Dirk Van Damme

‘Verstaatsing van onderwijs is slecht voor kwaliteit’

Dirk Van Damme Onderwijsexpert

‘Ook in een onderwijssysteem met vrijheid van onderwijs heeft de minister nog de handen vol. Er is heel veel overheidsregulering die recht de vuilnisbak in kan’, schrijft Dirk Van Damme.

In de voorbije maanden ging het in aanloop naar de onderhandelingen voor een nieuw Vlaams regeerakkoord vaak over verstaatsing. In tegenstelling tot haar eerder liberale sociaaleconomische beleidsvisie gaf de N-VA steeds meer blijk van een visie op onderwijs waarin de overheid de touwtjes opnieuw naar zich toe trekt.

Dat Ben Weyts de duimen moest leggen voor de katholieke onderwijskoepel in de procedure bij het Grondwettelijk Hof over de eindtermen 2de en 3de graad was duidelijk niet goed verteerd en gaf aanleiding tot een versterkte aanval op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Het opnieuw versterken van de onderwijskwaliteit – een beleidsintentie die ik volledig deel – zou in deze visie enkel kunnen door de overheid meer zeggenschap te geven, de koepels te neutraliseren en de scholen strenger te behandelen.

Dit pleidooi aligneerde zich met bepaalde aspecten van de onderwijsvisie bij Vooruit. Dat de staat het onderwijs zou moeten organiseren, is een idee dat in de Europese sociaaldemocratie een rijk verleden heeft en wortels heeft in het 18de-eeuwse verlichte absolutisme en het republikeinse onderwijsbeleid van Condorcet tijdens de Franse Revolutie.

In ons land zijn over deze kwestie minstens twee schooloorlogen en nog veel meer schermutselingen uitgevochten. Sinds het Schoolpact van 1958 heerst een gewapende vrede, maar in de sociaaldemocratie is het oude idee van staatsonderwijs allerminst dood. De oprisping van voorzitter Conner Rousseau op Instagram was daar nog maar eens een uiting van.

Het Vlaamse onderwijs kent een ingenieuze en in het buitenland vaak bewonderde vermenging van publieke en private elementen. Het katholieke onderwijs is juridisch een private, maar in feite een functioneel-publieke aanbieder van onderwijs. Het wordt op quasi identieke manier bekostigd en gereguleerd als het gemeenschapsonderwijs (dat eigenlijk ook autonoom van de staat functioneert). Sociaaldemocratische onderwijsministers zoals Luc Van den Bossche en Frank Vandenbroucke hebben een grote rol gespeeld in het vormgeven van dit model en in het gelijktrekken van de verschillen die er nog waren. Door deze verregaande publiek-private samenwerking zijn de scheidslijnen zeer flou geworden. De statuten van leraren verschillen in slechts voor specialisten relevante details. De eindtermen en doelen zijn voor alle aanbieders dezelfde. De inspectie door de overheid maakt geen onderscheid tussen de verschillende scholen en netten.

Voor buitenlandse onderwijsexperten en beleidsmakers is dit Vlaamse – en het Nederlandse model dat er niet al te zeer van verschilt – zeer inspirerend. Ontelbare keren heb ik het aan buitenlandse collega’s uitgelegd en ben ik zelf beter gaan inzien hoe superieur het model wel is. Terwijl sommige Vlaamse politici het bestaan van de netten vervelend vinden en er liefst van af zouden geraken, heb ik aan buitenlandse ministers van heel uiteenlopende kleuren duidelijk kunnen maken hoezeer schoolautonomie en vrije keuze noodzakelijk zijn voor kwaliteitsvol onderwijs.

Ik schreef een nota voor Trump’s onderwijsminister Betsy DeVos, die razend geïnteresseerd was in het Vlaamse en Nederlandse bestel. Tegelijk bleken PISA-resultaten de superioriteit van systemen met gedecentraliseerde governance te bevestigen. In landen als Frankrijk en Spanje, met sterk gecentraliseerde en geëtatiseerde systemen maar ook met slechte PISA-scores, probeert men met alle mogelijke middelen het systeem te decentraliseren en de scholen meer autonomie te geven. In beleidsnota’s van die landen wordt Vlaanderen als inspirerend voorbeeld genoemd.

De redenen waarom het Vlaamse model van governance van onderwijs superieur is, moeten niet ver gezocht worden. Scholen hebben een behoorlijke autonomie en functioneren als pedagogische entiteiten, met eigen profielen en identiteiten. Dat legt het zwaartepunt van het systeem dicht bij waar het onderwijs eigenlijk gebeurt. In een pluralistische samenleving heeft het bestaan van diverse pedagogische profielen een grote meerwaarde. In Vlaanderen hebben de pedagogische tradities van, bijvoorbeeld, Jezuïeten en Salesianen een ontzettend verrijkende en kwaliteitsbevorderende impact gehad. Het katholiek onderwijs is allerminst homogeen.

Alternatieve pedagogische tradities, zoals Montessori of Steiner, krijgen de mogelijkheden om hun project te realiseren. Het landschap functioneert met een milde vorm van concurrentie tussen scholen, maar ook met veel samenwerking. De schoolkeuze van ouders is tot op zekere hoogte vrij. De pluriformiteit van scholen laat stakeholders toe om een grote rol te spelen in onderwijs.

Samengevat, de complexe governance van onderwijs beantwoordt aan de pluriformiteit en complexiteit van de moderne samenleving. Het kwaliteitsstreven dat het Vlaamse onderwijs zo lang heeft gekenmerkt en nog steeds krachtig is, kan niet los gezien worden van deze pluriformiteit en schoolautonomie.

Dat betekent niet dat alles perfect is, zeker niet. Vrije schoolkeuze kan segregatie in de hand werken. Het risico bestaat dat scholen hun autonomie onvoldoende waarmaken en dat ze taken uitbesteden naar middenveldstructuren die te veel macht verwerven. Koepels kunnen een te groot aandeel krijgen en als monopolist marktverstorend werken. Schoolautonomie heeft als risico dat scholen het niet meer redden, en wegzinken zonder dat iemand er erg in heeft. Er zijn dus randvoorwaarden nodig om schoolautonomie goed te laten functioneren, zoals een stevige kwaliteitszorg met inspectie door de overheid en feedbackmechanismen naar scholen, zoals nu met de Vlaamse toetsen mogelijk is.

De grote politieke bezorgdheid om onderwijskwaliteit, die ik volledig deel, heeft politiek de roep naar een verdere centralisering en verstaatsing aangewakkerd. Maar als men niet oplet, dreigen die de nog werkzame mechanismen die kwaliteit genereren, de nek om te draaien. De oorzaken van de kwaliteitserosie liggen niet in de landschapsarchitectuur van het Vlaamse onderwijs. Van scholen overheidsapparaten en van leraren ambtenaren maken, is de kortste weg naar verdere kwaliteitserosie.

Onderwijskwaliteit wordt aan de frontlijn van het systeem gerealiseerd, in scholen en klassen, door gemotiveerde en geprofessionaliseerde leraren, met eindtermen en leerplannen die hen voldoende vrijheid geven. Door de teugels strakker aan te spannen, scholen voor te schrijven wat ze moeten doen, en leraren het meesterschap te ontnemen over hun eigen handelen, bereikt men gegarandeerd het tegendeel van wat men zegt na te streven. Eigenlijk is er door de uit zijn voegen barstende regelgeving en de vloed aan decreten, besluiten en omzendbrieven in onderwijs al veel te veel overheidsbemoeienis. Het kortwieken van de regeldrift is niet alleen noodzakelijk om de planlast voor leraren en scholen terug te dringen, maar ook om de kwaliteit weer omhoog te krikken.

Wil men echt de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs weer op spoor krijgen, dan moet men dus de tegenovergestelde weg volgen: de schoolautonomie verder versterken, leraren professionaliseren, eindtermen en curricula ontvetten (ja, de eindtermen waartegen men naar het Grondwettelijk Hof trok, waren veel te zwaar). En deze weg kan en moet ook betekenen dat men de middenveldstructuren afzwakt naar wat echt functioneel is voor scholen. Maar zo’n beleid verschilt ook van een louter negatieve verdediging van de vrijheid van onderwijs, die de CD&V in de onderhandelingen voorstond.

Vrijheid van onderwijs is geen ‘blijf-van-mijn-erf’ verhaal, of negatieve vrijheid in de betekenis van Isaiah Berlin, namelijk afwezigheid van overheidsoptreden. Een goede vrijheid van onderwijs heeft verstandige overheidsregulering, geen laissez-faire beleid nodig. Beide zijn geen zero-sum game, zoals men vaak denkt.

Ook in een onderwijssysteem met vrijheid van onderwijs heeft de minister nog de handen vol. Er is heel veel overheidsregulering die recht de vuilnisbak in kan. Personeelsstatuten hebben een grondige update nodig. Scholen moeten meer tools krijgen om zich goed te organiseren en een verstandig beleid te kunnen voeren. Verschillen tussen scholen en scholengroepen moeten net versterkt worden en de koepel moet meer ruimte geven aan die verschillen. Eindtermen moeten krachtig, duidelijk, maar sober zijn.

Kwaliteitsregulering is noodzakelijk om de mogelijke uitwassen van vrijheid tegen te gaan, zoals voor leermiddelen en nascholingsinitiatieven. De inspectie moet goed uitgerust worden. En de Vlaamse toetsen, essentieel als feedbackloop naar scholen, moeten verder uitgerold en uitgebreid worden. Scholen en leraren moeten vandaag in een informatie- en datarijke omgeving kunnen werken.

Genoeg werk op de plank dus. Maar, minister, hou je ver van de draak van verstaatsing, ook al heft die een sirenenzang aan.

Deze tekst verschijnt ook als gastredactioneel in het nieuwste nummer van Tijdschrift voor Onderwijsrecht en -Beleid (TORB).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content