mee evolueren met de stijgende levensduurte, kwam er niet. Het is iets waarvoor de N-VA al langer pleit. Peter De Roover zegt in een interview met De Tijd daarover het volgende: ‘De kritiek op de partijfinanciering is terecht: die is volgens internationale vergelijkingen te hoog. Hadden we dat aangepakt zoals de N-VA al jaren voorstelt – namelijk door niet meer te indexeren – dan stonden we al veel verder.’ Verder wel, maar veel verder niet.

Er bestaat nog steeds weinig animo bij de meeste politieke partijen om zichzelf minder geld te geven. En al zeker niet bij de verliezers van de verkiezingen, die (veel) geld moeten inleveren. We hoeven dan ook van een nieuwe regering niet veel te verwachten qua hervorming van de partijfinanciering. Een niet-indexering van de bedragen is het maximaal haalbare. Als die er al van komt.

2. Bezoldiging parlementsleden

Een ander steeds terugkerend thema is de verloning van onze parlementsleden. Ligt die niet wat hoog? Om daarop zicht te krijgen vergeleek Knack een jaar geleden de inkomsten van onze parlementsleden met die van Nederland.

Loonbrief: Belgisch parlementslid verdient 1250 euro per maand meer dan Nederlandse collega

Om te beginnen bleek het niet makkelijk om de inkomsten van onze parlementsleden in kaart te brengen. Er bestaat weinig transparantie over hun loon en de extra inkomsten. Dat is alvast een punt waar de nieuwe regering werk van kan maken: maak alle inkomsten die parlementsleden krijgen via belastinggeld transparant, het zal de discussie ten goede komen.

Uit de Knack-vergelijking bleek dat een Nederlands lid van de Tweede Kamer 500 euro meer verdient dan een Belgisch Kamerlid, netto werd het verschil nog groter: begin vorig jaar hield een parlementslid bij ons (onder meer afhankelijk van de gezinssituatie) gemiddeld 4300 euro netto van zijn brutoloon over, in Nederland zo’n 5300 euro. In vergelijking met zijn Nederlandse collega verdient een Belgisch parlementair dus niet te veel.

Maar dat bleek slechts een deel van het verhaal, want het wordt heel anders als ook de onkostenvergoedingen worden meegeteld. Dan blijkt een Belgische parlementariër zo’n 20 procent méér te verdienen in vergelijking met een Nederlandse collega. Dit dankzij de forfaitaire onkostenvergoeding van bijna 2500 euro per maand, waarop geen belasting wordt betaald. Bovendien stijgen bij ons het loon én de onkostenvergoeding als het parlementslid een of andere parlementaire functie kan bekleden, al is het nut daarvan niet altijd even duidelijk.

Ook de uittredingsvergoeding is bij ons rijkelijk, al werd ze gehalveerd tot 126.000 euro bruto na één termijn. Dat is veel meer dan de werkloosheidsuitkering die een werknemer krijgt als die zijn baan verliest. Bovendien mag de parlementariër zijn uittredingsvergoeding cumuleren met een nieuwe job. Als een werknemer een andere job vindt, stopt zijn werkloosheidsuitkering. Dat verschil is moeilijk te rechtvaardigen.

Uitspraken van de nieuwe Kamervoorzitter De Roover in dit verband zijn veelzeggend. Volgens De Roover wordt ‘over de bezoldiging van politici consequent het verkeerde debat gevoerd. Het gaat alleen over geld en niet over de vraag wat een goede parlementariër is. Een goede parlementariër wordt niet te veel betaald en een slechte veel te veel. Maar op het einde van het verhaal velt de kiezer wel een oordeel.’ De Roover lijkt een debat over alle aspecten van de bezoldiging van onze parlementsleden zo uit de weg te gaan.

De Roover zegt in het interview met De Tijd ook dat hij ‘niet gaat meeheulen met hen die vinden dat een parlementariër alleen deugt als hij 1700 euro verdient.’ Om tot slot eraan toe te voegen: ‘En welke beroepsgroep beslist vrijwillig om haar loon met 5 procent te verlagen?’

De uitspraak van de Kamervoorzitter illustreert dat sommige politici nog steeds de pijnpunten niet zien of willen zien. Het gaat niet over het loon dat parlementsleden bij ons ontvangen, wel over de hoge forfaitaire en belastingvrije onkostenvergoeding die ze krijgen, waarmee het loon wel erg flink wordt aangedikt. En ook over de extra vergoedingen die ze ontvangen voor vaak nutteloze parlementaire functies. En over de uittredingsvergoedingen die nog steeds véél rianter zijn dan van alle andere mensen die hun baan verliezen.

Waarom zouden politici recht hebben op die vaak ondoorzichtige financiële extra’s en ‘gewone’ werknemers niet? Hoe kunnen de meeste politieke partijen vandaag bijvoorbeeld voorstander zijn van een beperking van werkloosheidsuitkeringen in de tijd, maar niets doen aan de nog steeds exuberante uittredingsvergoedingen die ze zichzelf toekennen? Dat krijgt geen enkele politicus uitgelegd.

Conclusie

Al jaren wordt er gesproken over een hervorming van de partijfinanciering en van de bezoldiging van de parlementsleden, maar er kwam tot nu toe nauwelijks iets van terecht. Ook van een nieuwe regering hoeft er op dat vlak niet veel te worden verwacht. Kamervoorzitter De Roover zegt waarom: ‘Welke beroepsgroep beslist vrijwillig om haar verloning met 5 procent te verlagen?’ Dat geldt ook voor de partijfinanciering: welke partij wil vrijwillig de partijsubsidies met bijvoorbeeld 5 procent verminderen?

En dan zou 5 procent nog weinig zijn. Het zijn de forfaitaire en onbelaste onkostenvergoedingen waar iets aan gedaan moet worden, aan de extra vergoedingen voor onduidelijke parlementaire functies en aan de nog steeds gulle uittredingsvergoedingen. En ook het systeem van de partijfinanciering moet op de schop. De kans dat een nieuwe regering daar werk van zal maken, is erg klein.

Partijfinanciering raakt alweer niet hervormd: ‘Het ontbreekt vooral aan politieke moed’

Partner Content