Vrijdaggroep

‘De weg naar een eerlijker gemeentefonds loopt over de taalgrens’

‘Met de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober in het verschiet, laait tijdens de Vlaamse regeringsvorming de discussie over de financiering van lokale besturen weer op. Maar ook in Wallonië is het Gemeentefonds aan herziening toe. Gelukkig kunnen de gewesten van elkaar leren’, schrijft Quinten Jacobs van de Vrijdaggroep.

De ongeveer 300 Vlaamse steden en gemeenten ontvangen samen jaarlijks een kleine 5 miljard euro via het Vlaamse Gemeentefonds – ruim 3 miljard – en een aantal kleinere financieringsstromen. In combinatie met de opbrengsten uit gemeentelijke belastingen, kunnen gemeenten met die middelen hun eigen beleid financieren, zoals de lokale sportinfrastructuur en de OCMW-werking. De Vlaamse subsidiepot voor lokale besturen wordt echter ongelijk verdeeld. Grote steden als Antwerpen en Gent ontvangen drie keer meer per inwoner (!) dan het Vlaamse gemiddelde. Vooral CD&V dringt bij de regeringsonderhandelingen aan om de financiering van lokale besturen te herzien, met vooral meer aandacht voor de kleinere plattelandsgemeenten.

Nochtans is er op zich niets mis met het feit dat grotere steden proportioneel meer geld per inwoner ontvangen dan kleinere gemeenten. Naast de klassieke kostenposten die kleine en grote lokale besturen met elkaar delen, kennen grote steden namelijk een aantal bijzondere uitdagingen die bijkomende financiering vergen, zoals de opvang van daklozen of vluchtelingen en de strijd tegen drugscriminaliteit. Die extra uitdagingen verdienen extra centen, maar verantwoorden niet dat Antwerpen en Gent opgeteld evenveel middelen ontvangen als 240 andere Vlaamse lokale besturen samen.

Dat gebrek aan verantwoording is geen uitwas van het huidige Vlaamse Gemeentefonds, maar net een kenmerk ervan. Omwille van de acute geldnood van een aantal Vlaamse steden anno 2002, wordt maar liefst 40% van het Gemeentefonds verdeeld op basis van voorafnames, waarin enorme bedragen worden toegekend aan centrumsteden, provinciesteden en een aantal kustgemeenten. Die op naam toegekende bedragen zijn het resultaat van een louter politieke koehandel, waarbij geen objectieve criteria worden gehanteerd. Die koehandel dateert bovendien al van 2002, waarbij (min of meer) rekening werd gehouden met data uit het einde van de vorige eeuw.

Het Grondwettelijk Hof waarschuwde in 2018 al dat het Vlaamse Gewest een toekomstige financiële verdeling best baseerde op meer recente gegevens om discriminatie tussen verschillende lokale besturen te vermijden. Ook het Rekenhof oordeelde eerder dit jaar dat de onderbouw voor dit subsidiekanaal ontbreekt of minstens gedateerd is. Doordat de bedragen per lokaal bestuur worden vastgeklikt, is deze verdeling ook weinig dynamisch. De lokale besturen krijgen elk jaar evenveel geld, ongeacht eventuele wijzigende behoeften, noden en uitdagingen. Als de noden veranderen, moet de Vlaamse Regering vervolgens een nieuwe, bijkomende subsidiestroom openen die ad hoc financiering voorziet voor een beperkt aantal gemeenten die door bepaalde omstandigheden in geldnood zitten. En zo organiseert Vlaanderen zijn eigen koterij van subsidiestromen.

Uit recent universitair onderzoek in opdracht van de Vlaamse overheid blijkt dat het schrappen van de voorafnames en het verdelen van het vrijgekomen budget aan de hand van objectieve parameters, zoals fiscale draagkracht en open ruimte, de meeste winnaars oplevert en de middelen meer gelijk verdeelt. Een dergelijke hervorming zorgt in de meeste scenario’s voor een daling van de middelen voor Gent en Antwerpen, maar door in te zetten op een aantal behoefte-indicatoren, kan die impact worden beperkt en zullen hun middelen stijgen als de lokale noden daarom vragen.

Op dat punt kan Vlaanderen van Wallonië leren. In het Waalse gemeentefonds wordt slechts 4,5% via voorafnames verdeeld, met name een vaste subsidie voor provinciehoofdsteden en arrondissementshoofdsteden. Meer dan de helft van de pot wordt uitgekeerd volgens het criterium van de externe effecten, dat bedoeld is om kosten die lokale besturen dragen als gevolg van dienstverlening aan een groter aantal inwoners dan louter de inwoners van de gemeente zelf, te compenseren. De noden van grote steden als Luik en Namen worden op die manier op een meer dynamische en objectieve manier gefinancierd dan in het Vlaamse gemeentefonds.

Maar ook het Waalse gemeentefonds is verre van perfect: zo houdt de berekening van deze externe kosten rekening met de gemeentelijke belastingen die door de lokale besturen worden geheven. Hoe hoger de gemeentelijke belastingen, hoe hoger de subsidie de gemeente van het Waalse Gewest ontvangt. Dat kan een opbod van gemeentelijke belastingen in de hand werken. Bovendien houdt het Waalse gemeentefonds, in tegenstelling tot zijn Vlaamse tegenhanger, niet rechtstreeks rekening met socio-economische kenmerken van de lokale besturen, waardoor bijvoorbeeld abstractie wordt gemaakt van een groter aandeel van uit te betalen leeflonen in bepaalde gemeenten.

Op die manier zijn de gewestelijke gemeentefondsen bij uitstek een domein waarin het Belgische federalisme een van haar sterktes kan uitspelen: deelstaten kunnen van elkaars beleid leren en best practises uitwisselen. De weg naar een eerlijker en objectiever gemeentefonds loopt dan ook over de taalgrens.

Quinten Jacobs (1999) is advocaat bij Eubelius. Quinten specialiseert zich in het publiek recht, met een bijzondere focus op het grondwettelijk recht.  Hij is lid van de Vrijdaggroep.

Partner Content