Begrotingsexpert Wim Moesen: ‘Europa gaat ons dwingen om onze overheidsschuld af te bouwen’
Op 19 juni, tien dagen na de stembusgang, zal Europa ons met de neus op de feiten drukken: onze overheidsfinanciën zijn er slecht aan toe en aan ingrepen valt niet te ontsnappen. ‘Dit wordt in aanloop naar de verkiezingen nog altijd fel onderschat’, zegt de Leuvense begrotingsexpert Wim Moesen.
‘We kunnen niet anders dan concluderen dat onze overheidsfinanciën de voorbije vijf jaar zijn ontspoord’, zegt Wim Moesen, de Leuvense éminence grise onder de experten overheidsfinanciën. Het is misschien geen onderwerp in de kiescampagne, maar na de stembusgang zal dit heel snel het voornaamste thema worden. Al was het maar omdat Europa ons zal dwingen om maatregelen te nemen. Moesen neemt de cijfers erbij: ‘Elk jaar in de periode 2020-2024 was ons begrotingstekort groter dan het gemiddelde in de eurozone. Ons jaarlijks gemiddeld tekort bedroeg 5,7 procent, dat is één derde hoger dan dat van de andere EU-landen. Het gevolg is dat onze overheidsschuld klom van 98 procent naar 106 procent van het bbp.’
Premier Alexander De Croo (Open VLD) wijst er dan altijd op dat we twee grote schokken hebben meegemaakt, de coronacrisis en de energiecrisis, die de overheid veel geld hebben gekost.
Wim Moesen: Onze buurlanden werden toch ook getroffen door die twee schokken? En zij gingen met hun overheidsfinanciën niet zwaar uit de bocht, wij wel. Hoe komt dat? Onze regering wilde twee doelstellingen nastreven: de koopkracht van de gezinnen gaaf houden en het industrieel weefsel beschermen. Dat was wenselijk en verdienstelijk, maar de maatregelen die ze daarvoor heeft genomen waren te breed uitgesmeerd en de uitfasering verliep te traag. Daardoor lag de budgettaire kost in ons land hoger dan het gemiddelde in Europa.
Waar liep het vooral fout?
Moesen: Vooral de uitgaven hebben gezorgd voor dat begrotingstekort: terwijl de inkomsten op peil bleven, steeg onze uitgavenquote, hoeveel de overheid uitgeeft in verhouding tot haar bbp, tussen 2019 en 2024 met 3,3 procentpunt. Het gemiddelde in de eurozone lag bijna de helft lager. Daarnaast zijn we ook te gul geweest door de automatische loonindexering meteen aan iedereen toe te kennen.
‘De overheid is arm, maar niet alle Belgen zijn rijk’
De automatische loonindexering hadden we niet moeten doen?
Moesen: In normale tijden is de automatische loonindexering verdedigbaar maar het waren geen normale tijden met een inflatie die opliep tot meer dan 10 procent. Door de automatische loonindexering op dat moment voor iedereen toe te passen, werden de hogere inkomens overgecompenseerd voor de stijgende levensduurte. Want zij sparen meer en besteden minder van hun inkomen aan energie die vooral de aanstoker was van de inflatie – hun woningen zijn beter geïsoleerd, ze hebben zonnepanelen, warmtepompen enzovoort. Laat het me zo zeggen: de lagere inkomens kwam dankzij de loonindexatie de winter door zonder al te veel kou, voor de hogere inkomen was het een onnodig cadeau.
Wat was beter geweest?
Moesen: Men had beter enkel de minimumlonen geïndexeerd. Na enige tijd had men dan midden- en hogere inkomens kunnen indexeren, maar in centen in plaats van procenten: men had die lonen met hetzelfde bedrag kunnen verhogen als de minimumlonen, zoals de regering-Martens V dat in 1982 heeft gedaan na de devaluatie van de Belgische frank. Zo hadden we onze concurrentiekracht beter kunnen behouden én dat was ook veel beter geweest voor onze overheidsfinanciën. Want nu werden naast de sociale uitkeringen ook de lonen van alle ambtenaren en onderwijzend personeel meteen fors naar boven aangepast. De uitgavenkant van de begroting kreeg dus een zware factuur te slikken. De begroting blijft die extra uitgaven nog jaren meeslepen, onze openbare financiën worden de volgende jaren daar nog door geschaad.
We zijn te gul geweest door alle lonen automatisch te indexeren. Voor de hogere inkomen was dat een onnodig cadeau.
Europa kijkt normaal gezien streng toe op de evolutie van overheidsfinanciën.
Moesen: Maar tijdens de crisisjaren heeft Europa zich soepel opgesteld en daar valt veel voor te zeggen. Tijdens uitzonderlijke crisissen zoals corona en de snel stijgende energieprijzen is het te verdedigen dat de overheid meer geld uitgeeft om die crisis te bezweren. Maar België heeft van die tijdelijke budgettaire mildheid al te gretig gebruikgemaakt.
Aan die Europese mildheid is een einde gekomen, Europa gaat weer strenger toezien op onze overheidsfinanciën.
Moesen: Dit wordt bij ons, ook in aanloop van de verkiezingen, nog altijd fel onderschat, want de belabberde toestand van onze overheidsfinanciën noopt België sowieso tot ingrepen en bovendien zal Europa er weer strenger toezien dat ze ook gebeuren. Dat zal van ons land ook zeker een heel andere begrotingsaanpak vergen, een eerste keer al tegen 15 oktober 2024 als we bij Europa een nieuwe begroting moeten indienen. Dat zal er dus snel zijn.
Hoe anders moet de begrotingsaanpak in de toekomst zijn?
Moesen: Vroeger heerste bij Europa het principe van one size fits all: het begrotingstekort mocht voor alle lidstaten maximaal 3 procent van het bbp bedragen en de schuldgraad 60 procent. Nu gooit Europa het over een andere boeg en stippelt zij voor elke lidstaat afzonderlijk een traject uit. Vergelijk het zo: vroeger kreeg elke wielrenner dezelfde fiets om de Ronde van Frankrijk te rijden, met als gevolg dat een kleine wielrenner met zijn voeten niet aan de pedalen kon en een lange met zijn knieën tegen het stuur zat. Nu krijgt elke wielrenner een fiets op maat, wat hem beter in staat moet stellen om de Ronde van Frankrijk uit te rijden.
Het zal misschien verbazen, maar België geeft iets minder uit aan sociale bescherming of gezondheidszorg dan onze buurlanden.
Wat betekent dat concreet?
Moesen: Een eerste belangrijk punt is dat elk land met een schuldgraad boven 60 procent van het bbp, en daar zijn wij zeker bij, met Europa een traject zal moeten afspreken om die schuld in de loop van vier tot zeven jaar af te bouwen en houdbaar te houden. Het zal dus niet meer volstaan om met de begroting één jaar vooruit te kijken, we moeten minstens vier jaar invullen. Dat wordt wennen voor België, want we hebben de reputatie ‘expert de la navigation à vue’ te zijn, we varen op het zicht. Daarbij zullen we ook structurele aanpassingen met Europa moeten afspreken, bijvoorbeeld hervormingen van onze fiscaliteit, pensioenen en arbeidsmarkt. De implicaties hiervan worden onderschat, Europa gaat ons dwingen om onze overheidsschuld af te bouwen én serieuze hervormingen door te voeren.
Wat is het tweede belangrijke punt waarom de manier waarop we tot nu toe een begroting maakten zal veranderen?
Moesen: Vroeger keek Europa naar het begrotingstekort, dat niet groter mocht zijn dan 3 procent van het bbp. Nu zal ze voor elk land een uitgavennorm hanteren, Europa zal zeggen hoeveel de uitgaven van België maximaal mogen toenemen. Europa is die weg al ingeslagen en neemt dat zeer ernstig. Dat bleek al uit het voorlopige oordeel dat ze op 21 november rondstuurde naar aanleiding van de ontwerpbegroting voor 2024: België kreeg toen de lage appreciatie ‘risico om niet in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen’. We zijn toen op een voorlopig strafbankje beland omdat de stijging van de uitgaven in de begroting bijna dubbel zo groot was als Europa ons had aanbevolen.
Op 19 juni, dus 10 dagen na de verkiezingen, zal duidelijk worden of we zoals iedereen vreest echt op dat strafbankje zullen zitten en wat we moeten doen om onze buitensporige tekorten en schulden weg te werken. Wat zullen we moeten doen?
Moesen: Of we willen of niet, we zullen moeten ingrijpen op de ontvangsten en uitgaven van de begroting. Aan de inkomstenzijde zal de volgende regering werk moeten maken van een belastinghervorming, waarbij de fiscale koterij moet worden aangepakt. Allerlei belangengroepen zijn er in ons land in geslaagd om specifieke fiscale voorkeursregimes te bekomen voor de eigen achterban, in de vorm van belastingvrijstellingen, aftrekken en verminderingen. Dat zal moeten worden aangepakt.
En aan de uitgavenkant van de begroting?
Moesen: In 2019, dus vóór corona, lagen de uitgaven van België met 52 procent van het bbp 4,5 procent hoger dan het gemiddelde van de buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland. Dat wijst erop dat er in de uitgaven zeker kan worden gesnoeid. Een studie van de Nationale Bank wijst aan op welke terreinen België meer uitgeeft. En dat is niet op het vlak van sociale bescherming of gezondheidszorg, waarop sommigen nu willen besparen. Misschien is het voor velen verrassend, maar op die vlakken geven we zelfs iets minder uit dan onze buurlanden.
Velen zien de begroting als een grabbelton, en gaan ervan uit dat alles gebeurt ‘met andermans geld’. Maar andermans geld is iedermans geld.
En waar geven we meer geld aan uit?
Moesen: We geven veel meer uit aan economische zaken, zoals subsidies aan de NMBS en De Lijn, voor dienstencheques, voor nacht- en ploegenarbeid enzovoort. Daar kan zeker in gewied worden. We geven ook veel meer geld uit aan onze algemene administratie, die zeer complex is. Ook onze beleidselite blijkt zichzelf wel erg goed te bedelen, denk aan de uittredingsvergoedingen, dure kabinetten, extra vergoedingen voor allerlei parlementaire functies en noem maar op. Ook daar moet iets aan gedaan worden, onze politici zouden zelf het goede voorbeeld kunnen geven en zuiniger omspringen met belastinggeld. En dan geven we ook nog veel geld uit aan onderwijs.
Dat is verrassend.
Moesen: Ja, we geven veel meer geld uit aan onderwijs dan onze buurlanden, we beseffen onvoldoende hoe luxueus ons onderwijssysteem is met vele scholen op korte afstand die veel richtingen aanbieden. Ook daar kan wat gebeuren. In elk geval, bij ons zien velen de begroting als een grabbelton, ze zijn uit op belastingverminderingen en subsidies voor hun achterban. Daar moet een einde aan worden gemaakt opdat de overheidsfinanciën opnieuw gezond kunnen worden. Als je de begroting als een grabbelton ziet, leidt dat tot wat economen de ‘belastingillusie’ noemen.
De belastingillusie?
Moesen: Ja, iedereen grabbelt in die ton en probeert uit de begroting zijn eigen voordeel te halen. Daarbij gaat men uit van de onjuiste gedachte dat dit alles gebeurt ‘met andermans geld’. Maar andermans geld is iedermans geld. Want als een belangengroep er in slaagt een belastingvermindering of subsidie binnen te halen onder het motto ‘het voordeel is voor ons, de belastingskost is voor iemand anders’, gaan andere belangengroepen ook proberen om zo’n voordeel binnen te halen. En op het eind van de dag betaalt iedereen voor allen. De hond bijt dan in zijn eigen staart.