Vlaamse toetsen: hoe (en waarom) onderwijsminister Ben Weyts centrale examens afdwingt
Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) maakt werk van de invoering van een centrale toets voor het lager en het middelbaar onderwijs. De Vlaamse Onderwijsraad dringt aan op een breed debat, maar als het van de minister afhangt, komt dat er niet. Wat zijn de voor- en nadelen van zo’n centrale evaluatie van leerlingen én scholen?
Nee. U krijgt het woord niet’, zei minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) in een recente vergadering van het door hem opgerichte High Level Forum voor het Vlaamse onderwijs. De persoon die moest zwijgen was niet de minste: Mia Douterlungne is administrateur- generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Zij had gevraagd om het Vlor- advies over op stapel staande ‘centrale toetsen’ te mogen toelichten. De Vlor is het niet eens met de eigenzinnige manier waarop Weyts die toetsen wil invoeren en stelt ook vragen bij het nut van de toetsen zelf. Vandaar dat de Vlor aanstuurt op een breed debat, het liefst vóór de centrale toets tot het laatste detail is uitgewerkt. Voor zo’n uitleg had de minister dus geen oren. Iedereen had de Vlor-nota kunnen lezen, dat volstond wat hem betreft. Bovendien had mevrouw Douterlungne haar interventie niet vooraf geagendeerd. Voor een antwoord van de minister zal de Vlor dus geduld moeten hebben tot 26 oktober.
De economische logica primeert op pedagogische overwegingen en maatschappelijke noden.
Roger Standaert, emeritus professor pedagogie (KU Leuven)
Die houding verrast niet echt: de Vlor vertegenwoordigt het ‘onderwijsmiddenveld’ en de N-VA zweert nu eenmaal bij ‘het primaat van de politiek’. In die zin is de invoering van centrale toetsen symbolisch voor een bredere verandering in de Vlaamse samenleving. Toen Vlaanderen nog ‘een CVP-staat’ heette te zijn – tot eind vorige eeuw – werd het bestuur gekenmerkt door een algemene drang naar ‘subsidiariteit’. De belangrijkste beslissingen werden het liefst op een zo laag mogelijk niveau genomen: door gemeenten en provincies of door scholen en koepels. Het zelfstandige Vlaanderen, met toch al meer dan tien jaar een zware N-VA-stempel, zweert bij een meer jacobijnse bestuurscultuur naar Frans model: centraal en van bovenaf worden uniforme en gedetailleerde regels opgelegd. Vandaar de kritiek op de Vlaamse regering (én de Vlaamse administratie) als een ‘Vlaams gemeente- bestuur’ – dixit Louis Tobback (Vooruit).
Commerciële spelers
Ook de optredens van de onderwijsminister zorgen weleens voor een opgetrokken wenkbrauw. Al ontpopt Weyts zich stilaan wel tot een opvallend taai regeringslid. Hij weet zich gesterkt door het Vlaamse regeerakkoord. Tijdens de regeringsonderhandelingen in augustus en september 2019 eisten (en verkregen) de Vlaams-nationalisten dat bij de redactie van het Vlaams regeerakkoord alleen N-VA’ers de pen zouden vasthouden. En inderdaad: de uitgesproken N-VA-inbreng van de tekst valt niet te negeren.
Dat geldt ook en vooral voor onderwijs. Er worden ettelijke paragrafen uitgetrokken voor wat toen nog ‘gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven’ heetten – de invoering ervan lag zo gevoelig dat omzwachteld taalgebruik nodig was om de hele onderwijswereld niet meteen in het harnas te jagen. Vandaag heeft men het meestal over ‘centrale toetsen’: typetoetsen (voorlopig alleen voor Nederlands en wiskunde) die in alle scholen, in elk onderwijstype en over alle netten in heel Vlaanderen worden afgenomen. Weyts spreekt zelf liever van ‘Vlaamse toetsen’. Aanleiding voor die toetsen zijn de almaar lagere scores van Vlaamse studenten op de PISA-toetsen: door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) georganiseerde, internationaal vergelijkende tests van de capaciteiten van vijftienjarige leerlingen.
