Bart De Wever en het spook van het zakenkabinet
Vorige week liet N-VA-voorzitter Bart De Wever opnieuw het woord ‘zakenkabinet’ vallen. Het is een spookterm uit de Belgische politiek, een begrip dat alleen opduikt als de toestand hopeloos is maar al bij al toch nog niet voldoende ernstig.
Zakenkabinet: het ooit zo beladen begrip staat in de Wetstraat weer op de radar. Bart De Wever speelt er weer mee: een ‘soort zakenkabinet’ zou zo snel mogelijk na de verkiezingen zo snel mogelijk de staat fundamenteel moeten hervormen. Van zo’n kabinet zou De Wever zelf de premier willen zijn: een regering die in recordtempo de moeilijkste knopen doorhakt van de touwen waarmee België al een paar decennia vast- en samengebonden ligt.
De Wever is niet de enige belijder van een zakenkabinet. Rudy Provoost, de voorzitter van de Vlaamse werkgeversorganisatie VOKA, bracht in De Standaard dezelfde boodschap. Hij wil ‘liever een zakenkabinet met experts die de dringendste zaken aanpakken dan maandenlang een regering van lopende zaken die uiteindelijk een regering van doodlopende zaken wordt’. En wat het ‘dringendst van allemaal is’? Eigenlijk al de fundamenten van het bestaande sociaaleconomische beleid: ‘Van de begroting tot de fiscaliteit’, aldus Provoost. ‘Van het vergunningenbeleid (dat zijn vooral Vlaamse bevoegdheden, maar soit, nvdr) tot het arbeidsmarktbeleid, van het afschaffen van de automatische loonindexering tot het terugdringen van het overheidsbeslag tot 50 procent.’
Vandaag bedraagt dat overheidsbeslag meer dan 56 procent van het bruto binnenlands product, inderdaad een torenhoog percentage. Maar wie zal dat in korte tijd met meer dan tien procent verminderen? Wanneer Provoost eraan toevoegt dat het niet altijd even gemakkelijk zal zijn en het pijn zal doen, dan is dat een understatement. Tien procent minder publieke investeringen, in een land dat nu al te weinig investeert? Tien procent minder onderwijzers en politieagenten? Of gemiddeld tien procent kappen in pensioenen en ziekte- en werkloosheidsuitgaven?
En dat nog allemaal zonder ‘de olifant in de kamer’ te benoemen, aldus Provoost: ‘Zonder staatshervorming staat het land stil. (…) Alle bevoegdheden rond arbeidsmarkt, zoals de werkloosheidsuitkering, en de gezondheidszorg zouden nu overgeheveld moeten worden naar Vlaanderen. En de deelstaten moeten meer fiscale autonomie krijgen.’ In een notendop van twee paragrafen in één weekendinterview is dat het programma voor de volgende regering. En omdat er in dit land over dat alles amper een begin van consensus bestaat tussen de belangrijkste partijen, zou zo’n titanenwerk alleen maar tot een goed einde gebracht kunnen worden door… een zakenkabinet.
Wat is een zakenkabinet?
Wat betekent dat? Op VRT NWS ging politicoloog Nicolas Bouteca (UGent) er nogal losjes over: hij verwees naar de regering(en)-Dehaene. In 1992 zorgde die eerst voor een belangrijke staatshervorming (het zogenaamde ‘Sint-Michielsakkoord’) en vervolgens werden de overheidsfinanciën op orde gezet. Toch is het niet juist om de regeringen-Dehaene te definiëren als ‘zakenkabinetten’. Dehaene vormde juist een zeer politiek kabinet met aan boord de absolute politieke zwaargewichten van zijn tijd: socialisten zoals Willy Claes, Louis Tobback, Philippe Moureaux en Laurette Onkelinx. Er vonden al snel een paar wissels plaats, en dat waren doorgaans stevige versterkingen: de latere premiers Herman Van Rompuy (in 1993) en Elio Di Rupo (in 1994) kwamen er bijvoorbeeld bij. Voor de staatshervorming riep Dehaene de hulp in van VU’er Hugo Schiltz – geen enkele Vlaams-nationalist was ooit meer volbloed ‘politicus’ dan Schiltz. Een zakenkabinet is juist het omgekeerde van de regering-Dehaene. Een zakenkabinet valt niet terug op verkozen politici, maar op maatschappelijk belangrijke decisionmakers. (Het moet worden gezegd dat Dehaene eventjes had geëxperimenteerd met de aanstelling van Mieke Offeciers, de toenmalige topvrouw van het Vlaams Economisch Verbond (VEV – de voorloper van VOKA vandaag), als minister van Begroting. Dat was bepaald geen succes en al na een goed jaar werd Offeciers buiten de deur gezet.)
In de oppositie papte de liberale partijleider Guy Verhofstadt aan met bedrijfsleiders en andere veronderstelde prominenten en verruimde hij de liberale partij PVV tot VLD. Bij de verkiezingen van 1994 (Europees) en 1995 (Kamer, Senaat en voor het eerst Vlaams Parlement) bleek de brouhaha in de media groter dan de impact bij de bevolking. De klassieke machts- en beleidspartijen hielden goed stand, toen nog.
Ministers in een zakenkabinet moeten het algemeen belang voor ogen houden en zich vooral níét inlaten met politiek, of toch niet met al het negatieve waartoe politiek wordt herleid.
Een zakenkabinet is een totaal andere formule. Een zakenkabinet – de naam zegt het zelf – profileert zich als zakelijk en niet-politiek. De doelstellingen van zo’n regering overschrijden de opvattingen en belangen van de politieke partijen die in het parlement vertegenwoordigd zijn. Vandaar dat de ministers in zo’n kabinet geen politici hoeven te zijn. Het moeten mensen zijn (m/v/x, maar in veruit de meeste gevallen zijn het toch m’s) die zogezegd het algemeen belang voor ogen houden en zich vooral niét inlaten met politiek, of toch niet met al het negatieve waartoe politiek wordt herleid. De naam is niet toevallig gekozen: een zakenkabinet dat geen nauwe contacten onderhoudt met de zakenwereld bestaat niet. Het is namelijk de enige wissel om contact te houden met ‘de elite’, juist bij gebrek aan klassieke partijpolitieke relais.
De extraparlementaire formule
In sommige landen zijn zakenkabinetten de regel. Het bekendste voorbeeld is de Verenigde Staten. Elke president, weze het een Democraat of een Republikein, kiest zijn ministers naar eigen inzicht. Daar zijn altijd wel politici bij, (ex-)gouverneurs bijvoorbeeld, of een eminent lid van de Senaat of het Huis van Afgevaardigden. Maar doorgaans zijn de zwaargewichten bankiers of bedrijfsleiders, ex-generaals, juristen, academici of publieke functionarissen. Een goed voorbeeld was Timothy Geithner, de minister van Financiën onder Barack Obama, voordien de negende voorzitter van de New York Fed, de federale bank van New York. Vervolgens werd Geithner de man die de kredietcrisis het hoofd moest bieden.
In andere landen wordt het haast als onbehoorlijk beschouwd als ministers geen verkozenen zijn (geweest). In de Duitse Bondsregering van Olaf Scholz hebben alle 17 ministers een partijpolitieke achtergrond. België volgt het Duitse model, zij het op zijn Belgisch, met almaar meer afwijkingen van wat ooit haast gewoonterecht was: dat ministers politici zijn met (een ruime) parlementaire ervaring. Als er al eens van die regel werd afgeweken, werd zo’n figuur bedacht met een aparte omschrijving: hij of zij was een ‘extraparlementair’. Bekende voorbeelden zijn de legendarische minister van Financiën Camille Gutt in de jaren 1930 en 1940 en begin jaren 1980 Jean-Luc Dehaene zelf. Toen Dehaene in december 1981 minister van Sociale Zaken werd, had hij ruim tien jaar ervaring in christendemocratische kabinetten, maar hij had niet één dag als verkozene doorgebracht in Kamer of Senaat.
De extraparlementaire formule lijkt in België al enige tijd aan populariteit te winnen. In zekere zin was de keuze voor Frank Vandenbroucke in 2020 als superminister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (en vicepremier) al een ostentatieve keuze van een niet-verkozen ‘expert’ die een uitzonderlijke crisis (corona, de lockdown) moest helpen aanpakken. Zo werd hij door zijn voorzitter Conner Rousseau ook in de markt gezet: als een benoeming buiten categorie. Zij het dat Vandenbroucke gepokt en gemazeld was in de politiek, en dat iedereen dat ook zeer goed wist — vandaar ook Rousseaus aankondiging: ‘He’s back, bitches.’ Al in 1985 werd Vandenbroucke verkozen in de Kamer: Conner Rousseau en huidig Vooruit-voorzitter Melissa Depraetere zouden pas zeven jaar later geboren worden. En nadien was Frank Vandenbroucke partijvoorzitter en diverse keren minister, zowel in de nationale (later ook de federale) als de Vlaamse regering, van Buitenlandse Zaken, over Sociale Zaken en Pensioenen, tot Onderwijs en Werk.
Men kan de regering-De Croo bezwaarlijk definiëren als een zakenkabinet: het is een club die aan elkaar hangt met partijpolitieke spuug en paktouw.
Naast Vandenbroucke grossiert de regering-De Croo trouwens in de extraparlementairen, met de opeenvolgende aanstellingen van Annelies Verlinden (CD&V), Thomas Dermine (PS), Eva De Bleeker (Open VLD), Nicole de Moor (CD&V), Hadja Lahbib (MR), Alexia Bertrand (Open VLD) en Paul Van Tigchelt (Open VLD). Verkozen zijn is duidelijk geen criterium meer om lid te worden van de federale regering. Goede partijpolitieke connecties hebben dan weer wel: op Lahbib na waren de meeste regeringsleden al gepokt en gemazeld in de partijpolitiek of het kabinetswerk. Maar men kan de regering-De Croo bezwaarlijk definiëren als een ‘zakenkabinet’: het is een club die aan elkaar hangt met partijpolitieke spuug en paktouw.
Deux ex machina
Dus: als zowel De Wever – de man kent zijn politieke geschiedenis – en tussendoor de VOKA-voorzitter ‘het zakenkabinet’ propageren, dan hebben zij het over een echt zakenkabinet. De roep om die formule heeft weleens geklonken, en dan vooral bij grote crisissen. In 1950 probeerde Leopold III, in plaats van af te treden, met een aantal vertrouwelingen tijdens een nachtelijke onderhandelingsronde een ‘zakenkabinet’ op te zetten, maar daar is niets van in huis gekomen. Ook bij de onafhankelijkheid van Congo waren Brusselse financiële kringen de oplossing niet ongenegen. In die zin is het zakenkabinet voor de Wetstraat een soort spook van de opera: als de maatschappelijke en politieke uitdagingen de klassieke partijen en politici boven het hoofd dreigen te groeien, wordt net zoals in het theater uitgekeken naar een deus ex machina.
De belangrijkste (en best gedocumenteerde) poging tot het oprichten van een zakenkabinet deed zich voor rond 1980-1981.
De belangrijkste (en best gedocumenteerde) poging deed zich voor rond 1980-1981. De budgettaire omstandigheden waren nog erger dan vandaag. De boordtabellen waren onthutsend. Het begrotingstekort was opgelopen van 3,8 procent in 1973 tot niet minder dan 12,2 procent in 1982, met een piek van 15,3 procent (!) in 1981. Dat leidde in 1980 tot een ‘geheime nota’ van de Nationale Bank aan de regering. De maatregelen die erin voorgesteld werden, waren zeker voor die tijd meer dan draconisch. Sommige ervan lijken nu nochtans de logica zelf: zo stelde men voor om ‘de dertiende en veertiende maand van het kindergeld af te schaffen’. Dat is ook gebeurd. Vandaag kan zelfs niemand zich nog voorstellen dat er boven op het gewone kindergeld nog twee maanden extra zou worden uitbetaald.
Andere eisen zouden vandaag tot hevige discussies leiden tussen voor- en tegenstanders. De geheime nota van de Nationale Bank stelde al in 1980 voor om de automatische loonindexering af te schaffen of minstens tijdelijk on hold te zetten. Ook zouden de werkloosheidsuitkeringen in de tijd beperkt moeten worden – concreet voorstel: twee jaar. Dat is ook nu een eis van het VOKA.
Ten slotte zette de Nationale Bank een aantal voorstellen op papier die ook nu voor consternatie zouden zorgen. Zoals (ook dat besliste toen nog de nationale regering): culturele subsidies met 50 procent verminderen. Dat is geen kaasschaaf maar een hakmes. Of: de verblijfsvergunning van alle buitenlandse werklozen intrekken – versta: elke niet-Belg zonder werk wordt het land uitgezet. Mark Eyskens, destijds minister van Financiën voor de CVP en in 1981-1982 ook één jaar eerste minister, had na lectuur van de voorstellen zijn eigen commentaar: ‘Om zoiets te doen heb je geen bijzondere machten nodig, maar moet je tanks plaatsen op alle straathoeken.’
Leysen zegt nee
Enter koning Boudewijn. Als staatshoofd had hij de nota van de Nationale Bank ook onder ogen gekregen. Als de politici niet zelf in actie kwamen, wilde Boudewijn wel in hun plaats de zaken in beweging zetten. Hij nodigde een van zijn vertrouwelingen uit, de christendemocratische minister van Staat en vakbondsman Paul-Willem Segers, algemeen bekend als ‘P.W.’. Vorst en vertrouweling kwamen tot de conclusie dat het land behoefte had een zakenkabinet – een écht zakenkabinet. In een veel later boven water gekomen persoonlijke nota van Segers aan Wilfried Martens (CVP) stond letterlijk: een ‘beperkte regering’ met ‘onafhankelijke en knappe ministers’. Ook ‘onafhankelijk’ was een belangrijk criterium. Ze mochten gerust een politieke achtergrond hebben. Maar heel specifiek werd alvast genoteerd: ‘In voorkomend geval kunnen de ministers hun binding met hun partij behouden.’ P.W. maakte tegelijk duidelijk dat ‘de formateur in geen geval zou mogen aanvaarden dat de ministers door hun partijen werden aangeduid’. De premier – en dus de regering – stond boven de partijen en dus boven het parlement.
Er werden suggesties gedaan voor ministers. Politici als Willy Claes (een socialist) werden genoemd, of christendemocraten als Leo Tindemans en Wilfried Martens, of de liberaal Herman Vanderpoorten (een oom van Patrick Dewael), maar ook Europees Commissaris Etienne Davignon of een intrigerende figuur als Jean Hallet. Een ‘vertrouwensman’, heette hij: Hallet was tegelijk secretaris-generaal van de Landsbond van Christelijke Mutualiteiten, voorzitter van de Franstalige openbare omroep RTBF, voorzitter van de Université Catholique de Louvain, voorzitter van de studiedienst Cepess en bestuurder bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK), toen een van de voornaamste publieke banken van België.
Een aantal van die mensen werd persoonlijk aangesproken. Sommigen werkten mee. Willy Claes fungeerde als go-between om bij een belangrijke industrieel het aanbod te doen om eerste minister te worden van dat zakenkabinet. Maar André Leysen weigerde – Leysen was toen onder meer de grote man van Agfa-Gevaert, rederij Ahlers, de Almanij-holding (boven de Kredietbank) en de Vlaamse Uitgeversmaatschappij (nu het Mediahuis). Als voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) werd hij in die jaren beschouwd als de primus inter pares van de Belgische bedrijfsleiders, en Leysen gedroeg zich ook zo. Volgens zijn biograaf, ex-De Standaard-journalist Jan Bohets, vond Leysen dat de andere kandidaat-ministers alleen aan het ‘ruziën waren om de beste plaats op de Titanic’. Hij vond het nog ‘te vroeg’ om het roer in handen te nemen. In werkelijkheid vond hij dat hij als VBO-voorzitter zijn stem luider kon laten weerklinken in het maatschappelijke debat (wat hij ook deed) en zo zwaarder kon wegen op de politieke besluitvorming. Dat het geen bevlieging van Boudewijn was, bewijst het feit dat hij dertien jaar later, in de zomer 1993 (Dehaene was toen premier), Leysen zelf uitnodigde op het paleis. Behalve kabinetschef Jacques van Ypersele de Strihou was al het personeel al op vakantie. Boudewijn herhaalde de vraag, André Leysen weigerde opnieuw.
Zou Bart De Wever, van wie eigen partijgenoten verklaren dat hij een broertje dood heeft aan het brengen van slecht nieuws, bij herhaling de publieke opinie tegen de haren in durven te strijken door bijzónder slecht nieuws te brengen?
Een zakenkabinet is er nooit gekomen. Met behulp van volmachten hebben eerst vijf regeringen-Martens en daarna twee regeringen-Dehaene de aartsmoeilijke klus tot een behoorlijk einde gebracht. Ze deden er in totaal bijna twintig jaar over, van 1981 tot en met 1999.
Bart De Wever zegt het nu zelf te willen proberen met een zakenkabinet, en op zo kort mogelijke termijn. Zou het? Zou de N-VA-voorzitter, van wie eigen partijgenoten verklaren dat hij geen knopen durft door te hakken, moeilijke beslissingen schuwt en een broertje dood heeft aan het brengen van slecht nieuws, bij herhaling de publieke opinie tegen de haren in durven te strijken door bijzónder slecht nieuws te brengen? Bonne chance.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier