Waarom er nergens meer kinderen in het buitengewoon onderwijs zitten dan in Vlaanderen

© belga
Jeroen de Preter
Jeroen de Preter Redacteur

Achter de moeilijkheden om voor elk kind in het bijzonder onderwijs een busrit te garanderen schuilt een veel dieper probleem: het aantal leerlingen in dat onderwijs neemt met rasse schreden toe.

Toen bevoegd minister Lydia Peeters (Open VLD) moest uitleggen waarom het zo moeilijk is om elk kind in het buitengewoon onderwijs aan gratis busvervoer te helpen, haalde ze een paar opvallende cijfers aan. In september vorig jaar maakten 38.651 kinderen en jongeren gebruik van gratis busvervoer. Dat aantal was bij het begin van dit schooljaar opgelopen tot 44.950.

Een bijzonder forse stijging, die wijst op een binnen Europa unieke tendens.

‘Wij zijn het enige Europese land waar het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs blijft stijgen’, zegt onderzoeker Beno Schraepen (AP Hogeschool Antwerpen). ‘In andere landen wordt deze vroege vorm van segregatie afgebouwd. De cijfers spreken boekdelen. In Vlaanderen zit meer dan 6 procent van de kinderen en jongeren in zo’n aparte setting. Het Europese gemiddelde ligt op ongeveer 2 procent.

Hoe verklaart u die stijging?

Schraepen: Om te beginnen worden er meer en meer kinderen doorverwezen die niet in dat buitengewoon onderwijs thuishoren. De sterkst stijgende groep zijn de leerlingen in het type 9-onderwijs, de kinderen met autisme, zeg maar. In 5 jaar tijd is het aantal leerlingen in type 9 gestegen van 7000 naar meer dan 13.000. Dat zijn in de regel normaal begaafde kinderen, die met de juiste ondersteuning een gemeenschappelijk curriculum zouden aankunnen. Daarnaast heb je nog het type ‘basisaanbod’, voor kinderen met leerstoornissen en/of een lichte mentale beperking. Het aantal leerlingen in dat type is in vijf jaar tijd van 11.000 naar 19.000 gestegen. Ook hier spreken we over kinderen voor wie een gemeenschappelijk curriculum met gepaste ondersteuning meestal haalbaar is.

In de rest van Europa gaan die leerlingen wel naar het reguliere onderwijs?

Schraepen: Veel vaker wel, ja. In principe is ons land trouwens verplicht om dezelfde weg te volgen. Al in 1994 heeft ons land de Salamanca-overeenkomst ondertekend. Die zegt dat inclusief onderwijs de norm moet worden. Alleen is die overeenkomst hier dode letter gebleven. In 2009 volgde het meer dwingende VN-verdrag over gelijke rechten voor mensen met een handicap. Als antwoord daarop heeft Vlaanderen dan het M-decreet in elkaar geknutseld. Volgens dat decreet heeft élk kind het recht om zich in om het even welke school in te schrijven. Met andere woorden: het automatisme ‘kind met een beperking dus buitengewoon onderwijs’ moest op de schop. Maar dat is dus niet gebeurd.

Het M-decreet heet een mislukking.

Schraepen: Zo wordt het geframed, ja. Er zijn ook veel succesverhalen, maar daarover is weinig gesproken. En belangrijker nog: het M-decreet heeft nooit gebracht wat het had moeten brengen, namelijk: echt inclusief onderwijs. Men heeft inclusief onderwijs willen invoeren zonder een sterk fundament te voorzien. Leerkrachten waren er nog niet voor opgeleid, en niet alle scholen toonden zich bereid om eraan mee te werken. Niet zelden gebruikten de scholen hun autonomie om niet op inclusie in te zetten. Er was ook geen controle op. Gevolg is dat we zijn gaan denken dat inclusief onderwijs een utopie is. Ten onrechte, want niet het inclusief onderwijs heeft gefaald, wél de manier waarop het in Vlaanderen is aangepakt.

Op geen enkel moment werd dezelfde ondersteuning gegarandeerd als in het buitengewoon onderwijs. De gevolgen laten zich raden. Aangespoord door een aantal politieke verklaringen zijn ouders gaan geloven dat inclusie niet kan, en dat hun kinderen beter af zijn in het buitengewoon onderwijs. Helaas hebben ze wat dat laatste betreft niet helemaal ongelijk. Een kind met een beperking krijgt meer omkadering in het buitengewoon onderwijs. In een gewone school is er geen gratis vervoer, geen ergotherapeut, geen kinesist en geen logopedist. De ouders die voor inclusie kiezen moeten dat allemaal zelf organiseren. Daarbovenop komt in veel gevallen ook nog eens het gevecht dat ze moeten leveren met de school, waar inclusief denken soms afwezig is. Ik zeg ‘soms’, omdat er wel degelijk scholen en leraren zijn die erin geloven. Inclusie is hier met andere woorden een kwestie van geluk of toeval. Je moet het geluk hebben om op de mensen te stoten die er wél in geloven.

Is het aantal kinderen en jongeren in het buitengewoon onderwijs niet in de eerste plaats een gevolg van het toegenomen aantal zorgnoden?

Schraepen: Ik denk dat er vooral sprake is van een toename van de diagnostiek. Ook dat is een gevolg van ons systeem. Om gepaste zorg te krijgen, heb je een etiket nodig. En die etiketten worden ook steeds vroeger uitgedeeld. Het idee is: hoe vroeger we erbij zijn, hoe meer preventief we kunnen werken. Dat is op zich natuurlijk geen fout idee, maar in de praktijk worden die etiketten wel als munitie gebruikt om kinderen door te verwijzen naar het buitengewoon onderwijs. Kijk naar Antwerpen, waar je steeds langere wachtlijsten hebt voor kleuters die de diagnose ‘type 2’ kregen, oftewel een matige tot zware mentale beperking. Dat er in Antwerpen plots zo veel meer kinderen met zo’n beperking geboren worden, lijkt me weinig aannemelijk.

Dat kinderen met extra zorgnoden sneller worden doorverwezen, heeft mogelijk ook te maken met het lerarentekort. Met 25 kinderen in één klas is het simpelweg onmogelijk om die kinderen de zorg te geven die ze nodig hebben.

Schraepen: Dat argument hoor je vaak: ‘Wij kunnen dat alleen als onze klassen kleiner worden.’ Maar kijk, opnieuw, naar de buitenlanden. In Duitsland zitten er gemiddeld 30 tot 35 kinderen in een klas. In Nederland en Frankrijk ook. Wij hebben de kleinste klassen van Europa. Het belangrijkste verschil met die landen is dat onze onderwijzers en leraren nooit is aangeleerd hoe je dat moet aanpakken, inclusief onderwijs. Onze opvattingen over zorg in de klas stonden altijd haaks op het idee van inclusiviteit. Een goede leraar, zo was en is nog altijd het idee, is iemand die snel het probleem detecteert, het CLB inschakelt, waarna het kind zo snel mogelijk op de juiste plaats terechtkomt, te weten: het buitengewoon onderwijs. Het M-decreet was een halfslachtige poging om dat te veranderen. Ja, er kwam meer ondersteuning, maar die was, zeker aanvankelijk, niet zo efficiënt. Bovendien waren zeker niet alle leerkrachten mee met het verhaal. Je kunt wel een ondersteuner naar een klas sturen, maar die leerkracht moet er ook voor openstaan.

Waarom zou die weerstand hier zo veel groter zijn dan in andere landen?

Schraepen: Een deel van de verklaring ligt bij ons onderwijs, dat altijd een autonoom bastion is geweest dat zelf de regels wou bepalen. Ik heb overigens nog nooit iemand uit de top van het onderwijs het recht op inclusief onderwijs horen verdedigen. En ongetwijfeld heeft het ook te maken met onze lerarenopleiding. Die duurt bij ons 3 jaar. Dat is, zeker gezien de complexiteit van de klassen vandaag, veel te weinig. In alle andere Europese landen duurt die opleiding vier of vijf jaar. In Italië, bijvoorbeeld, moet een leerkracht basisonderwijs vijf jaar studeren, voor een ondersteuner inclusief onderwijs komt daar nog twee jaar bij.

Een slotvraag nog. U vertelde daarstraks dat kinderen vandaag een betere omkadering krijgen in het buitengewoon onderwijs. Is die ‘segregatie’ dan wel zo’n groot probleem?

Schraepen: Op korte termijn niet, op langere termijn wel. Het gaat hier over jongeren en kinderen die op een dag hun draai zullen moeten vinden in de ‘gewone’ maatschappij. Omgekeerd moeten we als samenleving leren omgaan met dergelijke verschillen. Maar omdat kinderen die van de norm afwijken zo vroeg in aparte scholen terechtkomen, worden die verschillen al vroeg onzichtbaar en wordt de kloof met andere kinderen alleen maar groter. Er is na schooltijd ook nog nauwelijks ruimte voor andere activiteiten. Omdat ze opgroeien in een apart circuit komen ze moeilijk tot vriendschapsrelaties met kinderen zonder beperking en bouwen ze niet het netwerk op dat ze nodig hebben in het volwassen leven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content