‘De laatste jaren is in het onderwijs de weerstand tegen centrale toetsen afgenomen’, zegt onderwijsexpert Luc De Man. Hij is cosamensteller van het te verschijnen boek Vlaamse toetsen. Waar vandaan en waar naartoe? (uitgeverij Politeia). De Man noemt zich ‘een kritische believer’ van centrale toetsen. ‘We komen uit een tijd dat men in het onderwijs een maximale vrijheid genoot. Helaas is het misgelopen met die vrijheid, toch als we de wetenschappelijke onderzoeken naar het rendement van dat onderwijs ernstig willen nemen. Ze heeft niet geleid tot een valide evaluatie van de prestaties van leerlingen in het lager en secundair onderwijs. Leerkrachten voelen zich steeds onzekerder in hun vrijheid om te evalueren. Daarom vragen ze aan de uitgevers van schoolboeken om meteen ook de toetsen erbij te voegen. Zo is er een sluipende invoering van centrale toetsen. Die wordt niet gestuurd door de scholen, de koepels of de overheid, maar door commerciële spelers en de auteurs van de toetsen, dus door een aantal leraren. Ooit was er grote weerstand tegen centrale toetsen. De kritiek erop was afwisselend ideologisch en emotioneel en ook van technisch-praktische aard. Vandaag leven een aantal oude gevoeligheden niet meer zo sterk, en is er aan andere bezwaren tegemoetgekomen. Het draagvlak voor centrale toetsen is groter geworden, lijkt me.’
Grotere ongelijkheid
Natuurlijk zijn er veel landen waar de overheid centrale examens afneemt, al dan niet in de vorm van ingangsexamens voor het hoger onderwijs. Frankrijk kent al sinds de middeleeuwen zijn baccalauréat of ‘ bac’. Het Duitse Abitur– examen werd in 1788 ingevoerd in Pruisen. In Nederland bestaat sinds de vroege jaren 1970 de zogenaamde Cito-toets: daarmee wilde men arbeiderskinderen ‘gelijke kansen garanderen’. Met toetsresultaten in de hand zouden ze kunnen bewijzen meer in hun mars te hebben dan af te lezen is aan hun taal- gebruik en kleding – ook in Nederland speelden (onbewuste) vooroordelen van leraren een rol in de beoordeling van de leerlingen. Helaas werkt de Cito-toets inmiddels averechts, zo schreef het weekblad De Groene Amsterdammer. Omdat het resultaat erop bepaalt naar welke middelbare school je mag, is er een ‘lucratieve industrie’ ontstaan ter voorbereiding van dergelijke tests. Die richt zich vooral op financieel wel- gestelde, hoger opgeleide ouders. Tegelijk leidde dat systeem ertoe dat scholen leerlingen begonnen te sorteren, met als gevolg dat ‘sinds de verplichte eindtoets de vrije schoolkeuze steeds beperkter is geworden.’ Een systeem dat eerlijk en oprecht bedoeld was om sociale verschillen kleiner te maken, heeft in Nederland geleid tot een vergroting van de ongelijkheid.
‘De centrale toets werd wereldwijd populair omstreeks 1990’, zegt Roger Standaert, emeritus professor pedagogie (Universiteit Gent) en de man achter de eerste eindtermen. Standaert is niet tegen controles, inspecties of toetsen. Hij is wel gekant tegen centrale toetsen die kunnen leiden tot allerlei rankings in het onderwijs. ‘Die centrale tests pasten in de zogenaamde humancapital-benadering van het onderwijs. Vooral de OESO benadrukte dat onderwijs een van de belangrijkste economische hefbomen van een land is. Bovendien trok de OESO die visie door naar het onderwijs zelf: men benadert het onderwijs vanuit een economische logica en die primeert op pedagogische overwegingen en maatschappelijke noden. Men meet de geldstromen die naar het onderwijs vloeien en gaat na wie geld ‘opbrengt’, en wie niet. Dat tot grote dankbaarheid van de cognitief psychologen, want zij beroemen zich erop dat ze menselijk gedrag kunnen meten. Intussen is het vrij naïeve geloof in de meetbaarheid van het menselijk gedrag jammer genoeg wijdverspreid. Het gaat ten koste van het idee van het onderwijs als brede vorming.’
Op die uitleg van professor Standaert vallen ‘Vlaamse koppen’ te plakken. Dirk Van Damme was kabinetschef van de socialistische onderwijsminister Frank Vandenbroucke (2004-2008). Later ging hij voor de OESO werken. Vandaag is Van Damme een uitgesproken voorstander van centrale examens. Minstens even vocaal is de Gentse cognitief psycholoog Wouter Duyck. Hoewel Duyck zichzelf ‘een hardcore liberaal’ noemt, heeft hij het oor van Weyts. Kwatongen noemen Duyck zelfs diens belangrijkste ‘influisteraar’, al is de Gentse hoogleraar geen man die zijn meningen met gedempte stem brengt.
Menselijk kapitaal
En dan is er Ben Weyts zelf. De humancapital-benadering die Standaert zo funest vindt, wordt door hem enthousiast omarmd. Bij zijn aantreden als minister omschreef Weyts in zijn ‘Beleidsnota Onderwijs’ kinderen als ‘het kapitaal van de Vlaming’: ‘Als we erin slagen om kinderen te laten excelleren, dan zal ons kapitaal nog exponentieel groeien.’ Hij noemde onderwijzers ‘gespecialiseerde professionals’ die de taak hebben ‘het maximale rendement te halen uit het kapitaal.’ Dat model staat of valt met ‘regelmatige, hoogstaande, Vlaanderenbrede proeven’. Die moeten ‘nagaan of we er werkelijk in slagen om het potentieel van ons gigantische kapitaal echt volledig te verzilveren’. Weyts besluit: ‘Noem mij dus gerust een kapitalist.’ Het is natuurlijk beeldspraak, maar het beeld is wel bewust gekozen. Weyts gebruikt het om uit te leggen dat hij een fundamentele switch beoogt in het Vlaamse onderwijs. Centrale toetsen zijn daartoe het uitgelezen middel. Voer ze in, en het hele onderwijs zal zich aan die toetsen moeten aanpassen.
Als we een staafmixer kopen, hebben we allerlei reviews. Maar voor de schoolkeuze varen we halfblind.
Koen Lemmens, hoogleraar KU Leuven
Dat is ook de vrees van tegenstanders als Roger Standaert: een kettingreactie met vooral negatieve gevolgen. Als gemeten wordt naar de kennis van Nederlands en wiskunde, zullen scholen daar extra op inzetten. ‘In een zero sum game betekent dat minder aandacht voor andere vakken’, zegt Standaert. Hij voorspelt ook een drang naar teaching to the test: je studeert niet meer om wiskunde te doorgronden maar om hoog te scoren op de vragen van de toets. ‘Men leert kinderen karaoke zingen en beloont de beste imitator.’ Vervolgens worden alle scholen gerangschikt op basis van de toetsresultaten van twee vakken. Waarbij je er donder op kunt zeggen dat scholen in rijke villagemeenten als Sint-Martens-Latem een veel grotere kans hebben om het beter te doen dat schooltjes in nederige stadswijken als De Muide in Gent: de sociale context verschilt te veel en heeft doorgaans zijn weerslag op de resultaten en toetsen. Tegelijk zal de druk – op leerkrachten en scholen, maar ook bij leerlingen – om steeds beter te scoren groot zijn, zeker omdat men in allerlei ‘begeleidende’ maatregelen voorziet voor wie onvoldoende presteert. En ook in Vlaanderen zullen de ‘betere scholen’, zodra de toetsen dat ‘objectief’ zullen uitgemaakt hebben, een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de ‘betere’ (en vaak meer bemiddelde) leerlingen. Zeker nu Weyts beslist heeft om de inschrijvingen weer vrijer te maken. Ouders krijgen meer ruimte om een school naar wens te kiezen. Tegelijk krijgen ook Vlaamse scholen meer ruimte om ’te sorteren’, te bepalen welke kinderen voorrang krijgen (en dus welke niet).
Luc De Man begrijpt veel van die kritieken, ‘maar het is niet omdat er verbeteringen mogelijk zijn, dat de voordelen van zo’n centrale toets niet zouden opwegen tegen de nadelen. Een van de grote voordelen is en blijft: een eerlijke, vergelijkbare en transparante evaluatie waarbij elke school en leerling weet waar men staat. Het principe van leerwinstmeting – zo is het bedoeld: een evolutie zien in wat een school aan kwaliteit levert over twee afnames gespreid in de tijd – verhoogt de kans om de effecten te zien van de interne kwaliteitszorg van zo’n school.’ Sommige kritieken begrijpt hij dan weer niet. ‘ Teaching to the test? Dat deed ik ook met mijn zoon om hem voor te bereiden op zijn rij-examen. Je moest eens weten hoe vaak wij geoefend hebben op parkeren. Dat hoort nu eenmaal bij onderwijs.’
Intussen dwingt de onderwijsminister in de praktijk al zijn eigen gelijk af. In een tijd dat het Vlaamse onderwijs honderd miljoen moet besparen, richtte Weyts een Universitair Steunpunt op waarbij de pedagogische faculteiten van vijf universiteiten en twee hogescholen alvast de centrale toets tot in de puntjes voorbereiden. Men kan zich afvragen of er een verband is tussen het feit dat de minister ongeveer 35 projecten van academische onderzoekers en doctorandi sponsort en dat er uit universitaire hoek opvallend weinig kritiek te horen valt. Hoe kun je ook kritisch staan tegen een centrale toets als men die in je eigen instelling aan het ontwikkelen is, in opdracht van de minister?
De tijd dringt. Niet toevallig eist de Vlor een ‘breed debat’ over de invoering van centrale toetsen: die wordt ervaren als een ‘fundamentele onderwijshervorming’ die zelfs ‘een paradigmashift binnenbrengt in het nadenken over kwaliteit.’ Die opmerking kreeg in het Vlaams Parlement een eenzame echo toen ook Loes Vandromme (CD&V) pleitte voor een breed debat om na te gaan hoe groot het draagvlak is voor de centrale toetsen, en ook zij waarschuwde voor een klassement van scholen. Maar in de Vlaamse meerderheid is zij tot dusver de enige duidelijke kritische stem.
Desinformatie
Is minister Weyts iedereen te slim af geweest, met actieve medewerking van de Vlaamse administratie? Op de offi- ciële website van de Vlaamse overheid worden die ‘Vlaamse toetsen’ al voor- gesteld als een feit. Dat er nog geen advies is gegeven aan de Vlor, dat het Vlaams Parlement daarover nog niet ten gronde heeft gedebatteerd, laat staan erover heeft gestemd: de argeloze lezer kan het niet vermoeden. Want er staat, zwart op wit, zonder voorbehoud: ‘Vanaf schooljaar 2023-2024 nemen lagere en secundaire scholen de eerste Vlaamse toetsen af.’ Vervolgens komen er al concrete antwoorden op praktische vragen als: ‘Wie moet de toetsen afleggen?’ of ‘Hoe worden de resultaten gebruikt?’
Af en toe flirt de officiële Vlaamse website zelfs met de grenzen van de desinformatie. ‘Het is niet de bedoeling om een openbare ranking van scholen op te stellen’, staat er. Terwijl echt iedereen beseft dat de publicatie van dergelijke rankings zo goed als onvermijdelijk is: als de overheid ze niet zelf vrijgeeft, doen de media dat wel. De zaak ligt uiterst gevoelig. De onderwijswereld is tegen. De Vlor vraagt zelfs een ‘decretaal verbod op rankings’ van scholen. Standaert is realistisch: ‘Zodra er scores zijn, kunnen die vergeleken worden. En in klassementen gegoten. De onderwijs- wereld kan dat niet tegenhouden: er bestaat nu eenmaal openbaarheid van bestuur.’
De vraag is ook of er geen behoefte is aan meer informatie. De Leuvense jurist Koen Lemmens stelde onlangs een aantal pertinente vragen op Twitter: ‘Als we een staafmixer kopen, hebben we reviews allerhande. Maar voor de schoolkeuze varen we halfblind. Weird.’ En: ‘Uiteraard zijn rankings geen goed idee. Maar vindt u de huidige situatie zo geweldig dan? Als in de samenleving een school een slechte reputatie heeft, kan die dat dus amper tegenspreken. De elite wéét waar ze moet zijn. Kansengroepen niet. Wie inside info heeft, wordt bevoordeeld. Daarom dat info juist nodig is voor de outsiders.’
Een breed debat over centrale toetsen lijkt dus wel wenselijk. Al is het stilaan duidelijk dat over één aspect niet meer gediscussieerd hoeft te worden: de Vlaamse toetsen worden echt wel een belangrijk instrument in het onderwijs. Daarom volgt minister Weyts het hele proces van nabij en controleert hij dat liever zelf, in plaats van de Vlor en het Vlaams Parlement erbij te betrekken. Ook dat hoort kennelijk bij het primaat van de politicus.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier