Alain Van Hiel

‘Hoe identiteitspolitiek het het progressieve waardenproject ondergraaft’

Alain Van Hiel Professor sociale psychologie aan de UGent.

‘Beleven we vandaag een tijdelijk dipje in de evolutie naar meer bevrijding, emancipatie en progressieve ideeën? Of zijn we getuige van het begin van een langdurige opgang van het nieuwe conservatisme?’, vraagt sociaal psycholoog Alain Van Hiel in het laatste in een reeks van drie opiniestukken over identiteitspolitiek.

In de westerse wereld was de tweede helft van de twintigste eeuw een tijd van bevrijding en emancipatie. Generatie na generatie lieten de mensen de aloude tradities los en legden ze almaar meer nadruk op vrijheid, zelfontwikkeling en het belang van het individu. Decennialang heerste het credo: ‘Wat progressief is, is goed.’ Al wat rechts en traditioneel was, moest op de schop.

Rond de eeuwwisseling kwam het opeens tot een serieuze tegenbeweging: er ontstond een knik in de conservatieve richting. Hoe kwam die terugslag tot stand, dit klimaat van nostalgie, het verlangen naar de goede oude tijd waarin het leven zoveel gemakkelijker was? Door de economische onzekerheid en de stijgende ongelijkheid, of door migratie en diversiteit? Dat zijn de meest gehoorde verklaringen.

Ik toets hier echter een andere verklaring af. Zou het zomaar kunnen dat identiteitspolitiek de steun voor het progressieve waardenproject ondergraaft?

De gouden, progressieve jaren

De belangrijkste onderzoeker van dit domein – Roald Inglehart – maakte een onderscheid tussen twee specifieke uitingen van het progressieve waardenproject. Ten eerste is er de ontvoogding, de evolutie weg van absolute normen en traditionele waarden. Vroeger lag de nadruk op eerbied voor de autoriteiten en waren religie en traditionele gezinswaarden belangrijk. We hebben ons ondertussen ‘bevrijd’ van veel van die traditionele moraal.

Ten tweede is er steeds meer aandacht voor de kwaliteit van het leven. De nadruk op hard werken om de primaire behoeften te vervullen, is verschoven naar de kracht van de verbeelding. De ontplooiing van het individu staat voorop. Het gaat over jezelf zijn en geluk nastreven, om uit eigen beweging significant bij te dragen aan de maatschappij. Kortom, dit zijn waarden die verband houden met zelfbeschikking.

Rond de eeuwwisseling leefden we dus in een progressieve wereld. Een wereld waarin streven naar ontvoogding en zelfbeschikking de normaalste zaak was.

(Lees verder onder de preview.)

Twee kenmerken van (progressieve) waarden

Ik wil twee fundamentele kenmerken van de progressieve waarden benadrukken. Ten eerste, in de laatste helft van de vorige eeuw hoorde het waarden-duo van ontvoogding en zelfbeschikking als vanzelfsprekend bij elkaar. Er was geen spanningsveld tussen beiden.

Ten tweede, omdat waarden nu eenmaal fundamenteel richting geven aan het menselijk handelen, is het niet ongewoon dat mensen in alle situaties – of toch zoveel als mogelijk – hun waarden volgen en gestalte geven, en dat ze die waarden eveneens gebruiken in hun oordeel over anderen. Bijvoorbeeld, iemand die ‘een beetje eerlijk is’ – meestal wel, maar soms niet – kan onmogelijk de waarde ‘eerlijkheid’ belangrijk vinden.

Deze twee kenmerken zal ik straks als toetsstenen gebruiken om aan te tonen dat het progressieve waardenproject in verval is.

Denken op basis van identiteitspolitiek

Laatst las ik in een aanvraag voor een onderzoeksbeurs het volgende (vertaald vanuit het Engels):

Maryam (pseudoniem), een 26-jarige moslimvrouw met een Turkse migratieachtergrond die in Nederland woont, vertelt in het volgende interviewfragment hoe een therapeut haar waarden bekritiseerde:

“Ik zei [tegen de therapeut]: ‘Ik wou ’s avonds uitgaan en vroeg aan mijn man of dit kon.’ En zij [de therapeut] had zoiets van: ‘Wacht, vind je dat oké? Waarom zou je je man om toestemming moeten vragen? Het is 2023 en hij heeft hier echt niets over te zeggen.’”

De auteur stelt twee lijnen verder dat de therapeut op z’n minst impliciet suggereert dat haar westerse, progressieve waarden superieur zijn, terwijl ze tegelijkertijd deze van Maryam problematiseert. Dit fragment, klinkt het, is een voorbeeld van “micro-agressieve uitspraken die laten zien hoe een therapeut denkt een cliënt te moeten ‘redden’ uit haar onderdrukkende context en haar te begeleiden naar ‘de ware’  [progressieve] waarden.”

Inderdaad, de therapeut is niet bepaald sensitief in dit geval. De suggestie is dat de therapeut steunt op het stereotype beeld van een moslimvrouw als ‘ondergeschikt aan haar man’. Misschien aanhoorde de therapeut al honderd keer dat deze vrouw onderdrukt werd, dat weten we niet. Maakt ook niet uit. Het punt is dat cultuur en culturele verwachtingen interveniëren in ons spreken over ontvoogding en zelfbeschikking. En dit geldt wellicht niet alleen in de therapeutische context, maar eveneens in het gewone sociale verkeer, zoals onder vriendinnen.

Stel je nu eens even voor dat een conservatieve Heidi – lid van een Vlaams nationalistische partij – aan haar man toestemming moet vragen om uit te gaan, en dat bovendien de therapeut dezelfde woorden zou uitspreken. Wellicht zou dat dan niet als micro-agressief worden benoemd.

In het ene geval van Maryam heerst er dus morele verontwaardiging omdat er sprake kan zijn van diepgewortelde vooroordelen, terwijl die verontwaardiging bij Heidi totaal ontbreekt.

Identiteitspolitiek zet de klassieke progressieve waarden tussen haakjes

Laten we de impact van identiteitspolitiek op de basiskarakteristieken van (progressieve) waarden hier nader bekijken.

Wie identiteit centraal stelt, kan niet anders dan constateren dat er spanningen zijn tussen enerzijds ontvoogding en anderzijds zelfbeschikking. Vroeger hingen die twee ‘waardenpoten’ inderdaad als een onafscheidelijk duo stevig aan elkaar, maar nu is dit minder vanzelfsprekend. Inderdaad, de identiteitsbenadering vertrekt expliciet vanuit de etnisch-culturele of gender achtergrond van het individu, ook als die achtergrond traditioneel en conservatief is. De achterliggende gedachte is: “Wie zijn wij om te eisen dat Maryam zichzelf bevrijdt, en dit naar onze normen?” En daaraan gekoppeld: “Wie zijn wij om te beoordelen wat goed of slecht is?”   

Ten tweede, identiteitspolitiek situeert onrecht per definitie in de minderheidsgroepen en expliciet niet in de meerderheidsgroep. Daarom hoort de politiek correcte identiteitsdenkende mens wel rekening te houden met het wereldbeeld van mensen zoals Maryam, maar niet met het wereldbeeld van mensen zoals Heidi. Ook al hebben beiden een eerder traditioneel en conservatieve achtergrond. Moest Heidi het slachtoffer zijn van een niet-sensitieve therapeut, zou er minder snel het label van micro-agressie op worden geplakt. Erger nog, morele verontwaardiging zal Heidi haar deel zijn, vanwege haar collega’s, en wie weet vanwege haar vriendinnen. “Heidi zou zich beter aanpassen,” zullen ze haar in koor duidelijk maken (of minstens achter haar rug zeggen).

(Lees verder onder de preview.)

Illustratief in deze is dat er stapels boeken en wetenschappelijke artikelen verschenen over culturele sensitiviteit ten aanzien van groepen die het voorwerp zijn van identiteitspolitiek, maar dat de literatuur over sensitief omgaan met ideologisch andersdenkenden gewoonweg onbestaande is.

De progressieve waarden verloren hun rechtlijnigheid, zorgeloosheid en onbevangenheid. Een sterke ‘Ja’ tegenover zowel ontvoogding als zelfbeschikking werd in sommige gevallen een ‘mogelijks Ja, maar ook af en toe Neen’. Deze waarden blijken in tijden van identiteitspolitiek ‘conditioneel’, soms toepasbaar, soms niet. Soms gehuldigd, soms tussen haakjes gezet.

De waarden van halfslachtige boodschappers klinken onzeker en weinig overtuigend. Niet verwonderlijk dat de laatste jaren de metingen van de progressieve waarden van ontvoogding en zelfbeschikking steevast een neerwaartse trend vertonen.

Tolerantie als progressieve waarde bij uitstek?

Identiteitspolitiek zet de progressieve deze waarden dus tussen haakjes waardoor ze soms van toepassing zijn en soms niet. Het zijn waarden die we in feite achterlieten; het is hetzelfde als wat ik hierboven beschreef: ‘een beetje eerlijk zijn’.

Het enige wat nu nog overschiet en met volle overtuiging verdedigbaar is, is ‘samenleven in harmonie’ en ‘tolerantie’. Dit ter vervanging van de goeie oude progressieve waarden die West-Europa de vorige eeuw veroverden.  Het enige vervelende aan de nieuwe identiteitsvriendelijke waarden is dat ze minder appeal hebben: ze lijken niet voor ieders ontwikkeling even fundamenteel.

De gepredikte tolerantie van identiteitspolitiek weegt geenszins op tegen de bevrijding in de ruime (psychische) zin die tot stand kwam door de oude progressieve waarden. Dan heb ik het over grote verwezenlijkingen zoals de seksuele revolutie en het belang van genot. En vrouwenrechten groot en klein, soms met verstrekkende gevolgen voor elk aspect van het dagelijkse leven, zoals het recht om zelf een bankrekening te openen zonder toestemming van de echtgenoot (slechts toegelaten vanaf 1976).  Voor de muziekliefhebbers onder de lezers: zonder ontvoogding, geen Woodstock.

De neergang van progressieve waarden omkeren?

Waar gaan we naartoe? Beleven we vandaag slechts een tijdelijk dipje in de evolutie naar meer bevrijding, emancipatie en progressieve ideeën? Of zijn we getuige van het begin van een langdurige opgang van het nieuwe conservatisme?

Het is toch wel opvallend dat de neergang van de oude progressieve waarden samengaat met de opkomst van identiteitspolitiek. Niet dat dit per definitie een causaal verband aantoont, maar het samen voorkomen van deze fenomenen stemt tot nadenken.

De favoriete verklaring van Inglehart voor die neergang ligt in de stijgende ongelijkheid. Maar zou het niet kunnen dat de klassieke waarden hun overtuigingskracht verloren door het tussen-haakjes-gebruik ervan. Hierdoor werden ze als kaas met gaten. Niet verwonderlijk dat ze minder wervend werden.

Wat vol in de plaats komt, in het bijzonder tolerantie, kan de geslagen gaten niet opvullen. Tolerantie is minder omvattend, minder fundamenteel en minder aantrekkelijk dan de oude waarden van ontvoogding en zelfbeschikking. Laat me even terugkeren naar mijn eerste in deze reeks, waar ik het over authenticiteit had. Wel, tolerantie past naadloos in een maatschappij gedomineerd door het identiteitsregime van authenticiteit. Daar dus waar iedereen zijn zin doet. Tolerantie betekent hier: loslaten en beziglaten, zonder een doorvoelde empathie, zonder nood aan echte dialoog. Of zoals Furedi het ons vertelde: zonder dat mensen nog het recht hebben om een oordeel te vellen over een ander.

De wereld is veranderd, de tandpasta is uit de tube, en de droom dat er dingen zijn die ons positief verbinden en waard zijn om te strijden, zal op een nieuwe manier gestalte moeten krijgen.

De conclusie? Soms ligt de toekomst in het verleden. In dit drieluik van opiniestukken constateerde ik al dat identiteitspolitiek de mensen die ze wil beschermen geen weg naar iets beters of hogers biedt, en dat bovendien vervreemding en fragmentatie twee gevaren zijn. Is het dan wel de goede benadering?

Ik herhaal daarom een zinnetje dat ik eerder al schreef: “Zou het niet beter zijn om mensen in staat te stellen om alles uit het leven te halen in plaats van hen te vertellen hoe uniek en speciaal ze zijn?”

Misschien waren die oude, progressieve waarden zo slecht nog niet, en zijn ze echt wel de moeite waard om met kracht nagestreefd te worden, ten gunste van iedereen, zonder uitzonderingen.

Alain Van Hiel is hoogleraar Sociale Psychologie aan Universiteit Gent en publiceerde onlangs het boek “Links vs rechts”. De vorige twee bijdragen uit deze reeks over identiteitspolitiek kan u hier en hier lezen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content