Hoe Vlaams Belang de blauwdruk maakt voor een cultuuroorlog

Filip Brusselmans (Vlaams Belang). © Belga
Walter Pauli

Als het Vlaams Belang straks regeert, zal de Vlaamse cultuursector het geweten hebben. Dat legt VB’er Filip Brusselmans tot in detail uit.

Gisteren vond in het Gentse cultuurcentrum 404 een debat plaats over het Vlaamse cultuurbeleid met vertegenwoordigers van de Vlaamse partijen. Voor het Vlaams Belang zat Stijn Brouns er, een lokale theaterman. Hij verzorgde zijn eigen naamsbekendheid al met het patserige dreigement: ‘Het is tijd om als een stormram de aanval op de cultuursector in te zetten.’

Maar Brouns schreef ook het voorwoord bij het recente boek De subsidieslurpers (Uitgeverij Egmont) van Filip Brusselmans, Vlaams Parlementslid voor het Vlaams Belang. Brusselmans ziet er misschien uit als een college boy, maar met dit boek tekent hij wel de blauwdruk uit van de aanval die het Vlaams Belang wil inzetten op de cultuursector.

Brusselmans is ook lid van de raad van bestuur van het Brusselse cultuurhuis KVS. Hij kwam in conflict met ‘zijn’ instelling nadat hij in ’t Pallieterke kritiek had gegeven op zogezegde ‘snoepreisjes’ en op de culturele programmatie op zich. Die is hem niet ‘Vlaams’ genoeg.

De raad van bestuur van de KVS liet notuleren dat Brusselmans ‘deloyaal’ had gehandeld, maar cultuurminister Jan Jambon (N-VA) ondernam geen stappen om Brusselmans zijn mandaat als bestuurder af te nemen – een sanctie waarop sommigen hadden gehoopt.

Niet dat er een goede verstandhouding zou bestaan tussen Jambon en Brusselmans. De ondertitel van De subsidieslurpers is: ‘Een kritisch en bijgevolg onthutsend tweeluik over Jambons cultuursubsidies’. Die ondertitel is misleidend: ten gronde gaat het Brusselmans niet om Jambons subsidiebeleid, maar om zijn cultuurbeleid. Het verschil lijkt klein maar het is wezenlijk: wat Brusselmans na aan het hart ligt, zijn niet de Vlaamse centen maar de Vlaamse cultuur.

Vijandige relatie

Het is een oud zeer: de relatie tussen de Vlaamse Beweging en de cultuursector is ergens in de tweede helft van de vorige eeuw problematisch en zelfs vijandig geworden – hoezeer opeenvolgende cultuurministers, vaak zelf met een Vlaams-nationalistische pedigree, de voorbije decennia ook hun best hebben gedaan.

De cultuursector aanvaardde graag hun geld, maar was minder scheutig om in te spelen op Vlaamsgezinde ideeën en inzichten. Meer dan zijn voorgangers heeft Jan Jambon de voorbije regeerperiode enige toenadering afgedwongen: een volgehouden gul subsidiebeleid ging hand in hand met ‘politieke overtuigingskracht’: enige machtspolitiek is de (entourage van de) minister-president niet vreemd. Voor Brusselmans blijft het te weinig: er gaat nog te veel Vlaams overheidsgeld naar cultuur, en vooral naar zeer foute want hoogst on-Vlaamse cultuur.

Halve beledigingen

Brusselmans valt de Vlaamse cultuurwereld aan, niet (alleen) van buitenaf, maar ook door in te haken op de debatten binnen de sector. Hij citeert cultuursocioloog Rudi Laermans, Apache-hoofdredacteur Karl van den Broeck, wijlen VRT-journalist Ludo Bekkers of het tijdschrift Rekto:Verso. Die citaten gebruikt Brusselmans vervolgens om zijn eigen betoog naar eigen inzicht en persoonlijke criteria te onderbouwen. Een aanhoudende stroom hyperbolen, halve beledigingen en hele sneren moet de lezer erbij nemen.

Wie door dat op ’t Pallieterke geïnspireerde jargon raakt, vindt al snel de lijn van zijn betoog. Zoals zoveel Vlamingen die het over cultuur hebben, gaat Brusselmans eerst terug naar vroegere eeuwen, die gedroomde gouden tijden toen allerlei overheden de vaste opdrachtgevers/bestellers/geldschieters waren van de creatie van kunst en cultuur. Mettertijd kwam de figuur van de kunstenaar centraal te staan. Overheden bleven wel betalen, maar zonder nog echt te kunnen bepalen.

Vanaf het begin van deze eeuw (met het ministerschap van Bert Anciaux als ijkpunt) is de Vlaamse overheid de buidel pas echt gul gaan opentrekken, zonder zich al te opzichtig te bemoeien met de creatieve kant. Een beetje VB’er wordt er wíld van, van wat sindsdien allemaal ‘moet kunnen’. Brusselmans doet alsof hij zich niet echt wil uitspreken over de intrinsieke waarde van de gesubsidieerde kunstproductie, maar hij kan het niet verbergen: hij vindt er vaak geen lor aan. En dus moet de Vlaamse overheid er vooral niet (veel) voor betalen.

