Johan De Wilde
‘Visies die Dirk Van Damme hekelt, zijn al tien jaar hun dominante positie verloren’
‘Als lerarenopleider zit ik in het foute kamp’, schrijft Johan De Wilde (Odisee Hogeschool) na het lezen van het jongste boek van onderwijsexpert Dirk Van Damme. ‘Maar tot nader order hebben niet de lerarenopleidingen de basiscompetenties voor de leraar bepaald.’
Eind augustus en begin september boomt het onderwijsnieuws. Niets nieuws onder de zon, ware het niet dat er dit jaar twee bijzondere nieuwsverhalen waren. Het eerste is het boek Emancipatie, excellentie en eerlijke kansen van Dirk Van Damme, het tweede het verhaal van Corine Versteylen, de zijinstromer-directeur die samen met het nagelnieuwe Jezuïetencollege van start ging in Molenbeek.
De aandacht voor het boek van Van Damme is logisch aangezien de auteur een internationaal erkend onderwijsexpert is met beleidservaring. Dat een autoriteit vanuit een groot verantwoordelijkheidsbesef de vinger op de wonde durft te leggen, is een goede zaak. Van Dammes scherpe pen en zijn durf om ook in interviews door te spreken was tot voor kort een extra troef, want hij wakkerde daarmee de sense of urgency aan. Nu stilaan iedereen overtuigd is van de nood aan een langetermijnvisie en samenwerking tussen alle onderwijsactoren, dringt een andere aanpak zich op.
Zijn gebundelde eerder geschreven opinies kenmerken zich door een good guy – bad guy categorisering die je eerder in een western als Once upon a time verwacht. Tot de good guys behoren de cognitief psychologen, de neurowetenschappers en de individuen: Wouter Duyck, Tim Surma en Wim Van den Broeck. In de hoek van de bad guys vinden we: lerarenopleiders, taalwetenschappers, onderwijssociologen, ‘constructivistische lobbyisten’ voor een competentiegericht curriculum en de aanhangers van het ervaringsgericht onderwijs. Als lerarenopleider zit ik dus in het foute kamp. ‘De laatste twintig jaar is daar alleen gemorreld in de marge’.
(Lees verder onder de preview.)
Hoe mager de tenlastelegging ook is, gewoon kop in kas trekken en de wind laten overwaaien is voor mij als lerarenopleider geen optie, gegeven de lof die prominenten vooraan in het boek formuleren en de manier waarop journalisten interviews met de auteur inleiden: ‘Hij schrijft zonder verwijten (sic), maar maakt een harde analyse.’
Kort enkele kanttekeningen om niet de indruk te wekken dat elke lerarenopleider de beschreven toestand én zijn schuld eraan erkent.
Tot nader order hebben niet de lerarenopleidingen de basiscompetenties voor de leraar bepaald. Het basiskader dat Van Damme vandaag stoort, is goedgekeurd in het Vlaams Parlement tijdens een legislatuur waarin hij het beleid mee uitstippelde, zoals hij zelf omzwachteld toegeeft. Heel wat lerarenopleiders stellen zich vragen bij het verplicht ‘onderwijstienkampers’ opleiden, zoals we het zelf wel eens beschrijven, maar doen het naar best vermogen. In de ogen van de visitatiecommissies die hen midden jaren 2010 of recent nog doorlichtten, doen ze dat ook goed.
Los daarvan hebben veel opleidingen hun visie op goed onderwijs, gespecifieerd voor het onderwijsniveau waarvoor ze leraren voorbereiden, geactualiseerd. Visies die Van Damme hekelt en waarvan hij vermoedt dat ze overal nog centraal staan, zijn sinds een tiental jaar in steeds meer opleidingen hun dominante positie verloren.
Als lerarenopleider ben ik de eerste om te beseffen dat er nog werk aan de winkel is. Ik weet dat ik de bal wel eens missla, niet altijd de juiste klemtonen leg en niet voldoende snel cursussen actualiseer. Maar dat maakt mij en collega-lerarenopleiders die zich in dit beeld herkennen, nog geen kluns of iemand die het niet goed voor heeft met het onderwijs. We zouden niet liever hebben dan dat we ons verder zouden kunnen professionaliseren. We willen meer ruimte om te leren, van elkaar en van anderen. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om de kwaliteit van onze opleidingen nog te verbeteren, om bij te dragen tot het levenslang leren van onze afgestudeerden en finaal tot de kwaliteit van het onderwijs.
Geen betere manier om ons veld in verandering te leren kennen, dan eens langskomen. Onderwijspartners die dat willen doen zijn welkom. Wie het in de breedte wil overschouwen, zal er een hele kluif aan hebben. Zelfs ik in mijn positie vind het quasi onmogelijk is om met alle belangrijke veranderingen mee te zijn. Hogescholen en universiteiten bieden graduaten, bachelor- en masteropleidingen aan van 60, 90 of 180 studiepunten voor heel uiteenlopende doelgroepen. Ze doen dat bovendien in verschillende modaliteiten, in dagonderwijs, ’s avonds en op afstand. Bepaalde opleidingen kunnen via werkplekleren gevolgd worden en er zijn programma’s voor leraren in opleiding (LIO’s), mensen die als leraar werken maar nog een bewijs van pedagogische bekwaamheid proberen verwerven.
Het tweede grote onderwijsnieuwsverhaal was een enthousiasmerend. Meer nog dan het persoonlijk engagement van Corine Versteylen treft me de positieve manier waarop ze spreekt over leerlingen, ouders en alle anderen waarmee ze samenwerkt en bouwt aan hun gezamenlijk ambitieus educatief en sociaal project.
(Lees verder onder de preview.)
Het mesoniveau van een school is anders dan het macroniveau van een onderwijssysteem, een geleidelijke opstart anders dan een hervorming en cours de route. Maar de twee realiteiten achter de nieuwsverhalen hebben ook veel gemeen. Er is in de twee gevallen sprake van een reële uitdaging en van een gedeelde verantwoordelijkheid van veel mensen en instanties. Om te slagen zal er overal moeten samengewerkt worden zoals in de film Apollo 13. Er staan geen levens op het spel in het onderwijs, maar om levens veranderen draait het wel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier