Drie vragen aan Walter Pauli: een onverkozen minister, hoe erg is dat?
‘De publieke opinie heeft steeds meer moeite met de aanstelling van niet-verkozen personen tot minister’, zegt Walter Pauli: ‘Autoriteit die niet uitgaat van de burger zelf, wordt nog moeilijk aanvaard.’
Het zijn de eerste werkdagen van Hadja Lahbib (MR), de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Haar benoeming kreeg tonnen kritiek omdat er opnieuw een niet-parlementslid en dus niet-verkozen politicus minister wordt: check vicepremier en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit), check minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden (CD&V), check de staatssecretarissen Thomas Dermine (PS), Eva De Bleeker (Open VLD) en Nicole de Moor (CD&V).
Mag dat zomaar, niet-verkozenen een ministerpost geven?
Het is altijd de uitdrukkelijke bedoeling geweest om niet-verkozen ‘deskundigen’ te kunnen aanstellen als minister. Ons systeem is een gemengd systeem. De Kamer is altijd bevolkt geweest door democratisch verkozen parlementsleden, terwijl de Senaat een hybride samenstelling had, waarbij een honderdtal democratisch verkozen senatoren aangevuld werden met een kleine tachtig niet-verkozen collega’s: provinciale senatoren en gecoöpteerde senatoren (plus de zogenaamde ‘senatoren van rechtswege’, leden van de koninklijke familie).
Vandaag bestaat de Senaat uit deelstaatsenatoren (die wél rechtstreeks zijn verkozen voor hun regionale parlementen) plus nog altijd 10 gecoöpteerde senatoren. Zo was er in 2014 veel belangstelling voor de keuze van de N-VA om oud-VRT-journalist Jan Becaus te coöpteren voor de Senaat. Maar ook daar is het principe duidelijk: een politieke instelling versterkt zichzelf door de aanwezigheid van niet-verkozen maar (verondersteld) deskundige leden.
In de klassieke Belgische Senaat (dus tot de grote Sint-Michielshervorming van 1995) gebruikte haast elke partij deze techniek om hoogleraren, veelal juristen, te betrekken bij de besluitvorming. Topintellectuelen als Herman Deleeck, Marcel Storme (twee christendemocraten) en Fred Erdman (Vlaams socialist) kwamen als niet-verkozen politici terecht in de Senaat, net zoals de PS’er Roger Lallemand (zij het dat die later wel rechtstreeks verkozen werd) en de Vlaamse liberale Lucienne Herman-Michielsens. Die laatste twee waren in 1989 de auteurs van de fameuze ‘abortuswet’, die koning Boudewijn tot tijdelijk ontslag dwong. De invloed van niet-verkozen senatoren was dus bepaald niet gering.
Als niet-verkozen politici toegelaten worden tot de wetgevende macht, dan natuurlijk ook bij de uitvoerende macht – in theorie controleert de eerste de tweede. Van bij het ontstaan van de Belgische staat werd een beroep gedaan op hoge militairen om toe te treden tot de regering als minister van Landsverdediging of Defensie, zij het dat die van 1830 tot 1920 nog ‘minister van Oorlog’ heette. Die rij van niet-verkozen generaals werd afgesloten door luitenant-generaal Etienne Eugène De Greef, tussen 1950 en 1954 de minister van Landsverdediging in de christendemocratische kabinetten van Joseph Pholien (1950-1952) en Jean Van Houtte (1952-1954). Sindsdien is ook Landsverdediging een ‘gewoon’ politiek mandaat.
Maar de regel dat niet-verkozen personen tot minister kunnen worden benoemd, is eigenlijk nooit ter discussie gesteld. Wel integendeel, in de jaren 1980 gingen er vooral aan de rechterzijde stemmen op (en het verhaal gaat dat Boudewijn zelf met het idee speelde) om een volledig ‘technocratenkabinet’ aan te stellen om de zware economische crisis het hoofd te bieden. Dat riep akelige herinneringen op aan soortgelijke dagdromen van diens vader Leopold III in de jaren 1940, ook al omdat tegelijk plannen werden gemaakt om via ‘volmachten’ het parlement tijdelijk buitenspel te zetten. Vooral de linkerzijde koesterde kort na 1980 grote argwaan voor dergelijke oplossingen. Uiteindelijk is alles uitgedraaid op een Belgische compromis. Een technocratenkabinet kwam er niet, maar de regering-Martens V (1981-1985) maakte wel gebruik van volmachten.
Maar zelfs als het wettelijk mag, is het dan wel ‘gezond’ dat er niet-verkozenen tot minister worden benoemd?
Wel, laten we om die vraag op te lossen eens kijken welke niet-verkozen politici minister werden. Misschien de allerbekendste is Jean-Luc Dehaene, aantoonbaar een van de belangrijkste Belgische naoorlogse politici. In 1981 was hij al jaren de vaste kabinetschef van de christendemocratische premier Wilfried Martens. Dat jaar werd ‘den dikke’ ineens zelf gevraagd (correcter: hij werd door de christelijke arbeidersbeweging ACW gepusht) om de nieuwe minister van Sociale Zaken te worden. Waarom de machten en krachten van die tijd bij Dehaene uitkwamen, legde hij zelf uit in zijn Memoires, en wel in de allereerste zin over de hoofdstukken van zijn ministeriële carrière: ‘Toen ik begin jaren tachtig minister van Sociale Zaken werd, stond de sociale zekerheid op de rand van het failliet.’ Zes jaar lang zou Dehaene als niet-verkozene een van de belangrijkste ministers van het zogenaamde ‘herstelbeleid’ van Wilfried Martens zijn. Hij nam wel deel aan de verkiezingen, maar bewust op een niet-verkiesbare opvolgersplaats. Pas in december 1987 werd hij verkozen als Kamerlid. In de daaropvolgende regering-Martens VIII (1988-1991) kreeg hij het gezelschap van nog zo’n bekende niet-verkozene, zijn partijgenoot en vriend Herman Van Rompuy. Van Rompuy stond aan het hoofd van de studiedienst CEPESS en kwam na de verkiezingen in het parlement als gecoöpteerd senator. Hij werd in 1988 staatssecretaris van Financiën: met de socialisten opnieuw erbij in de regering (wat niet echt gesmaakt werd door de klassieke CVP-achterban), konden de christendemocraten maar beter dubbel op de hoede zijn bij het tellen van de centen, was de redenering. Meteen was de technocraat Herman Van Rompuy gelanceerd als politicus. Het waren dus geen kleine jongens die op die manier vervelden van ‘man achter de schermen’ tot actief politicus.
Dat was al zo in de jaren 1930. De legendarische premier Paul Van Zeeland (1893-1973) was hoogleraar aan de Leuvense universiteit en vicegouverneur van de Nationale Bank toen hij in 1934 benoemd werd tot ‘minister zonder portefeuille’ in de regering-Broqueville IV. Het was zijn opdracht een antwoord te vinden op de financiële crisis waarin ook België was terechtgekomen. In diezelfde jaren dertig begon de politieke carrière van bankier Camille Gutt (1884-1971), een van de meest fameuze ministers van Financiën die het land heeft gekend. Gutt heeft er nooit over gepiekerd om zich verkiesbaar te stellen. Hij was in 1944 wel de architect van een van de belangrijkste monetaire ingrepen ooit: de zogenaamde Operatie-Gutt moest de prijzen stabiliseren, de geldhoeveelheid doen krimpen en de koopkracht bevorderen. In 1946 verhuisde Gutt naar Washington, na zijn benoeming als de eerste president-directeur-generaal van het Internationaal Monetair Fonds. Ook hij was dus een bijzonder invloedrijk, maar niet democratisch verkozen minister.
Om crisissen het hoofd te bieden, kan men voor een niet-verkozen politicus gaan, op voorwaarde dat die de nodige statuur heeft. ‘He’s back bitches’: de terugkeer van Frank Vandenbroucke was in 2020 een duidelijk signaal dat de regering-De Croo een soort oorlogskabinet zou zijn in de strijd tegen het coronavirus. Er zijn ook niet-verkozen personen die een politiek mandaat opnemen om de eigen partij uit haar crisis te redden. Een recent voorbeeld is de aanstelling van Koen Geens tot minister van Financiën in 2013. Zijn voorganger Steven Vanackere was in de knel geraakt met het zeer gevoelige Arcodossier en had geen andere uitweg dan ontslag. De aanstelling van Geens was voldoende krachtig als politiek signaal om de dreigende crisis voor de partij te neutraliseren. Geens had een uitstekende reputatie. Hij was een bekende Leuvense hoogleraar, die ook naam had gemaakt als topadvocaat: hij stond aan de wieg van het befaamde advocatenkantoor Eubelius. Als gewaardeerd oud-kabinetschef van minister-president Kris Peeters was Geens bovendien politiek niet onbeslagen. Dat hij (nog) niet verkozen was, was amper het noteren waard.
Over Kris Peeters gesproken: ook hij kwam zonder de democratische legitimatie van een verkiezing in 2004 in de Vlaamse regering terecht. De nieuwe minister-president Yves Leterme (CD&V) ‘koos’ Peeters, die toen landelijke bekendheid genoot als afgevaardigd bestuurder van Unizo, als de nieuwe Vlaamse minister voor Openbare Werken, Havens, Energie, Natuur en Leefmilieu. De politieke neofiet werd dus meteen minister met een superportefeuille. De Vlaamse rechterzijde reageerde opgetogen, de linkerzijde was minder enthousiast. Dat is de tweede belangrijke reden om niet-verkozen politici plots tot minister te benoemen: het is een uitstekend middel om nieuwe namen te lanceren, frisse gezichten vooral. Deskundigheid wordt nog altijd verondersteld, maar dat zal dan toch in de praktijk moeten blijken.
Elke Vlaamse regeringspartij loodste in die jaren niet-verkozen politici in de regering. In 2009 stelde de SP.A Ingrid Lieten aan als viceminister-president. Lieten genoot tot dan een uitstekende reputatie als directeur-generaal van De Lijn, in 2006 was ze zelfs uitgeroepen tot Vlaams Overheidsmanager van het Jaar. In de politiek lukte het minder goed, en in 2014 verdween ze met haar partij in de oppositie. Niet veel later nam Lieten ontslag als Vlaams Parlementslid en verliet ze de politiek. Ook in 2009 had N-VA-voorzitter Bart De Wever wellicht op meer gehoopt toen hij Philippe Muyters, de gedelegeerd bestuurder van VOKA, aanwees als Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport. Dat tot grote woede van zijn Limburgse partijgenoot Jan Peumans, die het niet netjes vond dat een niet-verkozene voorrang kreeg op de Vlaams Parlementsleden. Het kan vreemd lopen: als minister brak Muyters nooit potten. Peumans had zich tevreden moeten stellen met de ‘troostprijs’ van voorzitter van het Vlaams Parlement. Maar hij bleek een uitstekend parlementsvoorzitter te zijn en werd in his own right zelfs een halve politieke vedette.
Besluit: doordat van tijd tot tijd een beroep werd gedaan op niet-verkozen personen voor een belangrijke regeringsfunctie, hebben een paar van de meest markante politici van dit land hun stempel kunnen drukken op het beleid. Zij het dat het geen garantie is op succes. Ook Kris Peeters bleek als federaal vicepremier en kandidaat-burgemeester van Antwerpen niet over de politieke feeling (of het charisma) te beschikken die nodig is om het waar te maken op het allerhoogste niveau.
Waarom is er in het geval van Hadja Labib zo veel protest, en op sociale media zelfs woede?
Om stout te zijn: omdat het niet om een topjurist gaat, maar om een allochtone vrouw? Het is natuurlijk niet zo dat Lahbib boven kritiek verheven staat. Maar het valt toch op hoe de combinatie van vrouw, Franstalige en Arabische afkomst bij een deel van het Vlaams publiek de stoppen door doet slaan.
Wat zeker ook meespeelt, is dat de regering-De Croo vrij veel niet-verkozen ministers telt. Het aantrekken van bekende, nieuwe gezichten lijkt vandaag minstens even belangrijk als instrument voor partijvernieuwing als het aantrekken van deskundige mensen.
Verder hangt de keuze voor niet-verkozen beleidsmensen natuurlijk ook af van de politieke cultuur in een land. In Groot-Brittannië gebeurt het zelden of nooit. Zowel linkse als rechtse kabinetten – van Tony Blair tot Boris Johnson – zijn haast uitsluitend samengesteld door de belangrijkste Members of Parliament (MP’s) van de zetelende regeringspartij. In de Verenigde Staten is het dan weer totaal anders. Een paar van meest invloedrijke Amerikaanse ministers van de laatste decennia – Henry Kissinger op kop – hebben er nooit een seconde over gepiekerd om naar de gunst van de kiezer te dingen. Anderen zoals Dick Cheney en Hillary Clinton deden dat wel. De persoonlijke keuze van de president bepaalt wie minister wordt, en dat hoeft niet altijd iemand met politieke ervaring te zijn.
De vraag is dus: waarom staat de Belgische publieke opinie nu opvallend negatiever tegenover de benoeming van een niet-verkozen minister? Een mogelijk antwoord ligt in de gewijzigde houding tegenover gezag en autoriteit. De eerste aanzet daartoe werd meer dan dertig jaar geleden al gegeven in de eerste twee Burgermanifesten van Guy Verhofstadt. Daarin wordt politiek minder gezien als een evenwicht tussen allerlei machten en krachten, zoals dat in dit land altijd de gewoonte was. Voor de liberale leider was de enige legitimatie voor ‘politiek’ de burger, en alle macht moest uitgaan van die burger. Verhofstadt heeft sindsdien veel stellingen van zijn eigen Burgermanifesten genuanceerd, veranderd of helemaal vergeten. Maar die gedachte die hij als eerste zo brutaal verwoordde en in de politieke markt zette, heeft zich blijkbaar vastgezet in de geesten van het publiek.
De publieke opinie, die zich via sociale media steeds rechtstreekser tot de gezagsdragers richt, erkent bovendien haast geen enkele autoriteit meer. Het meest recente en verregaande voorbeeld daarvan was de felle kritiek op de virologen, ook door lieden die nooit één cursus virologie hadden gevolgd. Waarom zou men zich laten leiden door mensen die niet gekozen zijn door het volk? Terwijl datzelfde volk – zie de nieuwe Vlaamse wetgeving rond gemeenteraadsverkiezingen – vindt dat het zelf wel mag uitmaken of het zal deelnemen aan de verkiezingen. Maar een niet-verkozen politicus als regeringslid kan dan weer niet. En vanzelfsprekend is in dit debat kennis van de politieke geschiedenis of van de democratische instellingen geen vereiste. Onder de hasthag #onverkozen staat Twitter vol pareltjes als: ‘U bent #onverkozen en #eentalig, wij aanvaarden uw benoeming als minister niet’, of: ‘Frank Vandenbroucke is een psychopaat. Die heeft een dwangbuis nodig. Spuit hem vol met alles wat je liggen hebt van vaccins. #onverkozen #belgium #failedstate #vivaldi’. Of nog: ‘#Eentalig. #onverkozen. En zelfs zonder politieke ervaring. #DeCroo spuwt alweer in ons gezicht, de kiezers. #vivaldimoetweg.#HadjaLahbib’ Enzoverder.
Misschien kan ‘de politiek’ rekening houden met nieuwe gevoeligheden in een andere publieke cultuur. Misschien is het goed om de macht van de Kamer en het Vlaams Parlement nog te verruimen door nieuwe ministers te ondervragen, zoals het Europees Parlement doet met nieuwe kandidaat-EU-commissarissen. In 2004 genoten de Italiaan Rocco Buttiglione en de Letse Ingrada Udre de primeur om als eerste kandidaat-EU-commissarissen afgewezen te worden door een meerderheid van het Europees Parlement: de eerste wegens zijn visie op homoseksualiteit en de tweede wegens corruptie. Men zou ook in ons land de parlementen een zwaardere stem kunnen geven in de aanstelling van ministers – zeker bij niet-politieke ‘witte konijnen’ kan dat democratisch zinvol zijn. Maar dan zou een federaal minister pas de eed mogen afleggen bij de koning ná het fiat van de Kamer, en dat heeft ook grondwettelijke en andere politieke implicaties. En het zou natuurlijk nog maar de vraag zijn of een betere procedure een goed antwoord zou zijn op het volkstribunaal van de sociale media. Verkozen of niet-verkozen, maakt dat eigenlijk veel uit voor wie au fond tegen het politieke bestel is?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier