Bert Bultinck
‘Is de kiezer echt zo dom als Rousseau denkt?’
In Amsterdam gaf Conner Rousseau vorige week een veelbesproken lezing voor een select gezelschap van marketeers. De voormalige Vooruit-voorzitter deed dat op het ‘Behavioural Design Fest’ van Klaas Dijkhoff, een bekende Nederlandse liberaal. Als ‘behavioural design’ een beetje als Big Brother klinkt, bedenk dan dat je ‘gedrag ontwerpen’ eigenlijk ook gewoon ‘opvoeding’ zou kunnen noemen. Op voorwaarde, uiteraard, dat de opvoeder/gedragsdesigner matuur en wijs is.
Rousseau had het in Amsterdam uitgebreid over het werk van Daniel Kahneman, de econoom die met zijn Thinking fast and slow een wereldwijde bestseller scoorde. Kahnemans hoofdstelling is eenvoudig: wij mensen kunnen op twee manieren denken. De eerste (‘snelle’) manier werkt met instincten, stereotypen en emoties. Het is de manier die we het meest gebruiken omdat dat ‘circuit’ weinig inspanningen van ons brein vraagt. Het tweede circuit is traag, nauwkeurig, analytisch. Het vréét energie.
Rousseaus boodschap was helder. Wie verkiezingen wil winnen, moet zich volledig concentreren op het eerste circuit. Ga voor de instincten. Wie met logische argumentatie kiezers probeert te overtuigen is eraan voor de moeite. Net zoals je in een schietpartij niet veel aan een mes hebt, heb je niet veel aan feiten als je tegen de emoties moet ingaan die je tegenstrever oproept. Als het Vlaams Belang erin slaagt om de kiezer bang te maken voor een vloedgolf van migranten, dan moet je daar geen cijfers en statistieken tegenover zetten, zoals bijvoorbeeld Groen-politici doen. Dat heeft geen zin.
Misschien is het positieve nieuws ook wel eens het verkondigen waard: heel vaak laten mensen zich níét meeslepen.
Veel beter is het, nog altijd volgens Rousseau, om er een zogenaamd ‘frame’ tegenover zetten, een thema waar je zelf ‘eigenaar’ van bent. Dat thema kun je met emotionele boodschappen naar voren schuiven, waardoor je zélf dat cruciale eerste circuit van Kahneman kunt activeren. Denk aan Deborah, de kassierster die moeite heeft om de eindjes aan mekaar te knopen, en zo het socialistische strijdpunt van de koopkracht verpersoonlijkt. Rousseau had het de afgelopen jaren voortdurend over Deborah. En zie, hij steeg in de peilingen.
Helemaal onzinnig is die theorie niet. Maar zou het kunnen dat Rousseau de kiezer een beetje onderschat? Of is de kiezer echt zo dom als Rousseau denkt? Is het politieke spel echt zo simpel?
Volgens nogal wat modieuze strategen, sociologen en filosofen wel. De mens is een irrationeel dier dat zich makkelijk op sleeptouw laat nemen: het is een invloedrijke gedachte met oeroude wortels. De kracht waarmee onder meer de negentiende-eeuwse Sigmund Freud, de grondlegger van de psychoanalyse, de mythe van de rationele mens onderuit heeft geschopt, werkt vandaag nog door. Veel recenter kreeg de Amerikaanse sociaal-psycholoog Jonathan Haidt de allure van een politieke goeroe. Zijn boodschap ligt in dezelfde lijn. Onze emoties vuren ons gedrag aan, ons verstand doet in veel gevallen niet meer dan er achteraf een redelijk klinkend verhaaltje bij verzinnen.
Geen mens die al eens onder de mensen komt, in café ’t Hemelrijk of elders, zal betwisten dat emoties het gedrag mee aanvuren. Maar zou het kunnen dat die onttoverde visie op de mens zo langzaam aan te dominant is geworden? Is het echt zo dat wij Vlamingen, die steeds beter opgeleid zijn, ons zomaar laten bedotten door de eerste de beste demagoog? Staan we machteloos tegenover de golven van gevoelens die redenaars en social media over ons heen laten rollen? In het boek Waarom we beter denken dan we denken plaatst de Nederlandse filosoof Maarten Van Doorn een paar overtuigende kanttekeningen bij die kwestie.
Misschien is de these van de door emoties overmande burger wel zo populair onder partijvoorzitters omdat ze hen een gevoel van macht geeft – alsof je met goed theater en een paar oneliners een heel volk gek kunt maken. Onmogelijk is dat niet. Zelden gaat er tegenwoordig een week voorbij of iemand heeft het over de jaren dertig. En nee, het is geen goed idee om oproerkraaiers en handelaars in desinformatie zomaar te laten begaan. Maar misschien is het positieve nieuws ook wel eens het verkondigen waard: heel vaak laten mensen zich níét meeslepen. Te veel vertrouwen in de redelijkheid van de mens is dom. Maar een overdreven wantrouwen is destructief.
Voor één denkfout was Kahneman zeer bang: een overontwikkeld zelfvertrouwen. Dat heeft volgens hem al talloos veel leiders, en hun volgers, in de vernieling gestort. Misschien moet Rousseau daar eens een lezing over geven.