Maarten Simons

‘Willen ouders en kinderen goed onderwijs of goed kunnen presteren op Vlaamse toetsen?’

Maarten Simons Onderwijspedagoog KU Leuven
Jan Masschelein Onderwijspedagoog KU Leuven

Tijdens de Vlaamse regeringsonderhandelingen ligt het voorstel op tafel om de onderwijsvrijheid van scholen afhankelijk te maken van hoe scholen presteren op de Vlaamse toetsen. Die Vlaamse toetsen worden in de komende legislatuur een belangrijk beleidsinstrument. Maarten Simons en Jan Masschelein, onderwijspedagogen aan KULeuven, waarschuwen voor een enge invulling van goed onderwijs zodra die toetsen allesbepalend worden. Naast een andere invulling van goed onderwijs pleiten ze voor een herontdekking van de vrijheid van onderwijs.

De prestaties van onze leerlingen op de Vlaamse toetsen voor Nederlands en wiskunde zijn ondertussen de graadmeter voor goed onderwijs. Uiteraard zijn goed lezen en goed rekenen essentieel. Duidelijk is ook dat zich hier een groot probleem stelt. Maar het gevaar is om goed onderwijs daartoe te reduceren. Dit gevaar is niet denkbeeldig. Als scholen en ook leerkrachten worden afgerekend op de Vlaamse toetsen dan is de druk zeer groot om goed onderwijs gelijk te stellen met goede toetsresultaten. Het voorstel dat tijdens de regeringsonderhandelingen op tafel ligt om meer of minder vrijheid aan scholen te geven afhankelijk van de toetsresultaten zal de druk opvoeren om werkelijk alles in het teken te stellen van die toetsresultaten. Zulk onderwijsbeleid biedt allesbehalve de waarborg voor goed onderwijs.

Zonder twijfel zal het voorgestelde beleid snel leiden tot betere prestaties op de toetsen. Leerkrachten gaan zich tijdens het schooljaar uitdrukkelijk laten leiden door het soort van vragen uit de Vlaamse toetsen. Leerlingen zullen beter voorbereid worden op het afleggen van de toetsen. Andere vakken komen op de tweede plaats. Leerkrachten zullen uiteraard afgerekend worden op hoe hun leerlingen presteren. Ouders op de taal van hun kinderen. Het gevolg is duidelijk: uiteindelijk zullen Vlaamse jongeren op relatief korte termijn gemiddeld beter scoren op wiskunde en Nederlands. Nog minder dan voorheen zullen bij het gevoerde beleid vragen gesteld worden. Zeker niet wanneer Vlaanderen aansluiting vindt bij de groep van toppresteerders zoals Singapore, Japan of Korea. Net zoals in die landen zal alle zogenaamde ballast uit het Vlaamse onderwijs verdwenen zijn.

We zijn beducht voor dit scenario. Goed onderwijs gaat echt wel om meer dan succesvolle prestaties op toetsen en onderwijsbeleid moet ambitieuzer zijn dan kwaliteitswinst op de korte termijn. Ook andere ingrediënten van goed onderwijs verdienen meer dan ooit aandacht. 

     

Een belangrijke ingrediënt is de professionaliteit van leerkrachten. Geen goed onderwijs zonder leerkrachten die met engagement en deskundigheid lesgeven. Die bijgevolg alle vertrouwen verdienen precies omdat ze verantwoordelijk en oordeelkundig kunnen handelen. Net zoals we in de regel bijvoorbeeld ook artsen, journalisten en architecten dat basisvertrouwen geven. Essentieel daartoe is een degelijke opleiding.

We moeten ons afvragen waarom dit alles zoveel beter kan voor bijvoorbeeld artsen en advocaten, maar we altijd meewarig, betuttelend en controlerend blijven wanneer het om leerkrachten gaat. We blijven maar denken dat alles wat met onderwijs te maken heeft eigenlijk geen deskundigheid en studie vraagt. Alsof het louter een zaak is van praktijkervaring. In de plaats van lerarenopleidingen nog meer te verkorten of een keurslijf te steken, moet de opleidingen misschien veel grootser durven denken over zichzelf en hun studenten. Belangrijk daarbij is dat iemand ook voluit durft kiezen voor het leraarschap als die goed is in wiskunde, biologie, Nederlands of welk vak dan ook. De leerkracht als iemand die uit liefde voor het vak jongeren niet alleen doet leren maar telkens ook probeert te begeesteren.

Een gedragen curriculum is nog een andere ingrediënt van goed onderwijs. Hierbij moeten we allereerst af van de hardnekkige gedachte dat de school de toekomst van jonge mensen kan plannen. Die gedachte maakt dat we veel te veel verwachten van de school. De school is een voorbereiding op het (volwassen) leven. Niet minder, maar ook niet meer. Dat betekent een brede vorming. Letterlijk: jonge mensen in vorm brengen, werken aan de cognitieve, fysieke en affectieve conditie, maar zeker ook interesse- en karaktervorming. De school moet niet willen bepalen hoe jonge mensen hun leven moeten leiden. De school moet zorgen dat ze de bagage en zin hebben om hun leven zelf in handen te nemen. Een curriculum met kerninhouden kan volstaan. Een sterke en vooral ook betekenisvolle, boeiende basisvorming zal misschien zelfs maken dat we minder op psychische zorg bij jongeren moeten inzetten.

Maar zo’n curriculum vraagt een stevig maatschappelijk debat en een democratische beslissing over wat de kern is. Het betekent bovendien dat we durven zeggen dat het voor een aantal zaken niet aan de school is om daar voor in te staan, maar aan het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt.

Tot slot is er de pedagogisch aanpak op school. Die laatste ingrediënt is meer dan ooit van belang. Jonge mensen brengen ongelooflijk veel tijd door op school. De school is ook een leefgemeenschap. Scholen staan voor de uitdaging om op een eigentijdse manier vorm te geven aan het schoolleven. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag hoe op een pedagogisch verantwoorde manier omgaan met diversiteit en met nieuwe digitale middelen. Maar ook de meer algemene uitdaging: zorgen dat de dagen op school voor onze kinderen spannend en interessant zijn, en dat het niet enkel om henzelf moet gaan maar om iets buiten henzelf dat hen (terug) goesting en zin geeft om te leren en te leven.

En misschien moeten scholen dat ‘buiten’ letterlijk nemen: leerlingen van achter hun schermen en uit hun sociale bubbels halen en met hen op stap gaan, de buiten in, uit hun comfortzone (en die van hun ouders). Het is van belang dat scholen volop worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om vorm te geven aan spannend onderwijs. De inspectie mag hier gerust op toezien. Dat scholen de vrijheid die ze daartoe hebben ook opnemen. Dat ze die vrijheid niet uitbesteden aan andere instanties laat staan aan de overheid.    

De moeilijke uitdaging van onderwijsbeleid is om gelijktijdig in te zetten op verschillende ingrediënten. Dus niet enkel inzetten op toetsresultaten en al de rest daarvan afhankelijk maken. Op korte termijn maken dat onze kinderen gemiddeld beter presteren is geen probleem. Dat rekenen en lezen voor hen ook echt een betekenis krijgt en er toe doet, is een andere zaak. Het vraagt om beslissingen waarvan de eerste effecten een legislatuur ver overschrijden. Het betekent allereerst dat er in naam van goed onderwijs eindelijk eens fundamentele vragen mogen worden gesteld bij het kwaliteitstribunaal van de Vlaamse toetsen.           

Maarten Simons en Jan Masschelein zijn onderwijspedagogen verbonden aan de KU Leuven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content