Frank Judo
‘Kunnen we echt niets beters bedenken dan het hoofd van een minister te vragen?’
‘Als het parlement zich het recht voorbehoudt ministers te ontslaan als zoenoffer, ontneemt het de kiezer de ultieme bevoegdheid om zich uit te spreken over dat beleid’, schrijft Frank Judo. Hij verbaast het gemak waarmee in crisissituaties om het ontslag van een minister wordt gevraagd.
Leraren Nederlands met zin voor dramatiek wisten het een halve eeuw geleden al: het lied van Heer Halewijn heeft een soort van morbide aantrekkingskracht, zeker de slotverzen:
“Daar werd gehouden een banket,
Het hoofd werd op de tafel gezet.”
Naar het schijnt zijn die laatste verzen niet eens authentiek, maar een kniesoor die daarom maalt.
Een even grote kniesoor is wie bezwaar durft te maken tegen de elkaar snel opvolgende eisen tot ontslag van deze of gene minister. Er kan niets mislopen in een of ander beleidsdomein, of er is wel een weinig geïnspireerd volksvertegenwoordiger die eist dat de voor dat domein bevoegde minister haar of zijn “verantwoordelijkheid zou nemen”, dat het ministeriële hoofd symbolisch op de tafel zou worden gezet. Meestal blijkt er van persoonlijke verantwoordelijkheid geen sprake te zijn, maar het beginsel van de politieke verantwoordelijkheid zou naar verluidt eisen dat de minister, als een volwaardige zondebok, zich offert voor het gestuntel op het terrein.
Het komt me voor dat die invulling van de politieke verantwoordelijkheid alvast niet de oorspronkelijke is. Toen in de negentiende eeuw revoluties werden ontketend om het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet te verankeren, had dat ermee te maken dat het parlement de macht moest krijgen de regering of haar leden naar huis te sturen wanneer die niet langer het vertrouwen genoten. Tot dan kon een unaniem afgewezen regeringslid rustig aanblijven, zolang de vorst zijn vertrouwen in zijn (let op het bezittelijk voornaamwoord) ministers behield. Kortom, het ging erom wie in de feiten de ministers zou benoemen en ontslaan, het parlement of de koning. Hoewel onze grondwet nog steeds zegt dat het de koning is die dat doet, is het wel degelijk het parlement.
Over het tempo van benoemen en ontslaan zegt de grondwet niets, althans niets excpliciets. Impliciet doet ze dat wel degelijk. Regeringen hebben tot taak te regeren, dat zou niet mogen verbazen. Die taak impliceert een vorm van continuïteit, de mogelijkheid om geleidelijk bij te dragen tot oplossingen voor de langere termijn. Aanhoudende regeringsinstabiliteit wordt niet zonder reden omschreven als “malgoverno”, het tegendeel van zinvol regeren.
Met andere woorden, voor wie logisch nadenkt zou een roep om ontslag een laatste redmiddel moeten zijn, gereserveerd voor de hopeloze gevallen die zich geen twee, maar een dozijn keer aan dezelfde steen hebben gestoten.
Enkel en alleen logisch nadenken doet echter afbreuk aan de gelaagdheid van de politiek. Zeker, er is een rationeel element aan, maar ook een symbolisch en theatraal element. Dat is op zich geen probleem. Samenlevingen leven niet van begrotingen alleen, maar ook van gedeelde emotie, die bij voorkeur op een wat geformaliseerde manier tot uiting wordt gebracht. Daarom heeft toneel in de loop der eeuwen een grote rol gespeeld in het samen brengen en samen houden van groepen mensen. Dat is met politiek toneel niet anders. Eerder dan beledigd te zijn, zou een politicus die voor toneelspeler wordt versleten, dankbaar moeten zijn, maar er ook op moeten wijzen dat de politiek niet eindigt bij het toneelelement.
Dat is ook niet zo als de “slechterik” van het moment ritueel wordt buitengedragen uit de vergaderzaal van de regering. Is dat een zinvol ritueel? Valt er echt niets beters te bedenken?
Het valt te hopen van wel, want het ernstig nemen van alle eisen tot ontslag, zou volstrekt onwenselijke gevolgen hebben. De vervanger van de ontslagen bewindspersoon zou zich met recht en reden kunnen beroepen op de eigen nieuwheid in het vak en vragen om een periode om zich in te werken. Dat er in die periode niet veel zou gebeuren, spreekt voor zich – misschien een reden op na zes maanden een nieuw ontslag te eisen?
Zeker in crisisperiodes, wanneer de emoties het meest opspelen, lijkt het bijzonder contraproductief om te grossieren in ontslagen. Hoewel er goede tegenvoorbeelden te bedenken vallen (zoals de vervanging van Chamberlain door Churchill als Brits premier bij het begin van de Tweede Wereldoorlog) hebben regeringswissels in crisistijden zelden bijgedragen tot het voeren van een doordacht beleid. Integendeel, de personele wissels zorgden voor inhoudelijke instabiliteit, die op haar beurt nefast was voor het vertrouwen van de bevolking in de regering. Net wat in crisistijd niet moet gebeuren.
Uiteindelijk is het echter een ander argument dat me het meest overtuigt. Als het parlement zich het recht voorbehoudt ministers te ontslaan als zoenoffer, ontneemt het de kiezer de ultieme bevoegdheid om zich uit te spreken over dat beleid. Stel vanuit het parlement vervelende vragen aan ministers, sta kritisch tegenover hun beleid, kijk of ze erin slagen fouten uit het verleden recht te trekken en wijs ze op hun falen als dat niet zo is. De kiezer zal oordelen. Is dat geen correctere visie op ministeriële verantwoordelijkheid dan iemand de woestijn in te sturen, om een jaar later met een aura van martelaarschap voor de kiezer te verschijnen?
Alles samen genomen valt het echter best mee met het roepen om ontslag. Slechts in een kleine minderheid van de gevallen leiden dergelijke geluiden ook tot een effectief vertrek. Toch een indicatie dat het toneelaspect van de politiek niet onderschat mag worden? En zoals u weet, hoeft dat geen belediging te zijn.
Frank Judo is advocaat, kerkjurist en historicus. Eerder dit jaar verscheen zijn meest recente boek Het bewaren waard. Wandelen door een conservatisme langs 21 misverstanden. (Ertsberg).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier