‘Het moet weer over de essentie gaan’: Melissa Depraetere en het post-Connersyndroom
Alle Vlaamse socialisten spraken dezelfde verwachting uit bij de aanduiding van Melissa Depraetere als opvolgster van Conner Rousseau: ‘Het moet weer over de essentie gaan.’ Werkelijk?
Melissa Depraetere is de nieuwe voorzitter van Vooruit. Om een of andere reden moet daar zo nodig ‘ad interim’ bij. Alsof elke partijvoorzitter niet per definitie ‘ad interim’ is – nietwaar, Conner Rousseau? Hoe dan ook kan Vooruit maar beter niet de indruk geven dat Depraetere een handpop is van een partijapparaat dat nog niet zo lang geleden geïnstalleerd is door Rousseau, en waar men hem nog als echte baas beschouwt. In dit geval wordt dat een moeilijke oefening: voor Depraetere om voorzitter te zijn, voor Vooruit om de bagger en ballast van de laatste maanden achter zich te laten.
Dat is het grootste gevaar voor Depraetere en Vooruit: dat ze vast komen te zitten in een post-Connersyndroom – syndromen zijn een complex van verschijnselen die in combinatie voorkomen en in hun geheel als een aandoening kunnen worden beschouwd. Dat betekent dat Depraetere even goed moet doen als Rousseau, maar niet op dezelfde manier als hij. En tegelijk moet ze Rousseau doen vergeten in een context waarin hij – zeker tot de verkiezingen – sterk aanwezig is. Dus, claimt de nieuwe voorzitster, ‘moet het weer over de essentie gaan’.
De gewone man (m.)
Je kunt de politieke erfenis van Conner Rousseau niet uitwissen, en dat is ook niet gewenst. Sinds het begin van deze eeuw was men volgens de SP.A niet meer socialistisch of sociaaldemocratisch, maar ‘sociaal progressief alternatief’. Rousseau greep terug naar het concept van de werkliedenpartij, zoals ze bij de stichting in 1885 zelfs officieel heette. Rousseau begroef het SP.A-concept en nam zo afstand van de Derde Weg. Sinds de naamsverandering profileert Vooruit zich weer als de partij die in de eerste plaats het materiële welzijn en het mentale welbevinden van ‘de gewone man’ verdedigt. Met de relance van Frank Vandenbroucke als topminister toonde de partij dat het haar menens is met de sociale dossiers, hoe moeilijk het regeringswerk ook is binnen de Vivaldi-regering.
Een belangrijke kanttekening daarbij. De aandacht voor ‘de gewone man’ moet in de praktijk haast letterlijk begrepen worden: als een ‘man’. Rousseau maande werkloze vrouwen (hij zei zelfs niet: ‘werkloze ouders’) aan om betaald werk te verrichten. En die gewone man is zó gewoon dat te veel afwijkend gedrag snel als problematisch wordt ervaren: andere culturele patronen, zeker niet-Europese, liggen moeilijk. Molenbeek is het buitenland. Mogelijk is het een blinde vlek van heel Vooruit. De partij telt wel belangrijke gezichten van kleur – ondervoorzitter Funda Oru, Antwerps schepen Jinnih Beels, Leuvens burgemeester Mohamed Ridiouani, ex-minister Meryame Kitir – maar dat maakt van Vooruit nog geen partij van kleur. Op de website ‘Vooruit.org’ worden 35 figuren naar voren geschoven. Vijf onder hen hebben niet-Vlaamse roots. De ene werkmens is de andere niet.
Depraetere weet dat ze niet afgerekend zal worden op inhoudelijke klemtonen maar op cijfers.
Dat is alvast een van de punten waarop Depraetere zich zal moeten onderscheiden van haar voorganger: ze moet duidelijk maken dat het tot de essentie van een moderne sociaaldemocratische partij behoort om in verdediging van ‘de werkmens’ geen uitzondering of voorbehoud te maken voor vrouwen en mensen kleur.
Tegelijk weet ze ook dat ze niet afgerekend zal worden op inhoudelijke klemtonen, hoe noodzakelijk ook, maar op cijfers. Cynisch gezegd: misschien is dat wel de essentie. Hoe moeilijk ook, het wordt voor haar van levensbelang om de hoge score van Vooruit in de peilingen (15,4 procent volgens HLN/VTM, 17 procent volgens intern onderzoek) vast te blijven houden. Dat wordt hard vechten, maar een andere keuze is er niet. Als Vooruit een duik neemt, komt er gegarandeerd kritiek op Depraetere en is het uit met de eensgezindheid.
De zorgzame vrouw
Depraetere kan dat maar als ze vooral niet de indruk geeft ad interim te zijn, en zich evenmin beperkt tot ‘de essentie’. Lees: Vooruit louter profileren als een sociale partij. Het is de eeuwige goede raad die om een of andere reden vooral vrouwelijke voorzitters meekrijgen, zeker als ze onverwacht in de voetsporen moeten treden van een bekende voorganger. Want er zijn in de loop van de geschiedenis al meer Melissa Depraeteres (m/v) geweest, en niet alleen bij de Vlaamse socialisten: vrouwen die voorzitter werden als noodgreep na het vertrek van flamboyante voorgangers. Zie Caroline Gennez, toen ze in 2007 ineens de erfenis mocht beheren van de Teletubbie-generatie van Steve Stevaert en Johan Vande Lanotte. Zie ook Marianne Thyssen, die in 2009 de CD&V moest leiden uit de opperste chaos na Yves Leterme.
Haar arbeidersafkomst kan haar helpen om een andere voorzitster te zijn, met authentieke reflexen.
Ook Gennez en Thyssen werkten hard, helemaal in dienst van hun partij. Hun aanpak en hun taal was degelijk en ernstig, ze concentreerden zich op de kernboodschap van hun partij. Het werd voor beiden een persoonlijke calvarie, en het draaide voor hun partijen uit op verkiezingen zonder glorie. Het moet weer over de essentie gaan? Wie kan dat beter dan een zorgzame vrouw die op de kleintjes let. Niemand die dat vroeg aan Steve Stevaert of Conner Rousseau: zij mochten zich uitleven in hun rol van vedette.
Iemand moet natuurlijk de eerste zijn bij wie het wel lukt. Dus waarom niet Melissa Depraetere? Misschien kan ze zelfs haar persoonlijke voordeel uitspelen. Ze is wie ze is: een arbeiderskind uit Stasegem, een volkse wijk in Harelbeke. Haar ouders vonden het al ferm dat ze leidster was bij de plaatselijke Chiro en daar durfde op te komen voor de zwakkeren. Ze was het eerste familielid met een universitair diploma: politieke wetenschappen aan de UGent. Haar moeder werkt als poetsvrouw bij het OCMW in Harelbeke, tot voor kort was haar vader Patrick lasser in een fabriek. In een eerste interview in Het Nieuwsblad zijn ze aandoenlijk trots op hun dochter. Zoals zovele duizenden andere arbeiders dat zouden zijn als hun dochter het zo goed doet, niet het minst op tv. Voor zover Vooruit de partij van gewone, werkende mensen is, komt ze uit het hart van de doelgroep.
Niemand vroeg ooit aan Stevaert of Rousseau om ‘terug te gaan naar de essentie’. Zij mochten de vedette spelen.
Ze komt niet uit de partij zelf: vader en moeder Depraetere hebben zich altijd ver van de politiek gehouden. Dat is het belangrijkste verschil met Rousseau. Die verwees altijd naar de eenvoudige groep ‘maten’ uit Sint-Niklaas met wie hij optrok en waar hij deel van uitmaakt. Zijn vader was een basketspeler in eerste klasse en de nationale ploeg, en was nadien als algemeen directeur van het socialistische vakantiehuis De Barkentijn een alom bekend figuur bij de Vlaamse socialisten. Zijn moeder is hoogleraar aan de VUB, parlementslid voor de SP.A en burgemeester van Sint-Niklaas. Vorig jaar werd ze bovendien aangesteld als de nieuwe voorzitter van de Landsbond van Socialistische Mutualiteiten. De kans dat moeder Depraetere straks voor zo’n functie wordt gevraagd, is een tikje kleiner.
Rousseau is een geboren sociaaldemocraat, maar geen arbeiderskind. Dat bepaalde zijn Sitz im Leben: hij stemt zijn politieke project af op de kleine man, zonder er sociologisch zelf echt bij te horen. Dat maakt van hem geen mindere socialist – ook Frank Vandenbroucke is een professorenzoon, Bruno Tobback en Freya Van den Bossche zijn kinderen van gewezen ministers. Maar haar arbeidersafkomst kan Depraetere wel helpen om een andere voorzitster te zijn, met authentieke reflexen die haar helpen bij het corrigeren van de fouten en tekortkomingen van haar vriend Rousseau. Daarover wordt in de externe communicatie van Vooruit niet gesproken, maar ook dat zal cruciaal zijn.
De balans
Tegen 2024 moet Depraetere een omgeving hebben gecreëerd waarin Rousseau de kiezer weer in de ogen kan kijken. Rousseau heeft het zichzelf en zijn partij op die zatte ochtend bepaald niet gemakkelijk gemaakt. In zijn autobiografie genaamd T. (2020) schreef hij nog: ‘Ik doe aan politiek om dingen beter te maken. Maar wel voor iedereen, zonder op voorhand mensen uit te sluiten op basis van kleur, afkomst, achternaam of geaardheid. Zolang het VB pronkt met mensen die gekleurde Vlamingen willen afkloppen wegens hun huid of gekleurde Vlamingen vergelijkt met chocomousse staat hun doel met de samenleving haaks op het mijne.’ Hoe zou men die boodschap nog geloofwaardig kunnen herhalen?
Er zijn al meer Melissa Depraeteres (m/v) geweest, en niet alleen bij de Vlaamse socialisten.
De vraag is natuurlijk: hoe zwaar weegt het argument ‘racisme’ in het stemhokje, en in welke richting kantelt de balans? Historische voorbeelden zijn schaars, maar ze zijn er. Het volledige Vlaams Blok (VB) werd op 21 april 2004 veroordeeld voor racisme. Niet één voorzitter, bestuurslid of parlementslid van die partij werd daarvoor overboord gekieperd. Geen drie maanden later behaalde het VB bij de Vlaamse verkiezingen een megaoverwinning (24,15 procent).
Dat is intussen bijna twintig jaar geleden, en het VB is Vooruit niet en vice versa. Maar de Vlaamse samenleving is er niet bepaald toleranter op geworden: de raciale (identitaire…) breuklijn oogt scherper dan ooit. Toch is het Melissa Depraetere het aan de werkmensen van dit land verplicht om Vooruit een andere taal te laten spreken dan Conner Rousseau. Na het ontslag van haar voorganger hoort dat zelfs tot de essentie van haar voorzitterschap.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier