Leni Franken

‘Wat als de Kerk haar eigen vak niet meer ernstig neemt?’

Leni Franken Onderwijsbegeleider op het Centrum Pieter Gillis van de Universiteit Antwerpen.
Patrick Loobuyck Hoogleraar politieke filosofie aan de Universiteit Antwerpen en gastprofessor aan de UGent

‘Niet alleen het vak Rooms-katholieke godsdienst staat onder druk, maar heel het systeem van de levensbeschouwelijke vakken’, schrijven Leni Franken en Patrick Loobuyck (UAntwerpen).

Eind januari kwam de Kerk met opmerkelijk nieuws: leraren die het vak Rooms-katholieke godsdienst in het katholiek onderwijs willen geven, moeten niet langer gedoopt zijn en ook een opleiding is niet langer noodzakelijk. Dat was tot nu toe wel het geval: wie als leerkracht Rooms-katholieke godsdienst aan de slag wilde, moest aan de volgende criteria voldoen: (1) gedoopt zijn, (2) een opleiding gevolgd hebben en (3) bereid zijn het leerplan te volgen. Tot hiertoe moesten godsdienstleerkrachten in principe voldoen aan de zogenoemde GSM-functie: een leerkracht Rooms-katholieke godsdienst is ‘getuige’, ‘specialist’ en ‘moderator’.

Met het schrappen van de eis om gedoopt te zijn, komt de idee dat een leerkracht ook moet ‘getuigen’ op de helling te staan. Ook mensen die niet katholiek opgevoed zijn, zullen het vak mogen geven, al is het wel de bedoeling dat de leerkracht “christelijk bewogen is”. Een moslim of atheïst is dus “niet ideaal”. Maar ook de eis om ‘specialist’ te zijn is al enige tijd verwaterd. In het lager onderwijs geven de klasleerkrachten zelf godsdienst – vaak met erg weinig voeling en kennis van het geloof. Voor het secundair onderwijs werden er in de loop van de jaren verschillende trajecten uitgestippeld om het behalen van een diploma Rooms-katholieke godsdienst aantrekkelijker en eenvoudiger te maken.

Ondanks deze versoepelingen heeft niet iedereen het vereiste diploma op zak: momenteel zijn er 6.666 leerkrachten Rooms-katholieke godsdienst tewerkgesteld. Meer dan de helft daarvan heeft hiertoe een vereist diploma, ruim een derde heeft een voldoende geacht diploma en 472 leerkrachten hebben geen van beide. Ook de recente campagne om meer godsdienstleerkrachten aan te trekken heeft niet voor een mirakel gezorgd: momenteel geraakt 5 procent van het totaal aantal lesuren godsdienst in Vlaanderen en Brussel niet ingevuld en vooral in de grote steden is het probleem groot. Omwille van deze ‘noodsituatie’ wordt nu ook de voorwaarde om ‘specialist’ te zijn tijdelijk geschrapt: het volstaat dat een leerkracht godsdienst ‘bereid is om het leerplan te volgen’, een opleiding is niet meer noodzakelijk.

Neemt het katholiek onderwijs met dit soort maatregels het vak katholieke godsdienst, dat naar eigen zeggen “constitutief [is] voor de eigen aard en de zending van een katholieke dialoogschool”, nog wel ernstig? Stel je voor dat we op dezelfde manier zouden omgaan met wiskunde of Nederlands: zouden we er mee instemmen dat onze kinderen wiskunde krijgen van een leerkracht die geen diploma op zak heeft, maar wel de intentie heeft om het leerplan te volgen?

Niet alleen het vak Rooms-katholieke godsdienst staat onder druk, maar heel het systeem van de levensbeschouwelijke vakken. In 2023-24 volgden in totaal 72% van alle leerlingen in het lager onderwijs (officieel en vrij) Rooms-katholieke godsdienst, in het secundair ging het om ruim 74%. Dit staat in schril contrast met het aantal jongeren (65%) dat zich volgens de katholieke website Otheo ongelovig noemt. Steeds meer jongeren zijn geseculariseerd of bekennen zich tot een andere levensbeschouwelijke traditie. Toch blijven we in ons onderwijs grotendeels vasthouden aan de idee dat alle leerlingen gebaat zijn bij twee uur per week godsdienstonderwijs in een specifieke (voor de meeste leerlingen katholieke) levensbeschouwing. Men wringt zich in allerlei bochten om dat systeem te behouden, ook al gaat dat ten koste van de kwaliteit.

We insisteren al langer op een inhoudelijk debat over hoe we levensbeschouwing vandaag op school het best ter sprake brengen. We zien nu echter voornamelijk pragmatische veranderingen binnen het bestaande systeem.

Recent werd in het Vlaams Regeerakkoord beslist om “voor het officieel onderwijs de omslag [te maken] naar een model waarin we twee uur interlevensbeschouwelijke dialoog voorzien in het basis en secundair onderwijs binnen de lessentabel.” Ook dat voorstel mist visie en komt er vooral vanuit een besparingslogica. Het is voor alle betrokkenen onduidelijk waar men juist naar toe wil.

In Nederland heeft men al langer ingezien dat de samenleving veranderd is en dat de meeste leerlingen niet zitten te wachten op onderwijs in een specifieke levensbeschouwelijke traditie. Tegelijkertijd erkent men er dat levensbeschouwelijke geletterdheid belangrijk  is voor alle leerlingen. Daarom heeft een levensbeschouwelijk diverse expertengroep van opleiders, onderzoekers, bestuurders en docenten het initiatief genomen om samen een landelijk curriculum ‘religie en levensbeschouwing’ uit te werken. Dit curriculum werd ontwikkeld vanuit de vraag “welke basiskennis, vaardigheden en houding nodig [zijn] om als mens en burger te leven in een levensbeschouwelijk pluriforme samenleving die te maken heeft met existentiële vragen?” Er wordt aandacht besteed aan kennis van de belangrijkste levensbeschouwelijke en religieuze tradities in Nederland, maar ook aan maatschappelijke vraagstukken die aan religie en levensbeschouwing gerelateerd zijn. Het curriculum kan zowel in de officiële als in de vrije scholen worden geïmplementeerd. Conform de vrijheid van onderwijs kunnen scholen zelf kiezen hoe ze dat doen.

Ook in Vlaanderen zou zo een kerncurriculum interessant kunnen zijn. Het zou een remedie kunnen zijn voor de huidige uithollingstendens waar niemand beter van wordt.

Leni Franken en Patrick Loobuyck zijn verbonden aan het Centrum Pieter Gillis, Universiteit Antwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content