‘Het buitengewoon onderwijs opdoeken? Dat is een kwestie van geld’
Waarom lukt het maar niet om het Vlaamse onderwijs inclusief te maken? ‘Omdat de overheid stevig in het buitengewoon onderwijs blijft investeren’, zegt financieel experte Astrid Van Landschoot. ‘Willen we écht voor inclusief onderwijs gaan, dan moeten er duidelijke keuzes worden gemaakt.’
‘Zonder groot masterplan is elke poging om iets te doen aan de segregatie tussen gewoon en buitengewoon onderwijs gedoemd om te mislukken’, stelt Astrid Van Landschoot. In het kader van de opleiding Global Health aan de UGent onderzocht ze waarom er in Vlaanderen amper sprake is van inclusief onderwijs en vooral: wat daaraan kan worden gedaan.
Hoe staan we er vandaag voor?
Van Landschoot: In 2009 bekrachtigde ons land het verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap. Daarin is ook sprake van het recht op inclusief onderwijs. Dat wil zeggen dat gewoon onderwijs voor alle leerlingen openstaat en dat kinderen met speciale noden voor het grootste deel van de schoolweek samen met hun leeftijdgenoten les krijgen. Om dat in Vlaanderen waar te maken, werd in 2015 het M-decreet uitgerold, dat ondertussen is vervangen door het Leersteundecreet. Toch verkleint de kloof tussen gewoon en buitengewoon onderwijs niet. In de lagere school gaat nog altijd 5,5 procent van de leerlingen naar het buitengewoon onderwijs en in het secundair loopt dat op tot 12,5 procent.
Waarom verkleint die kloof niet?
Van Landschoot: Omdat de overheid het tweeledige onderwijssysteem constant blijft voeden. Het Vlaamse budget voor gewoon én voor buitengewoon onderwijs neemt jaar na jaar toe. In 2022 groeide het budget voor het buitengewoon onderwijs zelfs meer dan dat voor het gewoon onderwijs. En nu wordt ook nog eens 6 miljoen per jaar uitgetrokken voor scholen die extra plaatsen creëren in het buitengewoon onderwijs.
Waarom er nergens meer kinderen in het buitengewoon onderwijs zitten dan in Vlaanderen
Worden de leerlingen daar dan niet beter van?
Van Landschoot: Als ons doel echt is om het onderwijs inclusief te maken, zou je net een sterkere groei van het budget voor het gewoon onderwijs verwachten. Nu kunnen kinderen met speciale zorgnoden daar een paar uur per week extra ondersteuning krijgen, maar in veel gevallen volstaat dat niet. Begrijpelijk dus dat veel ouders ervoor kiezen om hun kind in te schrijven in een school voor buitengewoon onderwijs, want daar kunnen ze onder meer een beroep doen op een paramedisch team met kinesisten, logopedisten en ergotherapeuten.
Wat moet er dan wel gebeuren?
Van Landschoot: We hebben vooral een groot en ambitieus transitieplan nodig met doelstellingen, richtlijnen en een tijdslijn. Dat moet onder meer ontwerpen bevatten voor een orthopedagogisch kader, de tewerkstelling, naschoolse opvang, transport en inclusief schoolleiderschap. Het kan, bijvoorbeeld, niet de bedoeling zijn dat experts uit het buitengewoon onderwijs hun baan verliezen terwijl er in het gewoon onderwijs een tekort aan ervaren lesgevers en paramedici zou ontstaan. In Portugal gebruiken ze de expertise van de mensen die vroeger in het buitengewoon onderwijs werkten vandaag om het gewoon onderwijs echt inclusief te maken.
Landen met een veel kleiner onderwijsbudget, zoals Portugal en Italië, hebben vandaag al bijna geen buitengewoon onderwijs meer.
Hoe lang zou zo’n grote transitie duren?
Van Landschoot: Portugal en Italië, die toch wel het goede voorbeeld geven, hebben er ongeveer dertig jaar over gedaan om hun onderwijssysteem inclusief te maken. Vandaag is daar haast geen buitengewoon onderwijs meer. Aangezien ons land het VN-verdrag vijftien jaar geleden heeft geratificeerd, zouden wij eigenlijk al halfweg moeten zijn. Jammer genoeg is dat niet zo. Ook als we meteen de transitie inzetten, zal het nog vele jaren, misschien zelfs decennia duren voor ons onderwijs inclusief is. Maar dat is natuurlijk geen reden om er niet mee te beginnen.
Zal de overgang naar zo’n inclusief onderwijsssteem niet heel veel geld kosten?
Van Landschoot: Dat is het hele punt: die middelen zijn er. De totale overheidsuitgaven voor onderwijs liggen in Vlaanderen een stuk boven het Europese gemiddelde. In 2021 moesten we alleen Zweden laten voorgaan. Opvallend is dat Portugal en Italië, die vandaag al inclusief onderwijs aanbieden, een veel kleiner onderwijsbudget hebben. Ik sluit niet uit dat er in een overgangsfase tijdelijk meer middelen nodig zullen zijn, maar op termijn is inclusief onderwijs kostenefficiënter.
Hoe kan dat?
Van Landschoot: Veel heeft met schaalgrootte te maken. Vandaag zijn er maar heel weinig kinderen met speciale zorgnoden die in het gewoon onderwijs schoollopen, maar over heel Vlaanderen heb je wel veertig leersteuncentra die voor extra ondersteuning voor die kinderen zorgen. In een inclusief systeem kunnen die experts helemaal in het gewoon onderwijs worden opgenomen en voor een brede waaier aan noden worden ingezet. Niet alleen voor kinderen die vandaag in het buitengewoon onderwijs zitten, maar bijvoorbeeld ook voor hoogbegaafde leerlingen. Dan kun je eigenlijk een volledige school bedienen met ondersteuning die nu heel versnipperd wordt ingezet. Uit buitenlandse voorbeelden blijkt dat álle kinderen – niet alleen leerlingen met zorgnoden – daar beter van worden. In tegenstelling tot Vlaanderen scoren Portugal en Italië bijvoorbeeld goed in internationale onderzoeken die naar de leesvaardigheid en wiskundekennis van leerlingen peilen.
‘Wie naar het buitengewoon onderwijs gaat, kan soms net méér van zijn leven maken’
De Leraarskamer 23-24
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier