Op zoek naar De kindervrienden: het verdwenen schilderij van Dees De Bruyne
Telefoon van Walter Ertvelt uit Gent. Met grote ogen had hij naar het Canvas-programma Godvergeten gekeken. Ook hij was murw geslagen door de woorden van de slachtoffers en door de hoeveelheid dossiers die onder de mat geveegd zijn. Maar dat is niet het enige wat verdwenen is, zegt hij. Al jaren is hij op zoek naar het kunstwerk De kindervrienden van Dees De Bruyne. Vijfentwintig jaar is de kunstenaar al niet meer onder ons. Zijn naam is intussen wat vergeten, maar hij had De kindervrienden net zo goed kunnen maken in 2023 na een aflevering van Godvergeten.
Alleen schilderde Dees het al in 1973, toen er nog op fluistertoon gepraat werd over misbruik in de kerk. Er zaten in dat jaar andere mensen aan Dees’ tafel van de macht: paus Paulus VI, de Amerikaanse kardinaal Francis Spellman, de oerconservatieve socialistische voorman Alfons Vranckx en de vrijzinnige hoogleraar Maria Wens, bestuurder van Vrij en Vrolijk in Brasschaat – een instituut dat in die dagen over de tong ging omdat er kinderen misbruikt werden. Ook de Amerikaanse president Richard Nixon zat mee aan de dis waar kinderen geslachtofferd worden: het iconische beeld van het naakte, schreeuwende napalmmeisje Phan Thi Kim Phuc in Vietnam was net de wereld rondgegaan.
‘Niemand weet waar het kunstwerk is’, zegt Ertvelt. ‘Ik heb alleen een foto, die in een ringmap zit.’
‘Waarom wil je het graag vinden?’ vraag ik.
‘Kom je naar Gent?’ repliceert hij.
Walter Ertvelt woont in een prachtig oud pand in de Gentse Voorhaven. ‘Ook een beetje dankzij Dees’, zegt hij. Hij en de kunstenaar ontmoetten elkaar begin jaren zeventig in de Mokabon, het mooiste koffiehuis van de stad. Dees was tien jaar ouder en maakte indruk: de mythe had zijn werk goed gedaan. Ze sloten meteen vriendschap. ‘Hij behoorde tot de laatste generatie bohemien-kunstenaars’, zegt Ertvelt. ‘Een manager of een marketingplan had hij niet.’ En dus organiseerde Ertvelt voor hem een tiental tentoonstellingen. Na de laatste zei Dees: ‘Ik heb nog veel werk liggen. Heb jij plaats om het te stockeren?’
Hier in de Voorhaven vond Ertvelt een plek. ‘Dertig jaar geleden durfde niemand de Muidebrug over te steken. Je kon nog goedkoop huren aan het water.’
‘Bestaat dat schilderij nog wel?’ vraag ik. Het wordt stil.
Hij restaureerde het havenpand, en woont er nu ook. Samen met zijn vrouw en de werken van de dode kunstenaar. ‘Net voor corona dacht ik: ik moet daar iets mee doen.’ Nog één tentoonstelling over Dees organiseren, bijvoorbeeld, na al die jaren. Een eresaluut aan zijn overleden maat, maar ook een expositie om hem uit de vergetelheid te halen. Het worden er wellicht drie: zijn werk zal figureren op de Biënnale van de Schilderkunst, er komt een kleine expositie in de Zebrastraat en er zijn plannen voor een grote retrospectieve in het Museum van Deinze en de Leiestreek (Mudel). In 2025, als de wind uit de juiste richting blaast. ‘Toch zal het niet makkelijk worden’, zegt Ertvelt. ‘Zijn schilderijen slingeren overal rond. Als Dees weer eens blut was, ging hij naar zijn “oliesjeik” in West-Vlaanderen. Die kocht dan een werk van hem, zodat hij voort kon. Zo waren er nog mensen die hem hielpen: meestal gegoede dokters en tandartsen.’
Ertvelt is hen of hun nazaten gaan bezoeken. Ze hadden De kindervrienden niet, maar wel andere prachtige schilderijen. ‘Sommige kun je vandaag niet meer tonen.’ Daarvoor zijn de tijden te preuts geworden. Te woke. Of te antiwoke, dat kan ook.
De rek is wat uit het woord rebel – iedereen noemt zich vandaag zo, maar Dees De Bruyne was er echt eentje: een provo die duchtig aan de sixties had geroken. Geen enkel roesmiddel was hem vreemd. Hij gebruikte ze allemaal gul, zeker de alcohol. En toch, zegt Ertvelt, had hij geen slechte dronk. Dees maakte graag en met veel overtuiging lawaai in het tergend tamme Vlaanderen van de jaren zestig en zeventig. Hij was meer dan goed bevriend met de bordeelhoudster Jeannot op de Kortrijksesteenweg, organiseerde een pornotentoonstelling in Galerie Trefpunt en poseerde helemaal naakt op een uitnodiging voor een expositie.
De goegemeente schudde meewarig het hoofd. Er deden in die tijd veel verhalen over Dees de ronde. Meestal waren ze waar, maar niet altijd. Zo werd hij er onterecht van beschuldigd dat hij de Man met de Alpenmuts was die vrouwen verkrachtte. Of dat hij een aanslag wilde plegen tegen het Gentse gerechtsgebouw. Op den duur hing hij een bord aan zijn deur: ‘Geen toegang voor deurwaarders, rijkswachters en andere autoriteiten.’ Zelf zei hij daar later over tegen Humo: ‘Ik heb lange tijd gedacht dat de politie iets tegen me had, maar eigenlijk kwamen die beschuldigingen van mensen die in mijn buurt woonden en anonieme brieven stuurden. Door die tips moest de politie wel optreden. Ik gaf blijkbaar aanstoot. De politie zocht me niet, de mensen zochten me, omdat ze mijn gedrag zo raar vonden. Terwijl ik alleen schilderde. Maar dat vonden ze louche.’
Uiteindelijk sloot hij vriendschap met de politiecommissaris: hij schilderde zelfs zijn portret. De brave man van de wet was er blij mee, tot hij ontdekte dat Dees marihuana tussen de verf gemengd had. Waarop Louis Paul Boon in zijn gazet schreef: ‘Men vertelt over Dees dat hij knettergek is, een warhoofd, een immoreel individu, een reuzetalent, een acrobaat, een fantast, maar creatief een hartstochtelijk levend mens en artiest (…). Wel dat hoor en zie ik graag. Want wat was ons wereldje van kunst en cultuur vroeger? Een saaie, dooie boel, meneren die alleen maar achter elkaars rug allerlei lasterpraatjes over elkaar durfden vertellen. De jonge mensen bevechten elkaar ook nu nog, maar openlijk. En dat ze knettergek zijn? Ja, gelukkig maar. Want wat voor doodvervelend, dom, en in blokjes verpakt leven zouden we niet hebben zonder hen?’
Met Dees maakte je altijd wat mee, zegt Walter Ertvelt. Maar er was ook een andere Dees: een tedere, poëtische man, een geniale kunstenaar ook, die heel goed aanvoelde wat er in de samenleving gebeurde. Al had niet iedereen dat in de mot. ‘Vandaag zijn Luc Tuymans, Sam Dillemans en Michaël Borremans helden. Maar toen werd er wat meewarig gekeken naar iemand die gewoon schilderde. De toekomst was voor de conceptuele kunstenaars. Jan Hoet, bijvoorbeeld, was geen fan van Dees, hij vond hem veel te anekdotisch. Daar ben ik het totaal niet mee eens. Kijk naar De kindervrienden: hij wilde de schijnheiligheid aanklagen.’
Ook Wim Lammertijn, conservator van Mudel, zou De kindervrienden graag terugvinden en tentoonstellen. ‘Het is een topwerk. Het stamt uit de periode waarin hij zijn eigen stijl gevonden had. Destijds werd er schande gesproken over zijn werk omdat het soms heftig erotisch was. Dees had zelf ook een speciale seksuele appetijt, dat hielp niet. Maar met De kindervrienden maakte hij wel een statement tegen kindermisbruik en andere duivelse praktijken. Het schilderij is nog altijd brandend actueel. Of beter, spijtig actueel.’
Nochtans veroorzaakte De kindervrienden in 1973 amper deining, vertelt oud-Humo-journalist Guido Van Meir, die Dees in die periode interviewde. Hij herinnert zich vooral de oorverdovende stilte. Niet dat ze niet geprobeerd hadden om stampij te maken. Elke drie maanden kregen abonnees van Openbaar Kunstbezit Vlaanderen een paar foto’s van schilderijen toegestuurd, die ze in een ringmap konden verzamelen. ‘De schrijver Jan Emiel Daele kreeg het voor elkaar dat De kindervrienden daarin werd opgenomen’, zegt Van Meir. Zo werd het schilderij stiekem de brave Vlaamse huiskamers binnengesmokkeld. Een stunt, maar niet hun eerste. Dees en Jan Emiel kenden elkaar al lang: ze waren jeugdvrienden die gespecialiseerd waren in provocatie. ‘Daele schreef ook de begeleidende commentaar bij De kindervrienden, zonder de namen te noemen van de afgebeelde personages. Maar iedereen zag over wie het ging: het schandaal rond Vrij en Vrolijk had erg in de publieke belangstelling gestaan, onder meer door een reeks in Humo. Toen De kindervrienden naar de abonnees werd gezonden, protesteerde niemand. Er lag een flinke bom klaar, maar niemand durfde het blijkbaar aan om de lont aan te steken. Vooral de stuurgroep van OKV zal er alle belang bij gehad hebben om te doen alsof er niets gebeurd was.’
Een paar maanden later, op 4 mei 1974, opende Dees De Bruyne in Galerie Contrast Punt 1 in Gent een tentoonstelling. Ook De kindervrienden hing aan de muur. Zijn zus Viviane was op de vernissage. ‘Ik was nog jong, maar ik herinner me dat de BOB en de politie die avond zijn binnengevallen.’ In die tijd werden zijn werken soms in beslag genomen, maar De kindervrienden mocht blijven. De ramen van de galerie moesten wel dichtgeplakt worden, zodat je niet kon binnenkijken, en er kwam een waarschuwing aan de deur: ‘Niet toegankelijk voor mensen onder de 18 jaar. Hier wordt een erotisch politiek religieus kritisch werk getoond.’
‘Iedereen sprak schande over dat werk’, zegt Viviane. ‘Op fluistertoon: zo ging dat toen.’ Zij was wel trots op haar grote broer, maar haar ouders waren beschaamd. ‘Dat was ook niet zo vreemd: wij kwamen uit een katholiek nest. Mijn vader werkte voor de posttreinen.’ Hij en Dees hadden elkaar vaak veracht, maar ze hadden elkaar uiteindelijk toch gevonden. ‘Mijn vader was zelfs trots op zijn zoon.’ Behalve op De kindervrienden, toen was hij te ver gegaan.
Galerie Contrast Punt 1 in de Lange Kruisstraat bestaat vandaag niet meer. Net als het café aan de overkant, waar een meisje met rood haar opdiende. Twee dagen na de opening zat de galeriehouder op haar terras: ‘Octavia, je moet komen kijken naar de expositie.’
‘Ik volgde hem’, zegt Octavia de Buysscher. ‘Binnen stond een man met een leren jas en blote voeten. Ik keek naar zijn erotische schilderijen. “Prachtig!” zei ik tegen de galeriehouder. “Maar die man moet iets missen, als hij zo veel over seks tekent.”’
Toen draaide die man met de leren jas en de blote voeten zich om. Het was 6 mei 1974, iets na de middag. Een amour fou. Eerst werd ze Dees’ minnares. Later zijn vrouw en levenslang was ze zijn muze. ‘Dees las niet graag. Dus las ik hem voor uit boeken. Intussen schilderde hij.’ Vaak haar, naakt, maar ook scènes uit de wereld. Stillevens of zo. Hij was de provocaties toen allang beu. En de Vlamingen ook, net als de kunstwereld. ‘Hij voelde zich wat misbegrepen.’
Daarom wilde hij weg uit dit land. Octavia hield hem niet tegen. Ze is een schipperskind: altijd onderweg geweest. ‘We vertrokken naar Italië voor twee weken en bleven er zes jaar.’ Ze woonden ook aan de voet van de Mont Ventoux, in Parijs, in Amsterdam. Maandenlang zwierven ze door Marokko en met de Greyhoundbus reden ze door Amerika. Onderweg stapten clochards op en naakte kinderen, die later voortleefden in zijn schilderijen.
Ze stapten ook af in het legendarische Hotel Chelsea in New York. ‘We kregen een kamer op het veertiende en deden de deur van de lift open. Daar lag een dode. “Laat die maar liggen”, zeiden ze. “We ruimen die straks wel op.” Met een lijk in de lift stegen ze naar het veertiende van het Chelsea. Mooi uitzicht daar, ze bleven er maanden plakken. Dees raakte er aan de praat met een andere vaste hotelgast, Charles Bukowski. Een zuipschuit die met niemand wilde praten. Alleen de schilder uit Gent mocht van zijn fles drinken. Als wederdienst maakte Dees tien litho’s van de schrijver. Ze deelden ook de liefde voor de lift van het hotel. Het gebeurde weleens dat ze op een dag honderd keer op en neer gingen. ‘Dan maak je wat mee.’ Maar ook daar vertrokken Dees en Octavia uiteindelijk. Ze lieten een schilderij achter, The Elevator at Chelsea.
Soms trok Dees zonder Octavia verder, maar niet veel later hingen ze weer urenlang aan de telefoon. Want ‘de enige manier om te overleven, is elkaar doodgraag zien’. Tot er een bolletje aan zijn mond verscheen. Hij werd opgenomen in het ziekenhuis met mondkanker, maar zelfs daar vluchtte hij. Voor het laatst: naar Het Volkshuis, de kroeg in de Gentse Sleepstraat die Octavia toen runde – dat leek hem een gezelligere terminus om te capituleren. Aan haar toog werden veel jonge schrijvers en kunstenaars groot. Af en toe kwam de oude meester naar beneden, alleen gehuld in een schapenvelletje. Praten kon hij niet meer, schrijven ook niet, alleen nog schilderen. ‘Mei is niet meer voor mij’ waren zijn laatste woorden en het kwam nog uit ook: hij stierf op 24 april 1998 in Het Volkshuis. Tussen de spelers en de drinkers, die hij zo vaak geportretteerd had.
Vijfentwintig jaar later zijn de haren van Octavia nog altijd even rood. Ze is 82, danst, acteert, zingt. Ze is niet ongelukkig, hoogstens af en toe wat melancholisch. ‘Ik mis hem nog elke dag.’ Ze leeft nu tussen zijn schilderijen. Zoals het laatste dat hij ooit gemaakt heeft, in de weken voor zijn dood. Zij staat erop. En hij ook, terwijl hij klaar is om voor de laatste keer te vluchten.
‘En De kindervrienden?’
‘Hij ging mij dat ooit tonen, beloofde hij, en het verhaal erachter vertellen. Maar hij is er niet meer op teruggekomen. Het is even eigendom geweest van het Museum Leon De Smet, maar dat bestaat niet meer.’
‘Sommigen zeggen dat het nu bij een familie in Dendermonde is, die het niet meer wil tonen’, zegt Walter Ertvelt. ‘Anderen zeggen dat het in Spanje is. Maar het kan ook gekocht zijn door een sympathisant van Dees. Als hij zich weer eens in de nesten had gewerkt, waren er altijd mensen die hem verdedigden, wijlen advocaat Piet Van Eeckhaut, bijvoorbeeld. ‘s Nachts dansten ze samen op de tafels van ’t Keetje, een paar uur later gaf Piet een briljant pleidooi in de rechtbank. Als dank tekende Dees ooit hem en zijn associé. Later gingen die twee uit elkaar. “Ze hebben mijn schilderij ook in tweeën gesneden”, bazuinde Dees rond in de cafés van Gent. Dat was niet zo, maar check een goed verhaal nooit dood. Ook dat was Dees.’
We mailen Nina Van Eeckhaut, dochter van Piet. ‘Hebt u toevallig De kindervrienden in uw kast liggen?’ Ze vraagt het aan haar moeder, maar helaas.
‘Bestaat dat schilderij eigenlijk nog wel?’ opper ik tegen Ertvelt.
‘Dat vraag ik me soms ook af’, zucht hij. ‘Het kan vernietigd zijn.’
Er doet in Gent een gerucht de ronde dat het gekocht is door een Oost-Vlaams college. Maar het tegenoverstelde kan ook waar zijn: dat het aangeslagen is door een ketter. Zoals zijn voormalige spitsbroeder Jan Emiel Daele. Maar ook hem kunnen we het niet meer vragen. Op 14 februari 1978 haalde hij een laatste en misselijkmakende stunt uit: hij schoot zijn vrouw en daarna zichzelf dood.
Ik kijk naar de foto uit OKV en denk aan wat Dees ooit zei toen een journalist vroeg waarom hij die mensen zo herkenbaar tekende. Daar ging het niet over, zei hij. Wel over dat mensen altijd mensen blijven, die in het duister altijd te ver gaan. Jeroen Bosch had ooit Alva aan het kruis geschilderd. Niemand weet vandaag nog hoe Alva eruitzag, maar iedereen begrijpt Bosch. ‘Zo zal later iedereen De kindervrienden begrijpen.’ Ook al bestaan ze vijftig jaar later dan wellicht alleen nog in een ringmap.
PS. Hangt De kindervrienden aan uw muur of hebt u een tip? Mail dan naar stijn.tormans@knack.be. Met dank.