Lonen van politici? Niet de parlementsleden maar de partijen zijn de grootste graaiers
Niet de verkozenen des volks maar de politieke partijen zijn de grote slokoppen in ons politieke bestel.
De bedragen zijn bekend en publiek beschikbaar (zie grafiek hieronder). Een Kamerlid verdient maandelijks 8472 euro bruto. Zoals meestal is een basisbedrag belangrijk, maar wordt het pas interessant met de extra’s.
Dat geldt ook voor de parlementariërs. Alle Kamerleden krijgen boven op hun wedde een belangrijke belastingvrije onkostenvergoeding. Er bestaat ook een uitgebreid systeem van extra beloningen voor min of meer belangrijke functies: van de Kamervoorzitter over de ondervoorzitters tot commissievoorzitters en fractievoorzitters. Een aantal parlementsleden heeft een tweede parlementaire job omdat ze zitting hebben in internationale assemblees, zoals de Raad van Europa, het Beneluxparlement of het NAVO-parlement.
Vanzelfsprekend hebben ook die organisaties een voorzitter, ondervoorzitters, een bureau, fractievoorzitters enzovoort – zo werkt politieke besluitvorming nu eenmaal. Mogelijk valt daarvoor wat te zeggen: een afgunstcultuur is zelden verstandig. Maar dat die ‘hogere’ functies ook een twééde belastingvrije onkostenvergoeding krijgen, voor onkosten die helemaal niet worden gemaakt, valt niet uit te leggen.
Koterij
Het is met de lonen van de parlementsleden dus niet anders dan met zoveel andere zaken in dit land: de sociale zekerheid is één grote koterij, net zoals het fiscale systeem, de subsidiestelsels, de steun aan bedrijven, de regelingen voor vrije beroepen en zelfstandigen, en ga zo maar door, tot de financiering van de koninklijke familie toe.
Maar er zijn in dit land ook ontzettend veel werkende weinigverdieners, zo leren de cijfers van statistiekbureau Statbel, mensen die het moeten rooien met 2000 euro bruto per maand. Het maakt hen razend als ze horen dat de extraatjes van parlementsleden hoger liggen dan hun maandelijkse loon waarvoor zij zo hard moeten werken.
Partijlijn
Toch zijn de parlementsleden niet de echte grootverdieners. Op de liberalen na dragen de meeste parlementsleden fikse bedragen af aan hun partij. De partij: daar draait het om. De meeste partijen beschouwen parlementsleden als een noodzakelijk kwaad. De verkozenen zijn niet belangrijk, het zijn de zetels die ertoe doen. Het aantal zetels bepaalt de politieke macht van een partij: hoe meer zetels, hoe groter de kans op regeringsdeelname. Het totale aantal stemmen bepaalt dan weer de hoogte van de partijdotatie. Tijdens de bestuursperiode wordt van de (meeste) parlementsleden verwacht dat ze stemmen zoals de partij dat wil. De rest doet amper ter zake. Uiteindelijk bepaalt de partij…. de partijlijn.
Dat leidt natuurlijk tot frustratie, in alle partijen en in elk parlement. Dat ongenoegen wordt deels opgevangen door de hogervermelde extraatjes voor ‘extra jobs’. Ondervoorzitters zijn vaak belangrijke parlementsleden die een ministerspost zijn misgelopen, zoals Kristof Calvo bij Groen, Patrick Dewael bij de Open VLD of Valerie Van Peel bij de N-VA. Zo lossen partijen hun personeelsproblemen op: op kosten van de staat. Voor de gewone burger geldt de regel ‘wie betaalt, bepaalt’. Voor partijen is dat omgekeerd: ze bepalen wel maar betalen niet.
Integendeel, de partijen grááien. Dat klinkt streng, maar de wet op de partijfinanciering is dan ook abnormaal gul. De dotatie aan de politieke partijen alleen al bedraagt 80 miljoen euro. Daar stopt het niet eens. De partijen pikken ook het gros van de medewerkers in die eigenlijk aan de parlementsleden zijn toebedeeld. In België worden parlementaire medewerkers automatisch getransformeerd tot partijpersoneel. En haalt een parlementslid het in zijn hoofd te protesteren, dan volgt de rekening bij de volgende verkiezingen.
Mattheuseffect
Wie verkozen wil worden, moet een (flink) deel van zijn campagne zelf betalen. Dat hoort bij de extra kosten die kandidaat-parlementsleden wél hebben maar gewone burgers niet. Bij die financiering van zo’n verkiezingscampagne doet zich in de meeste partijen een mattheuseffect voor. Partijen springen hun kandidaten financieel bij. Kandidaten die de partij belangrijk vindt of die graag gezien worden, krijgen meer toegestopt dan anderen. Bijna overal gebeurt dat à la tête du client. Parlementsleden worden aan het einde van de rit dus nog eens financieel beloond of bestraft door hun partij. Dáár ligt dus de knoop in elk debat over de financiering van ons politieke bestel. Niet bij het parlementslid, maar bij de partij.