Journalist Filip Rogiers na overstap naar het onderwijs: ‘Veel zij-instromers denken dat ze de boel moeten komen redden’
‘Luisteren is het geheim van goed onderwijs én van goede journalistiek’, zegt Filip Rogiers. Dat is dan ook precies wat hij vorig schooljaar in het GO! Atheneum Unesco Koekelberg heeft gedaan. De kronieken die hij er voor de krant De Standaard optekende, zijn nu gebundeld in Scènes uit een schoolleven. Ondertussen is Rogiers geen toeschouwer meer.
Sinds 1 september staat hij zelf voor de klas. Hij is leraar Engels en Nederlands in dezelfde school waarover hij al zo veel heeft geschreven. ‘Ik geef nog maar pas les’, zegt hij wel een keer of tien tijdens het interview. ‘Wat ik zeg, is louter gebaseerd op mijn indrukken van de eerste weken.’ Hij wil zich bescheiden opstellen. Als het groentje dat hij vandaag weer is. Nochtans heeft hij zijn sporen de voorbije dertig jaar meer dan verdiend. Maar dan in de journalistiek, achtereenvolgens bij De Morgen, Knack en De Standaard.
Het is niet omdat jongeren niet meer lezen zoals wij dat doen, dat alles verloren is.
‘Het idee om naar het onderwijs over te stappen, heeft lang kunnen rijpen’, zegt hij. ‘Ik was de journalistiek helemaal nog niet moe. Tot de laatste dag heb ik die job ongelooflijk graag gedaan, maar ik was een beetje bang voor het jaar te veel. Het heeft ook iets moois om je werk op een bepaald moment neer te leggen en door te geven. Op de redactie werken nu veel jonge mensen die heel andere vaardigheden en interessegebieden hebben dan mijn generatie. Ze maken video’s, weten veel van sociale media of verdiepen zich in thema’s die de komende decennia bovenaan de agenda zullen staan, zoals het klimaat. Zelf ben ik in een heel andere tijd in de journalistiek beginnen te werken. De Muur was nog niet lang gevallen en we werden met een nieuwe wereldorde geconfronteerd. Het voelt alsof mijn cyclus voorbij is. Nu is het aan de anderen.’
Waarom koos u ervoor om naar het onderwijs over te stappen?
Filip Rogiers: Dat is voor een stuk uit mijn journalistieke werk voortgekomen, want ik heb in de loop der jaren veel over jongeren, onderwijs en mentale problemen geschreven. Als journalist loop je dan ergens langs, praat je met mensen, geef je hun een stem en ga je weer verder. Hoe belangrijk dat ook is, uiteindelijk blijf je altijd een passant. Op den duur begon ik me af te vragen hoe het zou zijn om echt bij een jongerenorganisatie of in een school te werken. Elke dag met jonge mensen optrekken en een band met hen opbouwen is nog iets helemaal anders dan een paar uur of hoogstens twee dagen met hen praten voor een reportage.
De passant wilde ergens thuiskomen?
Rogiers: Precies. Dat ik vorig schooljaar zo veel tijd op dezelfde school heb doorgebracht, heeft dat gevoel nog aangescherpt. Eigenlijk was dat één lange, bevoorrechte kijkstage. Ik heb er rondgewandeld, heel veel lessen gevolgd en uren in de leraarskamer doorgebracht. Uiteindelijk mocht ik zelfs een klassenraad bijwonen, terwijl dat om privacyredenen allesbehalve vanzelfsprekend is. De openheid van de school was echt fenomenaal. ‘Ik vind het hier fantastisch’, zei ik aan het eind van het schooljaar tegen de directeur. ‘In al die maanden heb ik alle emoties zien passeren, behalve één: cynisme.’ Geen cynisme? De directeur kwam niet meer bij van het lachen. Maar ik bedoelde natuurlijk niet dat alles op school rozengeur en maneschijn is. Ik heb ook veel frustratie gezien, maar – eerlijk waar – nooit cynisme.
Waar gaan die frustraties dan over?
Rogiers: Leerkrachten vinden het bijvoorbeeld moeilijk wanneer ze er alles aan doen om een klas mee te krijgen, maar daar toch niet in slagen. ‘Je kunt uren met een lesvoorbereiding bezig zijn en denken: dát is het. Zo krijg ik ze mee’, vertelde een leerkracht me vorig schooljaar. ‘En dan zitten ze toch door het raam te staren. Dat kwetst. Dan voel je je een komiek wiens grap de mist ingaat.’ In mijn boek zegt een andere collega dat hij het heel moeilijk vindt als hij te horen krijgt dat een leerling in wie hij veel energie, tijd en zelfs liefde heeft geïnvesteerd achter zijn rug allerlei onfraais over hem vertelt. Ook dat kan frustrerend zijn.
Geeft die kijkstage van vorig schooljaar u ook een voorsprong als zij-instromer?
Rogiers: Dat denk ik wel. Al is het maar omdat ik daardoor met realistischere verwachtingen aan de job ben begonnen. Sommige zij-instromers stellen zich er te veel bij voor. Ze horen overal dat het onderwijs mensen uit alle mogelijke sectoren nodig heeft om het lerarentekort op te vangen. Dat is ook zo: directies zijn meestal heel blij met elke extra leerkracht. Maar dat wil nog niet zeggen dat je als zij-instromer de boel moet komen redden. Wie een school binnenstapt met de film Dead Poets Society (waarin een progressieve leerkracht op een conservatieve eliteschool de held van zijn leerlingen wordt, nvdr) in zijn hoofd, zal onvermijdelijk ontgoocheld worden. Volgens mij is dat ook de reden waarom sommigen er al na een paar weken de brui aan geven. Zelf heb ik veel ambitie, maar ik temper bewust mijn verwachtingen. Zowel over mijn leerlingen als over mezelf.
Waarom?
Rogiers: Omdat er in het onderwijs nu eenmaal heel wat beperkingen zijn. Je kunt je lessen niet zomaar naar believen invullen. Er zijn leerdoelen en je moet gelijke tred houden met je collega’s van de parallelklassen. Terecht natuurlijk. Uiteindelijk moeten alle leerlingen dezelfde leerstof krijgen zodat ze op dezelfde manier gequoteerd kunnen worden. Toen ik tijdens de eerste samenkomst van de vakgroep Engels begon uit te leggen wat ik allemaal in mijn lessen wilde doen, zei een van de collega’s: ‘Dat is heel mooi, maar je moet er wel voor zorgen dat je het handboek een beetje volgt. Ouders betalen daarvoor en dus moet je het ook gebruiken.’ Een goede reflex natuurlijk, want bij ons op school zitten heel wat jongeren uit gezinnen die het niet breed hebben. Dus gebruik ik nu die handboeken – die gelukkig echt goed zijn – maar ik vul ze wel met mijn eigen teksten aan.
Moet u ondertussen ook nog een lerarenopleiding volgen?
Rogiers: Eind september start ik met een educatieve master. Ik heb mijn studentenkaart van de VUB al op zak. Toen ik eind jaren tachtig mijn diploma Germaanse filologie had behaald, ben ik wel aan een aggregaatsopleiding begonnen. Ik heb toen alle vakken gevolgd en ook stagelessen gegeven, maar de examens heb ik niet meegedaan. Tegen die tijd had ik al een job als copywriter gevonden en ik dacht dat ik toch nooit in het onderwijs zou stappen. Na meer dan drie jaar strafkamp in de reclamesector ben ik uiteindelijk in de journalistiek terechtgekomen. Achteraf gezien is het behoorlijk stom dat ik dat aggregaat niet eerst heb afgemaakt.
Bent u dan wel klaar om voor de klas te staan?
Rogiers: Zoals een zij-instromer me vorig schooljaar al zei: ‘Echt ready for take-off ben je nooit.’ Eind augustus heb ik aan de VUB wel een soort crashcursus gevolgd voor mensen die op 1 september in het onderwijs startten. Daar heb ik veel aan gehad. Ik breng ook veel kennis mee die ik in de journalistiek heb vergaard, maar dat is nog iets anders dan het vakmanschap van een leerkracht. Daarom begrijp ik best dat sommige ervaren collega’s met enig voorbehoud naar zij-instromers kijken. Zij zijn al jaren aan de weg aan het timmeren en plots stapt daar een groep mensen, die vaak nog niet eens een lerarenopleiding hebben gevolgd, langs de grote poort naar binnen. Of zo lijkt het toch. Herman De Croo (Open VLD) noemde witte konijnen in de politiek ooit ‘reizigers zonder bagage’. Niet dat zij-instromers in het onderwijs geen bagage hebben…
Het zijn reizigers met een andere bagage?
Rogiers:Daar komt het op neer. (denkt na) In een tijd van groot lerarentekort is het misschien niet eens zo slecht dat er ook mensen zijn die minder bagage meezeulen, want zo kunnen ze soms sneller de berg op klauteren. Al blijft bescheidenheid natuurlijk op zijn plaats. Ik ben nog maar twee weken bezig en ik besef heel goed dat ik nog veel te leren heb. Als co-klastitularis loop ik bijvoorbeeld met de echte titularis mee. Die man is 29 jaar – hij zou mijn zoon kunnen zijn. Toch leer ik een heleboel van hem, net zoals ik de laatste jaren in de journalistiek veel van mijn jonge collega’s heb opgestoken.
U geeft les in hartje Brussel. Is dat dat voor een taalleerkracht niet extra moeilijk?
Rogiers: In een van mijn klassen heb ik de leerlingen gevraagd wie er twee Nederlandstalige ouders heeft. Er gingen twee handen de lucht in. Natuurlijk heeft dat impact op de manier waarop je een vak als Nederlands of Engels geeft. Begrijpen mijn leerlingen niet wat ik in het Engels uitleg, dan probeer ik het eerst in het Nederlands. Als het dan nog niet duidelijk is, schakel ik soms op het Frans over. Ik weet niet eens of ik in de klas wel Frans mág praten, maar als Brusselaar met zonen in twee Brusselse scholen vind ik dat alleen maar logisch. Al zijn er in dit land natuurlijk wel meer dingen die zo logisch zijn dat ze er nooit van komen. Een federale kieskring, bijvoorbeeld. (lacht)
In uw boek schrijft u dat jongeren vandaag onder hoge druk staan doordat ze aan zo veel verwachtingen moeten voldoen. Hebben zij het echt zo veel moeilijker dan de generaties voor hen?
Rogiers:Natuurlijk. Toen ik in het vijfde middelbaar zat, was de donderdag voor mij de drukste dag van de week. Dat kwam doordat ’s avonds achtereenvolgens Hoger Lager, Panorama en Dallas op de televisie waren. Op vrijdag hadden we het eerste lesuur wiskunde en dan mocht ik van de leraar vertellen wat er in Dallas was gebeurd. (lacht) Het is best mogelijk dat ik een uitgesproken saai leven had, maar ik denk eigenlijk dat het er toen bij de meeste jongeren zo aan toeging. Ons puberbrein stond alleen tijdens de examens onder stoom terwijl dat nu permanent het geval is. Jongeren moeten op school presteren, allerlei hobby’s doen, hun sociale media onderhouden. Vorig schooljaar vroeg de leerkracht zedenleer eens aan de leerlingen van het zesde jaar wanneer ze hun huiswerk maakten. Er waren er een paar die beweerden dat ze daar pas om een of twee uur ’s nachts aan begonnen. Eerst hadden ze allerlei andere dingen te doen. Chatten, gamen of series kijken, bijvoorbeeld. Pas als iedereen naar bed was, checkten ze of ze nog schoolwerk hadden. Geen wonder dat veel leerlingen ’s ochtends moe in de les zitten. Elke dag zijn er wel een paar die hun rugzak op de bank leggen om als hoofdkussen te gebruiken. Zelfs mijn eigen zoon is vorig jaar eens in de klas in slaap gevallen. Niet uit balorigheid, maar doordat hij in die periode slecht sliep en een veel te druk weekend achter de rug had. Tieners hebben ook een ander bioritme dan volwassenen.
In uw boek pleit u ervoor om scholen ’s ochtends later te laten starten.
Rogiers: Dat is toch de logica zelve? De Commissie Beter Onderwijs onder voorzitterschap van Philip Brinckman vindt dat de onderwijsvernieuwers jongeren te veel hebben losgelaten en dat we hen nu weer in het gareel moeten proberen te krijgen. De school begint nu eenmaal om 8.30 uur en dus moeten ze dan allemaal in de klas zitten. Net zoals wij destijds. Terwijl de samenleving ondertussen ingrijpend is veranderd. Stel je voor dat onze sociale zekerheid nog op de arbeidsmarkt en de gezinsvormen van de jaren vijftig was gebaseerd. Dat zouden we echt niet pikken. Maar blijkbaar vindt iedereen het heel normaal dat het onderwijs nog altijd op dezelfde manier wordt georganiseerd.
U verwijst in uw boek ook naar de spreekwoordelijke rugzakken vol problemen die veel leerlingen meetorsen.
Rogiers: Dat is zeker in een stadsschool zo. Ze dragen de uiteenlopendste gewichten met zich mee: armoede, gebroken gezinnen, genderkwesties, mentale problemen… In het boek staat een anekdote over V., een meisje met een heel zware rugzak dat nooit iemand dichtbij laat komen. Als je haar groet, komt er niet eens respons. Op een dag staat ze in de gang te wachten terwijl haar vader bij de directeur zijn beklag over haar doet. ‘Ik begrijp niet waarom ze zich zo gedraagt’, zegt de man. ‘Ik zie haar graag.’ De directeur oppert dat hij dat misschien ook eens moet zeggen als zijn dochter erbij is. Ook dát is onderwijs.
Sommigen zeggen wel dat het niet tot onze kerntaken behoort om zulke problemen op te vangen, maar daar ben ik het niet mee eens. Wie slecht in zijn vel zit, honger heeft of met een ander tekort worstelt, kan nu eenmaal niet goed leren. Ik neem dat deel van de job er zelfs heel graag bij. Toen ik bij de inschrijving voor de educatieve masteropleiding moest aankruisen waar ik graag stage zou doen, heb ik niet geaarzeld: bij jongeren in kwetsbare situaties.
Maakt dat het lesgeven niet heel erg moeilijk?
Rogiers: Het is niet allemaal kommer en kwel. In die zware rugzakken zitten niet alleen stenen, maar soms ook echte goudklompjes. In een van mijn klassen zitten een paar jongens die de les geregeld verstoren. Keer op keer moet ik hen berispen en dat is natuurlijk niet fijn. Maar als je apart met hen praat, merk je meteen dat ze heel intelligent zijn. Ze hebben een zekere levenswijsheid, een savoir-vivre. Door wat ze allemaal al hebben meegemaakt, staan ze veel verder dan ik op die leeftijd. Ook dat heeft waarde.
U staat elke dag voor heel heterogene klassen…
Rogiers: … en ik zit ook in een leraarskamer die veel heterogener is dan de redacties waar ik altijd heb gewerkt. Mijn collega’s op school hebben heel verschillende achtergronden, overtuigingen en interesses. Er lopen jonge, vooruitstrevende hipsters rond, maar evengoed bedaardere mensen die je eerder in het klassieke kamp zou onderbrengen. Zelf heb ik in de journalistiek vaak moeten horen dat ik meer een activist dan een journalist was. Laten we het erop houden dat ik een progressief man ben. Daardoor had ik lange tijd een vooringenomenheid tegenover mensen die beweren dat leerkrachten de lat tegenwoordig te laag leggen en ook niet streng genoeg meer zijn. Is de vermaledijde zesjescultuur nu echt zo dramatisch? Is het oneerbaar om een onvoldoende te behalen voor klassieke vakken als taal en rekenen als je op andere vlakken uitblinkt? Excellentie is voor mij nog altijd geen heilige graal – zeker niet als het tot de klassieke leerstof wordt beperkt – maar ik denk er nu wel genuanceerder over dan vroeger.
En dat komt door uw collega’s in de leraarskamer?
Rogiers: Voor een stuk wel. Vorig schooljaar al leerde ik een ervaren leerkracht kennen die zweert bij discipline en rechttoe rechtaan kennisoverdracht. Maar tijdens een klassenraad hoorde ik hem wel een paar keer clementie vragen voor leerlingen met een moeilijke thuissituatie. Zo zwart-wit is dat dus allemaal niet.
U bent ook romanschrijver en eerder dit jaar verscheen uw eerste dichtbundel Nagenoeg. Wat vindt u ervan dat jongeren steeds minder lezen?
Rogiers: Op dat vlak ben ik niet echt pessimistisch. Het is niet omdat ze niet meer lezen zoals wij dat doen, dat alles verloren is. Toen ik vorig jaar over de school schreef, merkte ik al dat youngadultboeken en grafische romans tegenwoordig heel populair zijn. Ook een songtekst kan poëzie zijn. Bob Dylan heeft zelfs de Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen. Er zijn dan ook veel manieren om jongeren met literatuur in contact te laten komen. In het vierde jaar Latijn laat ik mijn leerlingen aan het begin van elke les een van de grote thema’s uit Het groot verzenboek van Jozef Deleu kiezen. Dat kan, bijvoorbeeld, pijn, verdriet, vader, moeder, leven of dood zijn. Daar lees ik dan een gedicht over voor. Altijd weer zitten de leerlingen dan stil te luisteren. Een cynicus zal zeggen dat ze gewoon blij zijn dat het begin van de les nog even wordt uitgesteld, maar dat geloof ik eigenlijk niet.
Zult u zelf meer tijd hebben om te schrijven nu u in het onderwijs werkt?
Rogiers:Integendeel. Bij de krant kon ik de laatste jaren altijd een paar maanden uittrekken voor mijn literair werk. Dan nam ik bijvoorbeeld ouderschapsverlof op. Het is ook niet zo dat ik nu minder moet werken dan bij de krant. Tot nu toe heb ik zo goed als al mijn vrije tijd aan lesvoorbereidingen gespendeerd en ik ben nog niet eens met mijn educatieve master begonnen. Je zou kunnen zeggen dat ik sinds 1 september 30 procent minder word betaald om 30 procent meer te werken. En tijdens de zomervakantie, die in de praktijk echt geen twee maanden duurt, wil ik natuurlijk ook met mijn gezin op reis gaan. Ik heb me er dus op ingesteld dat ik de eerste twee jaar niet veel met literatuur bezig zal kunnen zijn. Maar dat vind ik niet zo erg. Ik heb al veel meer geschreven en gepubliceerd dan ik ooit had kunnen dromen, en ik ben écht blij dat mijn dichtbundel uit is.
Ik wil graag eindigen met een vraag die u als journalist vaak zelf hebt gesteld. Waarop mogen ze u over pakweg drie jaar afrekenen?
Rogiers: Tegen die tijd zijn sommige leerlingen aan wie ik nu lesgeef al van school af. (denkt na) Ik zal u een anekdote vertellen. Op een woensdagnamiddag waren een paar leerkrachten en leerlingen op school met het onderhoud van de tuin bezig. Plots stond er een jonge man die ik niet kende voor onze neus. Hij kwam voor Maarten Cuypers, leerkracht chemie én overtuigd klimaatactivist. Die jongen was speciaal aan de school gestopt om zijn oud-leerkracht te vertellen dat hij als master in de fysica was afgestudeerd. En ik kan u zeggen: Maarten was even trots als zijn vroegere leerling. Kijk, dát zou ik op een dag graag meemaken. Dan zou mijn overstap naar het onderwijs meer dan geslaagd zijn.
Filip Rogiers, Scènes uit een schoolleven, Epo, 164 blz., 20 euro.
Filip Rogiers, Nagenoeg, Poëziecentrum, 63 blz., 21 euro.
Bio Filip Rogiers
1966
Geboren in Gent.
Studeerde Germaanse filologie aan de UGent.
1994-1998 en 2002-2009
Journalist bij De Morgen.
1998-2001
Journalist bij Knack.
2010-2023
Journalist bij De Standaard.
2012
Wint de debuutprijs voor zijn verhalenbundel Nauwelijks lichaam.
Sinds 1 september 2023
Leerkracht in Go! Unesco atheneum Koekelberg.
Auteur van onder meer Angel, Verman je en Nagenoeg.