Premier, ambt voor caractériels (deel 3): Elio Di Rupo, de meest onderschatte premier ooit

Di Rupo
Elio Di Rupo
Walter Pauli

Het ontslag van de Nederlandse premier Mark Rutte doet Knack-redacteur en historicus Walter Pauli stilstaan bij de eenzaamheid van de premier. Zij komen in drie soorten: de zondagskinderen (1), de zoons en dochters van middenklassers (2) en de eenvoudige volksjongens (3).

De derde categorie premiers (hier leest u over de eerste en de tweede categorie): die van de eenvoudige volksjongens. Kerels van wie het een wonder is dat ze ooit politicus konden worden.

De grootvader van Leo Tindemans was een schapenhoeder op de Scheldepolders rond Zwijndrecht, zijn vader werkte in de bouw. Wilfried Martens was de zoon van een arme keuterboer die in bijberoep kolen verkocht. Elio Di Rupo heeft zijn vader amper gekend: hij was een Italiaanse immigrant die zijn bergdorpje in de Abruzzen verliet om in Wallonië, jawel, een ‘beter leven’ te beginnen en wel door als mijnwerker de kost te verdienen, of wat daarvoor doorging: zijn gezin leefde in een barakkenkamp. Na zijn dood voltooiden zijn drie jongste kinderen hun jeugd in een weeshuis. Elio was de jongste. Yves Leterme was de zoon van een schilder-behanger. Het gezin Leterme woonde in West-Vlaanderen maar sprak onderling Frans. Leterme werd de meest Vlaamsgezinde (en soms zelfs anti-Franstalige premier ooit): aan deze en nog veel meer interne tegenstellingen is hij dan ook als politicus ten onder gegaan.

De eenvoudige volksjongens: Yves Leterme, Elio Di Rupo, Leo Tindemans, Wilfried Martens.

Yves Leterme: van teen tot hoofd têtu

Leterme koppig noemen is een understatement, hij was van teen tot hoofd têtu. Een geboren Flandrien, zij het eentje die band- na stuurbreuk leed, telkens wanneer hij op kop reed en soms was dat met grote voorsprong. ‘Wie gelooft die mensen nog?’: dat was een briljante en niet geheel onterechte slogan om de regering-Verhofstadt II in diskrediet te brengen. ‘Vijf minuten politieke moed’ beloven om Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen, was een eerste signaal van de ongeremde overmoed die vroeger dan hij zelf verwacht tot zijn eigen val zou leiden. Door luid en zelfs welgemutst de Marseillaise te zingen als hij om de Brabançonne werd verzocht, maakte hij van zichzelf de risee die hij eigenlijk niet was.

Sinds Tindemans had geen enkele Belgische politicus nog zo veel stemmen gewonnen als Leterme, en toch kon de CD&V niet snel genoeg van hem af. De toekomst was aan Kris Peeters en Wouter Beke: daarvan was elke CD&V’er overtuigd. Men vond het ergens zelfs spijtig dat Leterme aanvankelijk een nieuwe functie bij de OESO kreeg, want die zetelt in Parijs, terwijl de Vlaamse christendemocraten hem liever hadden zien verhuizen naar een locatie als Ulan Bator, of nog verder. Hoe het de jaren nadien de CD&V zonder Leterme is vergaan, is intussen genoegzaam geweten.  

Meer nog dan belangrijke premiers als Dehaene en Verhofstadt zijn de biografieën van Tindemans, Martens, Di Rupo en Leterme de interessantste, de meest dramatische ook. Di Rupo omdat hij mogelijk de meest onderschatte premier is geweest van het land.

Elio Di Rupo: de meest onderschatte

Als een Franstalige migrantenzoon die het Nederlands nooit echt goed beheerste, heeft hij een belangrijke staatshervorming gerealiseerd, de staatsfinanciën op orde gehouden (dat zal vandaag ook elke N-VA’er toegeven, ondanks de bittere oppositie die toen werd gevoerd) en heeft hij met de afschaffing van het brugpensioen een van de weinige doortastende eindeloopbaanbeslissingen genomen. Verder nam hij maatregelen die tot vandaag nuttig zijn voor de steeds moeilijkere bestuurlijke handhaving (zijn regering voerde onder meer de GAS-boetes in).

Dat was niet allemaal naar zijn zin en zeker niet naar die van zijn partij en zijn achterban, maar Di Rupo deed het toch: de druk vanuit Vlaanderen speelde daarbij zeker mee, maar ongetwijfeld ook zijn intieme overtuiging – hij deed wat moest gedaan worden, zelfs al was dat tegen zijn zin. Zou het een toeval zijn dat Di Rupo zijn vorming als minister in de federale regering gekregen heeft onder Jean-Luc Dehaene? Hij is de enige premier die de verkiezingen won – vrij duidelijk, zelfs – en die nadien niet meer de geringste kans kreeg om zichzelf op te volgen.

 Zichzelf opvolgen, en het uiteindelijk niet meer kunnen, dat was het levenslange drama van tijd- en partijgenoten Leo Tindemans en Wilfried Martens. Intiemere vijanden dan dit duo worden er niet meer gemaakt. Wat hen heeft gebonden, was miskenning en argwaan, zij het dat Leo Tindemans deze gevoelens in nog hogere dosissen verspreidde dan Wilfried Martens.

Leo Tindemans: ambitie die hij niet kon waarmaken

Dat maakte Tindemans eigenlijk ongeschikt voor de politiek. En dat voor een politicus die veruit de meeste voorkeursstemmen kreeg (bijna een miljoen) en die zeker door de Vlaamse christendemocraten vereerd was als een halfgod. Hij bereikte die status zelfs met een affiche waarop niet eens zijn naam en zelfs niet zijn initialen prijkten: ‘Met deze man wordt het anders.’ Zeg dat wel: de regeringen-Tindemans worden vandaag door politicologen beoordeeld als schoolvoorbeelden van het malgoverno: regeringen die niét regeren.

Tindemans wist dat ook wel. Hij verweet het alle mogelijke anderen, Wilfried Martens voorop. Toen Martens (en niet hijzelf, schande!) premier werd, besliste de uitgerangeerde Tindemans op een legendarisch CVP-congres op meesterlijke wijze de boel te saboteren. Hij hield een korte toespraak, die hij afsloot met één zin: ‘Als het uw wens is dat ik onze partij zou leiden doorheen de moeilijke periode die zich aankondigt, ben ik daartoe bereid.’

Het waren de twee cruciale zinnen, zinnen die de Magdalena-zaal ‘precies 2 minuten en 48 seconden’ deed applaudisseren, zo noteerde Hugo De Ridder, de Wetstraat-journalist van De Standaard: ‘Congressisten kropen op tafels en stoelen, juichten luidkeels, riepen “Tindemans!”, sommigen met tranen in de ogen.’ Op de eerste rij stonden dus de belangrijkste CVP’ers die ineens begrepen dat Tindemans hun nieuwe baas zou zijn. Ze keken allemaal even nors en kregen de handen nauwelijks op elkaar. Jean-Luc Dehaene sprak toen een merkwaardige zin uit, net voldoende luid zodat velen het zouden horen: ‘Nu begrijp ik wat er op de Neurenberger congressen van Hitler gebeurd is.’

Leo Tindemans blaakte van een ambitie die hij niet kon waarmaken. Het is zijn persoonlijke drama, dat hij tot zijn laatste levensdagen als een last heeft gedragen. Nooit balde een politicus zoveel electorale macht in één persoon als Leo Tindemans. Nooit ook heeft een premier met zoveel stemmen zo weinig gedaan. Het is dan ook typisch voor Leo Tindemans dat hij herinnerd wordt voor een toespraak waarom niemand had gevraagd. Vanaf het spreekgestoelte van de Kamer slingert hij op 11 oktober 1978 zijn eigen meerderheid in het gezicht: ‘Ik ga van deze tribune weg. Ik ga naar de koning en biedt het ontslag aan van mijn regering.’ En weg was Leo Tindemans, recht naar Laken. Hij dacht dat men hem zou tegenhouden, of zelfs belonen. Het was een misrekening. Hij werd nooit meer premier. Dat lijkt het grote verschil tussen Leo Tindemans en Mark Rutte vandaag: Tindemans wilde eigenlijk niet echt weg. Rutte wil dat blijkbaar wel. Of hij kan werkelijk uitstekend toneel spelen.

Wilfried Martens: nooit gevraagd te stoppen

In dat geval speelt Mark Rutte in de liga van Wilfried Martens. In vergelijking met Leo Tindemans was Wilfried Martens de bescheidenheid zelf. Ook dat is een vals zelfbeeld, maar Martens hield het zijn leven lang consequent vol. Hij werd al op jonge leeftijd gevraagd om het Jongerencomité bij de Wereldtentoonstelling te leiden, schrijft hij in zijn Memoires. Hij werd warempel weer gevraagd als voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging, en nadien zelfs als CVP-kabinetsmedewerker, en nadien ook als voorzitter van de CVP-Jongeren, en – hoe bestaat het – zelfs als nationaal partijvoorzitter van de CVP. Het stond in de sterren geschreven dat Martens ooit zou gevraagd worden als eerste minister.

Leo Tindemans had dat ook graag gedaan, maar spijtig voor hem werd hij niet gevraagd, en dat was Martens’ schuld ook niet. Na het intermezzo van Mark Eyskens werd, welja, opnieuw aan Wilfried Martens gedacht. Desgevraagd wilde hij het wel opnieuw doen. En toen de zoveelste regering Martens in 1987 gevallen was en de gehate socialisten vervolgens door de grote poort hun retour maakten, wist niemand hoe het verder moest. Tot na lang aandringen Wilfried Martens nog eens bereid was om zichzelf op te volgen als premier van een regering die eigenlijk niet de zijne was. Martens was amper aanwezig geweest bij de onderhandelingen over het regeerakkoord, en de jaren nadien zat hij er, in de woorden van Louis Tobback, vooral ‘als een notaris’ bij, en niet meer als een echte eerste minister. Op vraag van anderen had hij zichzelf overleefd.

Al bij leven en welzijn noemde ‘t Pallieterke Wilfried Martens ‘de evidente’ of ‘zijne evidentie’: niet alleen omdat hij het woord ‘evident’ graag in de mond nam, maar vooral omdat Martens met zijn meer dan vierduizend dienstdagen als eerste minister de langst zittende premier was sinds het begin van de twintigste eeuw.

In 1991 dacht eindelijk echt niemand meer aan Wilfried Martens. Hij zelf kon het maar moeilijk verkroppen dat men hem niet meer vroeg. Gelukkig voor Wilfried Martens was hij in 1990 al gevraagd om de Europese Volkspartij te leiden. Waarom niet? Zelfs toen hij vele jaren later alle mogelijke leeftijdsgrenzen en ambtstermijnen overschreden had, trok Angela Merkel nog eens aan zijn mouw of hij toch nog een paar jaren erbij kon doen. Wat kon Martens weigeren aan Mutti? Wilfried Martens bleef in functie tot enkele dagen voor zijn dood. Hij had de EVP geleid van 1990 tot 2013, zijn fin de carrière had dus bijna een volle kwarteeuw van zijn leven in beslag genomen. Het was een waardige uitbolbaan voor de man die nooit gevraagd werd om te stoppen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content