Jan Wostyn

‘Verdubbel de capaciteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel’

Jan Wostyn Co-voorzitter van Vista

‘Het ontbreekt momenteel aan een allesomvattende en coherente visie op waar we heen willen met het Nederlandstalig onderijws in Brussel’, schrijft zij-instromer Jan Wostyn.

De afgelopen weken kwam het chronische lerarentekort in Brussel opnieuw aan de oppervlakte toen bekend werd dat een aantal klassen in de basisschool Hendrik Conscience in Schaarbeek werden stopgezet. De politieke reacties waren voorspelbaar en weinig verrassend. Voor N-VA en CD&V, beiden deel van de Vlaamse regering, was het lerarentekort te wijten aan de Brusselse onveiligheid die leraars de stad uit jaagt. Voor de partijen Groen en Vooruit, lid van de Brusselse regering maar niet van de Vlaamse, lag het dan weer aan het falende onderwijsbeleid van Ben Weyts, die lesgeven in Brussel aantrekkelijker zou moeten maken met een Brusselpremie. Open VLD wist het dan weer niet zo goed, want ze regeert mee op beide niveaus, dus de ander de schuld geven was even wat moeilijk.

Het is bijzonder jammer dat de huidige beleidspartijen zich verliezen in een spelletje zwartepieten op kap van de betrokken ouders en schoollopende kinderen. Gelukkig werd 2 weken later toch nog een ad hoc oplossing gevonden, maar structureel is er natuurlijk niets veranderd. Zodra in een andere basisschool een leerkracht vertrekt of uitvalt, zitten we opnieuw in dezelfde situatie.

De dieperliggende oorzaak van dit probleem is echter het compleet ontbreken van een allesomvattende en coherente visie van waar we in de toekomst heen willen met het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.

Dat onderwijs is in Brussel nochtans een succesverhaal, toch zeker als we naar de cijfers kijken van de afgelopen 15 jaar. De schoolbevolking in Nederlandstalige scholen steeg in die periode met respectievelijk 29% (kleuter), 50% (lager) en 49% (middelbaar), tegenover respectievelijk 2%, 13% en 16% in het Franstalig onderwijs. Ook opvallend is dat de schoolbevolking in de Franstalige kleuterscholen al in het schooljaar 2015-2016 haar piek bereikte en sindsdien gestaag daalde. Drie jaar later werd de piek ook bereikt in het lager onderwijs en het is aannemelijk dat binnenkort ook de piek in het Franstalige middelbaar onderwijs is bereikt.

Het contrast met het Nederlandstalig onderwijs is daarbij groot, want dit bleef de afgelopen 15 jaar alleen maar verder groeien en bereikt elk jaar een nieuw record. Het marktaandeel van het Nederlandstalig onderwijs staat momenteel op respectievelijk 26,4% (kleuter), 21% (lager) en 18,6% (secundair).

De vraag naar Nederlandstalig onderwijs blijft bovendien structureel groter dan het aanbod en elk jaar zijn er nog vele nieuwkomers én Franstaligen die graag hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs willen sturen, maar geen plaats vinden. De reden is evident: steeds meer ouders begrijpen de noodzaak van functionele drietaligheid in Brussel en enkel het Nederlandstalig onderwijs slaagt in die missie. Een verdere capaciteitsuitbreiding dringt zich dus op om aan die vraag te voldoen. Overigens is het marktaandeel van het Nederlandstalig hoger onderwijs in Brussel vandaag zelfs al 35%. Niet slecht voor een stad die door sommigen nog steeds als “Franstalig” wordt bestempeld.

De afgelopen 15 jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1045 plaatsen bij in het Nederlandstalig onderwijs. De vraag die zich nu stelt is of deze inspanning de komende 25 jaar moet en kan worden verdergezet. Hierover is verrassend genoeg heel weinig politiek debat, terwijl een succesvolle verderzetting van de uitbouw van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel voor Vlaanderen eigenlijk van essentieel belang is. Het is moeilijk om hierover sluitende prognoses te maken, maar een verdere daling van het aantal leerlingen in het Franstalige onderwijs à rato van 2500 per jaar, samen met een verdere uitbouw van het Nederlandstalig onderwijs à rato van 1500 per jaar zou tegen 2050 voor een marktaandeel van 40% kunnen zorgen voor het Nederlandstalig onderwijs.

Twee cruciale vragen moeten daarbij gesteld worden om te evalueren of dit een zinvolle investering is. Wat is hiervoor nodig qua centen en middelen en welke voordelen levert dat op voor de Vlaamse gemeenschap? Qua investeringen is het eigenlijk vooral de scholenbouw/renovatie zelf die middelen vergt. Immers, voor de lopende onderwijskosten wordt via het mechanisme in de Bijzondere Financieringswet de dotatie van de gemeenschappen grotendeels bepaald door de leerlingaantallen.

Een groei van het aantal leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zorgt dus vanzelf voor een hogere dotatie voor de Vlaamse Gemeenschap. Zelfs indien de Vlaamse Gemeenschap de volledige meerkost zelf zou moeten dragen, dan nog spreken we bij een verdubbeling van de Brusselse leerlingenaantallen over een meerkost van zo´n 5% van het Vlaamse onderwijsbudget van 14,7 miljard euro, dus 750 miljoen euro/jaar, zo´n 1,2% van de totale Vlaamse begroting.

Naast centen is er natuurlijk ook nood aan voldoende leerkrachten en daar knelt het schoentje momenteel het hardst. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat de Vlaamse regering hier niet veel doortastender op inzet, want de nood is niet alleen in Brussel hoog, maar evenzeer in andere grootsteden als Antwerpen of Gent. Loon is niet de enige factor die speelt, maar zeker om bijvoorbeeld nieuwe zij-instromers aan te trekken is dit wel degelijk een belangrijk aspect.

Waarom niet een premie toekennen aan alle leerkrachten die lesgeven in scholen met een hoog percentage anderstaligen voor die leerjaren en onderwijsvormen waar er tekorten zijn: kleuter, lager en bepaalde vakken of delen van het secundair onderwijs? Succesvol onderwijs in onze superdiverse grootsteden kan alleen maar met voltallige lerarenteams en dat vergt een grotere maatschappelijke maar ook financiële waardering. Het huidige knip- en plakwerk om alle gaatjes toch maar te dichten is gewoon niet langer houdbaar.

Financiële incentieven om meer leerkrachten voor de klassen te krijgen alleen, zullen echter niet volstaan. Het verloop van leerkrachten en zeker van zij-instromers zal groot blijven indien er niet meer wordt ingezet op een intensieve begeleiding en ondersteuning van leerkrachten in uitdagende scholen. De theoretische kaders uit de lerarenopleiding hebben hiervoor helaas weinig meerwaarde en staan soms erg ver van de dagdagelijkse realiteit in sommige scholen. Het wordt daarom tijd dat scholen zélf de middelen krijgen om nieuwe leerkrachten intensief te begeleiden op de werkvloer.

Maar wat levert zo´n zware en lange inspanning om het Nederlandstalig onderwijs in Brussel in de komende 25 jaar bijna te verdubbelen dan eigenlijk precies op, kan men zich afvragen? Eerst en vooral is een doorgedreven investering in de concentratiescholen in onze grootsteden (dus niet alleen in Brussel) een absolute basisvoorwaarde om van integratie van de grote groepen nieuwkomers een succes te maken. Deze jongeren zijn het Vlaanderen en Brussel van morgen. Het niet volledig ontwikkelen van hun potentieel, zowel als toekomstige werknemers en ondernemers, maar ook als toekomstige volwassenen burgers van onze samenleving, zou getuigen van een noodlottige kortzichtigheid die Vlaanderen de komende 25 jaar heel veel potentieel ontneemt.

Een tweede overweging is echter de plaats van het Nederlands in Brussel en de band tussen Vlaanderen en Brussel tout court. Het zou van een historische Vlaamse domheid getuigen om de vraag naar Nederlandstalig onderwijs in Brussel niet maximaal te bedienen met een groter aanbod. Dit zal namelijk niet alleen het Nederlands definitief verankeren in Brussel als een taal die evenwaardig is met het Frans, maar zal er ook voor zorgen dat al deze Brusselse jongeren later ook probleemloos kunnen meedraaien in Vlaanderen zodra ze beslissen de grootstad om te ruilen voor een rustiger gezinsleven in de Vlaamse Rand en verderop, zoals velen zullen doen.

Als we nu niet maximaal inzetten op het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, zullen we hier de komende decennia de prijs hiervoor betalen in de Vlaamse rand en de Denderstreek. Met dit gegeven kan ik alleen maar hopen dat na 9 juni 2024 de samenstelling van de Vlaams regering samenvalt met die van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in Brussel, zodat de regeringspartijen eensgezind de krachten bundelen om deze uitdaging vol aan te gaan, in plaats van het abominabele spelletje zwartepieten dat we de laatste 10 jaar hebben moeten aanschouwen.

Jan Wostyn is mede-oprichter van de regionalistische partij Vista. Hij is leerkracht en ging als zij-instromer aan de slag in Brussel. Hij trekt daar ook de Vlaamse lijst van de nieuwe partij Voor U.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content