On-Vlaamse cultuur

Dat Filip Brusselmans of wie ook kritiek heeft op de vaak ingewikkelde subsidiestromen en reglementen van de Vlaamse overheid: het is zijn volste recht. Zelfs als Brusselmans opteert voor de radicale optie (‘Persoonlijk zou ik het liefst heel het subsidiesysteem op de helling zetten. Gewoon tabula rasa maken en (her)beginnen van nul’) is dat zijn legitieme keuze. Alleen voert hij een vals debat. Het gaat hem niet om transparante subsidiesystemen. Het gaat hem vooral om on- of anti-Vlaamse cultuur.

Hij probeert het een beetje te camoufleren, maar Brusselmans kijkt naar literatuur, muziek, film, theater, beeldende kunsten en noem maar op door de bril van lieden die heimwee hebben naar een gedroomde Vlaamse cultuur die nooit bestaan heeft, of toch niet niet zoals zij die voorstellen. Cultuur die Vlaanderen toont en als het even kan verheerlijkt, die eerder klassiek is van stijl, maatschappelijk niet (al te) problematiserend is, en die gedragen en gesmaakt wordt door een breed, volks, goedlachs, feestend en traditioneel Vlaams publiek – een ‘wit’ publiek, zeggen sommige critici.

Brusselmans lust ze gewoon niet, de groep die hij culturo’s noemt – zoals in: ‘van identiteit en zelfhaat overlopende culturo’s’. Alsof zij fremdkörper zijn, die (wij vatten lapidair samen) Vlaamse centen misbruiken om een multiculturele boodschap te verspreiden, excentriek en ontuchtelijk gedoe tentoon te spreiden en zich vermeien met intellectualistische onanie: hermetische kunst die alleen te begrijpen valt door de kunstenaar en zijn vier vrienden. Hier en daar probeert Brusselmans een beetje positief te zijn. Bijvoorbeeld: ‘Cultuur met weerhaakjes moet uiteraard kunnen.’ Weerhaakjes: ze ‘moeten kunnen’. Eventueel, op z’n tijd.

Met naam en toenaam

Brusselmans somt ze ook op, de kunstenaars en kunstuitingen die hem niet zinnen, en het liefst met naam toenaam – geen betere manier om een kunstenaar onderuit te halen dan de lachers op je hand te krijgen. Hij moet niet weten van Jan Fabre (‘de Poezengooier van het Schoon Verdiep’), van Luc Tuymans (’t Parodiërende Schilderken’), van Arne Quinze (‘De Strontzatte Schrijnwerker’) of van Kristien Hemmerechts (‘De gerimpelde passionara (sic) der Schone Letteren’).

Hij waarschuwt zijn lezers ‘niet te hard te schaterlachen’ met het werk van artiesten als Roxette Chikua en Khalid Koujili. Dat hun namen mogelijk enigszins ‘exotisch’ klinken en zij in hun werk voorbij de Europese grenzen kijken, dient in het VB-milieu nog altijd als dijenkletser.

Maar pas echt vernietigend is Brusselmans over het hele sociaal-culturele werk: het wordt bevolkt door slechte en blijkbaar veel te veel nieuwe Vlamingen, collaborateurs van alles waaraan hij een hekel heeft, en vijanden van zijn vrienden. Het lijkt wel de blauwdruk voor een culturele burgeroorlog, of op z’n minst een cultuuroorlog.

Ze kijken maar beter uit, al die sociaal-culturele verenigingen die hij nominatim viseert: Hand in Hand tegen Racisme, Vluchtelingenwerk Vlaanderen, Vrienden van Hart boven Hard, Oxfam-Wereldwinkels, BE Vegan, Refu Interim, het Masereelfonds, VOEM, Bindus (de vroegere Unie van Turkse Verenigingen), de Federatie van Marokkaanse Verenigingen, Cavaria en Merhaba. Hij doet hen af als ‘organisaties die actief de democratie blokkeren door zich aan gesubsidieerd politiek activisme te bezondigen en dat ook nog eens vaak op het randje van het legale’.

Radicale breuk

Ten gronde legt Brusselmans hun werking in de weegschaal met de uitslag van de stembus – het zegezekere Vlaams Belang klinkt hier al door. ‘De kiezer’ maakt ‘beleidskeuzes’, poneert Brusselmans, en culturele organisaties horen zich niet af te zetten tegen dat ‘volk’, en er zeker niet voor gesubsidieerd te worden.

Zonder het met zoveel woorden te zeggen, bepleit Brusselmans een radicale breuk met de manier waarop de Vlaamse democratie wordt georganiseerd, inbegrepen het culturele veld. In Vlaanderen bestaat er een traditie dat een andere meerderheid of nieuwe minister zich niet zomaar kan vergrijpen aan dat deel van het culturele veld dat werkt vanuit een andere en zelfs minoritaire politieke, maatschappelijke of culturele visie. Dat verhindert dat Vlaanderen niet snel een nieuw Hongarije kan worden.

Van dat Vlaanderen – ons Vlaanderen – wil het Vlaams Belang af.

Partner Content